In november 2017 werd in Frankrijk de Prix Goncourt uitgereikt aan Éric Vuillard (1968) voor L’ordre du jour, een beschouwing met stevige fictie-inslag over de Anschluss. Ook dit jaar is het de organisatoren van prijs gelukt om van de rituele uitreiking een heus mediaspektakel te maken. Al jaar en dag vindt deze plaats in het Parijse restaurant Le Drouant. De tien juryleden van de Prix Goncourt, de zogeheten ‘membres’ van de gelijknamige ‘académie’ zijn stuk voor stuk prominente auteurs (hier te lande bekend zijn Philippe Claudel, Tahar Ben Jelloun en Eric-Emmanuel Schmitt). Ze vergaderen maandelijks in Le Drouant en komen uiteindelijk na verschillende rondes op een winnaar uit.
Het prijzengeld is symbolisch: de auteur krijgt een tientje slechts! Amper voldoende om een voorgerecht van te bestellen. Maar de winnaar kan rekenen op een imposante stijging van de verkoop. In de praktijk komt het neer op een ‘tirage’ van zeker vierhonderdduizend exemplaren, smak geld en lezerspubliek van heb ik jou daar gegarandeerd.
Je kunt hieruit opmaken dat Frankrijk nog altijd een literair powerhouse is, de gelauwerde boeken worden uiteraard op grote schaal vertaald. De belangstelling voor deze prijs in Nederland (in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Man Booker Prize) is echter zeer beperkt, ondanks dat er nogal wat beroemde werken zijn bekroond (denk aan La condition humaine van André Malraux en Michel Tourniers Le roi des Aulnes). Dat zegt uiteraard vooral iets over Nederland waar men het al moeilijk genoeg heeft met literaire prijzen van eigen bodem. Een tamelijk hilarisch voorbeeld hiervan leverde het programma Nieuwsuur onlangs toen het live verslag deed van de uitreiking van de ECI Literatuurprijs. Zoals bekend won Koen Peeters. Presentator Mariëlle Tweebeeke was duidelijk ontevreden met Peeters’ antwoord over wat De mensengenezer uitdraagt. Tweebeeke legde hem toen maar uit dat het ging over ‘contact met dieren, natuur en de rust van het klooster. Dus dat zien we als een belangrijke boodschap.’
In Frankrijk gaat het er toch iets anders aan toe. Voor Le Figaro (zie een eerdere hyperlink) trokken een jonge knul en schrijver c.q. literair journalist Mohammed Aïssaoui eropuit. Ze wurmden zich langs de massa in Le Drouant, om uit de mond van voorzitter Bernard Pivot op te tekenen waarom Vuillard de prijs had gewonnen. Pivot leverde daarin twee voorzetten die ik graag oppik om iets over L’ordre du jour op te merken.
Ten eerste zei Pivot dat L’ordre du jour voortreffelijk geschreven is. Dat is inderdaad het geval. De Anschluss, of grof gezegd alle handelingen en gebeurtenissen die leidden tot het opslokken van Oostenrijk door Nazi-Duitsland, zijn door Vuillard gecomprimeerd tot enkele buitengewoon krachtige scènes. Vuillards Frans is, voor zover ik dat als niet-moedertaalspreker kan beoordelen, prachtig: de zinnen zijn soepel en beeldrijk, een traktatie voor de stijlfetisjist die ik ben. En hoewel mijn kennis lexicaal vaker dan ik wilde tekortschoot, deed dit geen moment af aan de leeservaring (dan maar een woordje extra opzoeken). Vuillard, die ook scenarist en regisseur is, weet daarnaast erg goed hoe hij zijn scènes spannend moet maken. De openingshoofdstukken zijn in dit verband de grote klappers van het boek dat Vuillard zelf een ‘récit’ noemt – een vertelling, zou je kunnen zeggen, waarmee nadruk wordt gelegd op de compositie, de structuur.
Op 20 februari (je weet aanvankelijk nog niet dat het om het jaar 1933 gaat) bezoeken vierentwintig mannen in het geheim de Reichstag om Adolf Hitler van hun steun verzekeren. Wie zijn deze vierentwintig snuiters met vilten hoeden op? Eerst geeft Vuillard één naam prijs, die van Wilhelm von Opel. Dan volgen die van Albert Vögler en Carl von Siemens. Opel, Siemens? Algauw valt het kwartje, deze vierentwintig mannen vormen de industriële top van Duitsland, ze blijken bijeengeroepen om de campagnekas van de NSDAP te spekken. Een maand later zouden de Rijksdagverkiezingen plaatsvinden: na de overwinning van de NSDAP hield de Weimarrepubliek op te bestaan.
In de korte hoofdstukken die volgen worden enkele politieke hoofdrolspelers uitgelicht: Lord Halifax, de Britse minister van Buitenlandse Zaken en een van de voorstanders van de appeasementpolitiek gaat op bezoek bij Hitler, de Oostenrijkse bondskanselier Kurt von Schusnigg doet hetzelfde en wordt gedwongen Arthur Seyss-Inquart op te nemen in de regering, maar de Oostenrijke president Wilhelm Miklas spartelt nog even tegen. Von Ribbentrop en zijn vrouw dineren op Downing Street 10 en blijven te lang hangen, de glorieuze intocht van Duitse tanks komt op nogal koddige wijze voor de grens tot stilstand (de auteur claimt dat die hele Duitse pantserdivisie geen bal voorstelde en alle militaire dreiging die Duitsland op Oostenrijk uitoefende een kwestie van ordinaire bluf was). Al deze mannen, Schusnigg bij uitstek, worden door Vuillard als een stel futloze maar vooral willoze uilskuikens neergezet. Men stond erbij en keek ernaar.
Ten slotte staat de auteur stil bij enkele anonieme suïcidegevallen en keert daarna – compositorisch slim maar hiermee wordt het verhaal naar mijn smaak iets te netjes afgehecht – terug naar de ranzige rol van het Duitse bedrijfsleven dat op grote schaal heeft geprofiteerd van Joodse dwangarbeiders: Krupp, Bayer, BMW en Daimler. IG Farben had zelfs een enorme fabriek bij Auschwitz genaamd IG Auschwitz. Vuillard schrijft dat Krupps zoon uiteindelijk stevig wist te beknibbelen op herstelbetalingen, maar niettemin werd bejubeld in de pers. Zelfs niet alle slachtoffers die ervoor in aanmerking kwamen, kregen geld van Krupp. Zoals Vuillard woedend schrijft: ‘…les Juifs avaient coûté trop cher.’
Het kwaad is banaal, zo lijkt Vuillard zijn lezers nog maar eens in te prenten. Deze waarheid, die wij uiteraard aan Hannah Arendt te danken hebben, zit ook in de titel verborgen. Het administratieve begrip ‘l’ordre du jour’ verwijst naar vergaderingen, bijeenkomsten en congressen, en betekent zoiets als ‘agenda’.In mijn oren resoneert ook de spreuk uit het Nederlandse parlement na het indien van een motie (‘en gaat over tot de orde van de dag’) en de uitdrukking dat iets ‘aan de orde van de dag’ is, dat wil zeggen vaak voorkomt. In het Frans kom ik deze betekenissen ook tegen. Allemaal dragen ze volgens mij bij aan de suggestie dat de Anschluss het buitengewoon akelige gevolg is van een proces dat zich binnen de grenzen van de wet heeft voltrokken. Maar wie, zoals Vuillard, iets beter kijkt, ziet intussen hoe wetten, procedures en regels opgerekt en opengebroken werden om Oostenrijk in te lijven. ‘L’ordre du jour’ draagt daarnaast de iets minder gangbare betekenis van ‘dagorder’ in zich, dat binnen de krijgsmacht, als het woord überhaupt nog wordt gebruikt, een schriftelijk bevel is. Ook die betekenis keert (uiteraard) terug in het boek.
Je kunt echter wel vragen stellen bij de sterk vervormde manier waarop Vuillard de geschiedenis reproduceert. Vuillard zit de hele tijd bij die Schusnigg, zonder twijfel een cruciale figuur, maar er zijn natuurlijk ook talloze andere perspectieven denkbaar. Schusnigg is als politiek en psychologisch weekdier echter een uitstekend symbool voor wat Vuillard wil zeggen: Hitler kon zijn gang gaan, omdat niemand op tijd the guts had om basta te zeggen. Dus leunt Vuillard sterk op Schusniggs in 1946 verschenen Requiem in Rot-Weiss-Rot. Het lijkt er sterk op dat hij bepaalde passages uit dit boek navertelt. Ook analyseert Vuillard nauwgezet een originele foto van Schusnigg uit het archief van de Bibliothèque Nationale de France, allemaal om te kunnen beweren dat die Schusnigg, die na de oorlog naar de Verenigde Staten emigreerde en aan de universiteit van St. Louis nog bijna twintig jaar werkte als hoogleraar staatsrecht, een slappe zak was, en een bangebroek.
Dit zal Bernard Pivot wellicht hebben bedoeld toen hij L’ordre du jour behalve om de stijl prees als ‘un leçon morale politique par le récit qu’il fait du nazisme’. Politiek fatsoen, moed, zeker, ik ben voor! Maar dit is wel een les die maar liefst tachtig jaar te laat komt. Het doet een beetje denken aan Gummbahs prent van een man die de Bijbel leest en schreeuwt: ‘Pas op, Abel, achter je!’ Door de zeer eigenzinnige manier en flink gestileerde manier waarop Vuillard de Anschluss presenteert, bekroop me na het lezen bovendien het gevoel dat ik eigenlijk geen idee had wat ik precies had gelezen, zelfs al was het vaak mooi en zelfs vermakelijk. Omdat Vuillard met de wijsheid achteraf spreekt, kan hij hyperbolisch schrijven dat Schusnigg, alvorens toe te geven aan het ultimatum dat Hitler hem stelde, heel eventjes ‘het lot van de wereld’ in handen had. Maar dat is natuurlijk niet zo. Alle direct betrokken machthebbers hadden ‘het lot van de wereld’, als je het zo wilt noemen, de hele tijd in handen. Stuk voor stuk hadden ze een keuze, en die maakten ze. En niet alleen zij natuurlijk.
Binnen de krappe honderdzestig pagina’s die L’ordre du jour beslaat, raakt Vuillards beschuldigende vingertje niet moe. Maar Vuillards lessen kosten niet erg veel, en ook zijn woede komt met actiekorting. De associatieve schriftgeleerde die Vuillard is, heeft zich vooral stevig zitten opwinden bij het doornemen van alle documentatie. En tijdens het surfen naar de website van ThyssenKrupp. Als beschouwer is Vuillard dus niet altijd op zijn best, al houdt hij gelukkig van een kwinkslag op zijn tijd. Evengoed is zijn toon vaak uitgesproken vals. Wanneer hij bijvoorbeeld een bijeenkomst van de Nordic League oproept, beschrijft hij Lady Douglas-Hamilton als volgt (in mijn wat vrije vertaling): ‘Lady Douglas-Hamilton, die zo ontzettend van dieren hield, was er ook: want zoals iedereen weet nestelt alle ellende zich het liefst in de menselijke ziel.’ Sporadisch gaat het mis, zo schrijft hij aan het slot: ‘Wanneer een gevangene infectieziektes bespaard bleef, stierf hij ‘littéralement’ van de honger.’ In tegenstelling tot de Joodse gevangenen die figuurlijk van de honger stierven?
Hoe dan ook, radicaal veranderen wil hij de geschiedenis niet (in tegenstelling tot iemand als Philip Roth die in The Plot Against America (2004) een fascistisch Amerika aftast, of Quentin Tarantino’s Inglourious Basterds (2009) waarin enkele action heroes alle belangrijke nazi’s in een bioscoop afmaken), maar hij kiest wel het perspectief en hij geeft al die historische figuren ook gedachten mee. Ze dromen en mijmeren wat af! Ze lijken er niet helemaal bij te zijn. Hun blik is afwezig! Alsof het allemaal niet echt gebeurt. Helemaal geloofwaardig vond ik dit niet.
Geheel in lijn hiermee is wel weer een erg goed hoofdstuk tegen het einde van L’ordre du jour over een winkel in Hollywood waar toneelkleding en dito rekwisieten worden verkocht: Hollywood Custom Palace. Al tijdens de oorlog zijn er nazikostuums te vinden, met als toppunt van wrange ironie dat de SA-laarzen er door de Joodse uitbater worden gepoetst. ‘L’Histoire est un spectacle,’ schrijft Vuillard. Die uitspraak kun je poëticaal lezen, net als dit hele hoofdstuk over deze winkel in Hollywood waarin de hele wereldgeschiedenis in de vorm van perfecte kopieën en nabootsingen te vinden is. Zoals Vuillard schrijft: ‘Maar toch, wat een voorrecht toneelmeester (‘accessoiriste’) van de Geschiedenis te zijn.’ Vuillard houdt zijn lezers voor dat het noodzakelijk is de geschiedenis te blijven reconstrueren. De feiten zelf zijn uiteraard van belang, maar belangrijker nog is de manier waarop ze worden herschikt en gepresenteerd: the medium is the message. Van enig relativisme moet Vuillard overigens niets weten (en dat is maar beter ook), want zoals al eerder gezegd: zijn beschuldigende vinger laat niet af.
Wel blijf ik zitten met de vraag wat nou precies de urgentie van dit boek over de Anschluss is, met name als je de waardering ervoor in een Franse context probeert te zien. Voor de goede orde: ik begrijp best dat Vuillard dit boek moest schrijven, maar ik begrijp niet waarom het gelauwerd moest worden. Het gevaar is lekker diep in het verleden begraven, bij de evocatie ervan hoeft niemand te vrezen dat een soortgelijke geweldsspiraal zich op korte termijn herhaalt, en de rol van Frankrijk is minimaal (althans, in de versie die Vuillard van de Anschluss geeft). Er wordt diep gesneden, maar wel in andermans vlees. Wat zou er gebeuren als Vuillard zich zou richten op het trauma van Vichy of de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog?
Het belang van L’ordre du jour ligt wat mij betreft vooral in Vuillards aandacht voor de geheimzinnige bewegingen van de hogere echelons van het bedrijfsleven, tegenwoordig zijn dat de multinationals. De wereld is sinds de Anschluss ook nogal radicaal veranderd. Lukte het Hitler in 1933 om de industriëlen naar zijn pijpen te laten dansen, momenteel zijn democratische staten in een bikkelharde strijd verwikkeld om de gunsten van machtige maar nog altijd even anonieme CEO’s. De gevaren van een mondiale race to the bottom zijn bekend, maar een oplossing valt niet te verwachten van een oproep tot moreel besef. Daar is een nogal wezenlijk gebrek aan bij hen die de meest bizarre vermogens bezitten. Des te belangrijker is het om onze aandacht te (blijven) richten op hoe de geldstromen lopen, dat heeft Vuillard wel goed gezien.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.