Affectieve vlakheid

As in tas

Jelle Brandt Corstius

In As in tas haalt Jelle Brandt Corstius (1978) herinneringen op aan zijn in 2014 overleden vader Hugo Brandt Corstius. De vele documentaire signalen wekken de indruk dat het verhaal sterk autobiografisch is. De verteller heet Jelle, wordt herhaaldelijk door Nederlanders herkend, werkte voor Barend & Van Dorp, heeft een zus die columns schrijft en woonde enkele jaren in Rusland. Ik vermeld dit omdat het autobiografische karakter, gecombineerd met de publieke status van de betrokkenen, de publicatie van dit boek tot een maatschappelijke gebeurtenis maakt die niet louter door de literaire waarde van het boek kan worden verklaard. Het boek lijkt zijn gewicht in grote mate te ontlenen aan de bekendheid van de personen die erin centraal staan.

Ik hechtte voor aanvang van de lectuur van As in tas aan vader en zoon Brandt Corstius weinig belang, omdat ik hun werk nauwelijks ken, maar des te nieuwsgieriger was ik naar het vaderportret. Na een beknopt overzicht van het levenswerk van zijn vader merkt de verteller op: ‘Maar zo kende ik hem natuurlijk niet. Mijn vader was vooral mijn vader.’ Een portret van de publieke figuur Hugo Brandt Corstius wil het boek niet zijn en evenmin een schets van een generatie of een intellectueel klimaat.

De verteller illustreert zijn vaders oeuvre met enkele voorbeelden, maar voegt er meteen aan toe dat werk zelf eigenlijk nauwelijks te begrijpen. De meest lezenswaardige passages – de herinneringen die het meest authentiek overkomen – zijn episoden die over zovele andere vaders en zonen zouden kunnen gaan: de vader een excentrieke en begaafde man met autistische trekjes, een weduwnaar bovendien met drie kinderen die niet heel veel talent heeft voor het vaderschap; de zoon een kind dat verlangt naar een vader, dat zich in het openbaar vaak schaamt en dat zich langzaam ontwikkelt tot een volwassen man die zijn vader liefheeft en bewondert, en voor wie de rouw inzet zodra de vader begint te dementeren. De levensloop die de auteur schetst, is vaak een treurige, en het siert hem dat hij zijn vader bitter noch sentimenteel portretteert.

Een dergelijke vader-zoonrelatie intrigeert me, maar ondanks enkele boeiende anekdotes – over een reis in Rusland, een fietstocht in Frankrijk – biedt As in tas geen bevredigende lectuur. Dat komt doordat het boek op twee gronden tekortschiet: narratief en psychologisch.

Het kaderverhaal over de zoon die met de as van zijn vader van Amsterdam naar de Middellandse Zee fietst, wordt erg breed uitgemeten, terwijl het op het vlak van karakterontwikkeling, thematiek of (reis)beschrijving weinig te bieden heeft. (Een beetje knullig bijvoorbeeld in narratief opzicht: bij het verlaten van het crematorium constateert de verteller ‘tot (z)ijn stomme verbazing’ dat zijn schoen ‘direct in het pedaal’ klikt, terwijl hij eerder van zijn huis naar het crematorium is gefietst.) Bovenal bevredigt dit boek niet als portret van een vader en een zoon: over beide personages ben ik aan uiteindelijk weinig wijzer geworden. In het voorlaatste hoofdstuk merkt de verteller op:

Ik moest accepteren dat hij mij hooguit een kijkje zou gunnen in zijn fantastische universum, maar dat hij het mijne nooit zou betreden, wat soms best eenzaam was.

Dat is een krachtige, en pijnlijke, observatie, maar in dat universum van de vader – waaraan de zoon herhaaldelijk refereert – biedt dit boek dan ook daadwerkelijk nauwelijks inzicht. ‘Maar naar wat er in zijn hoofd omging, kon ik alleen maar raden.’ Raden doet de verteller niet, helaas komt hij er überhaupt zelden aan toe om na te denken over het mechaniek van zijn vaders hoofd, over de impact van de definiërende gebeurtenissen in zijn leven, en over zijn verhouding met zijn zoon (en dochters). In een herinnering aan de moord op Theo van Gogh, met wie zijn vader jarenlang polemiseerde, komt de verteller het dichtst in de buurt van een portret, zowel van de mens als van diens werk.

Zou het nu pas tot hem doordringen dat je mensen ook kunt kwetsen met woorden. […] Voor hem waren woorden niet echt; geen wonder dat hij er zo graag mee speelde.

Het is een zeldzaam moment van psychologische en cultuurkritische reflectie. Die reflectie lijkt me onontbeerlijk om het huidige culturele en literaire klimaat te begrijpen, maar een cultuurhistorische analyse van de publieke ruimte waarin mannen als Hugo Brandt Corstius functioneerden vind je in As in tas niet. Voor dat verhaal is een rouwboek wellicht ook niet het juiste forum.

Hoewel de verteller veel aandacht besteedt aan zijn wedervaren op de fiets, krijg ik evenmin diepgaand inzicht in zijn eigen ervaringen. Voor zijn relatie met zijn vader gebruikt hij weinig precieze termen als ‘schaamte’ en ‘trots’. De lastige beklimmingen confronteert hij in ruwe streken met een jeugdherinnering en een herinnering aan een mishandelde ezel in Indië. Verder dan deze schetsmatige, bordkartonnen symboliek – de worsteling op de fiets als verwerking van de worsteling met de vader – komt de verteller in zijn zelfportret niet.

Treffend vind ik dan ook vooral de overheersende affectieve vlakheid van het verslag. De auteur duidt emoties met de meest algemene, rudimentaire termen aan, waardoor de beschreven ervaring grotendeels uitgevlakt wordt. Typerend is de herinnering aan een mislukte fietstocht een maand voor het overlijden van de vader. Op een tandem blijven zitten lukt de vader niet meer, na enkele pogingen om te fietsen wil hij naar huis. Waarna de verteller de geëvoceerde stemming met dit nietszeggende zinnetje platslaat: ‘We waren allebei verdrietig.’ Enkele regels verder drukt de blik van de vader uit ‘dat hij het allemaal niks vond’. De volwassen zoon wordt hier in de taal opnieuw het kind dat voor complexe emoties nog geen adequate uitdrukking heeft gevonden.

Deze vlakheid staat ontroering in de weg, maar maakt de lectuur op een wellicht onbedoelde manier wrang. Het jaagpad langs de Saône roept bij de verteller herinneringen op aan fietstochten met zijn vader. ‘Op dit soort momenten mis ik mijn vader het meest.’ Wat hij op dat moment precies mist, kan de verteller echter niet nauwkeuriger aangeven dan ‘samen […] lachen’ en ‘leuke gesprekken […] voeren’. Vervolgens valt hij terug op dat al eerder gebruikte inhoudsloze begrip om zijn gemis te verwoorden: ‘Het mooie landschap maakt me verdrietig’. De gemoedstoestand van de verteller tijdens de fietstocht wordt in zulke passages slechts minimaal invoelbaar gemaakt, omdat de woorden niets – in elk geval niets specifieks – uitdrukken.

Het gebrek aan uitdrukkingskracht blijkt eveneens uit formuleringen die herhaald worden. De verteller denkt enkele keren terug aan de werkkamer van zijn vader: wanneer hij er als kind kwam, ‘zat [hij] weer gebogen over een of ander schema op A0-formaat met honderden woorden’. Bij een volgende vermelding van de kamer gebruikt de verteller nagenoeg dezelfde formulering, alleen is deze iets minder specifiek: ‘Daar zat hij dan gebogen over zijn grote vellen papier met woorden erop’. Zowel het hotel in Romans-sur-Isère als de stationsbuurt van Avignon noemt de verteller ‘shabby’. De hellingen van de Ardennen en die van het Jura worden op analoge wijze gepersonifieerd: de Belgische heuvel is ‘een sadist’, de Franse bergen niet langer ‘mijn vijand’ maar een ‘wispelturige vreemde’. Op drie verschillende plekken maakt een Nederlandse toerist hetzelfde grapje wanneer hij de auteur herkent. Tijdens een fietstocht met zijn vader was het de verteller al opgevallen ‘hoe leeg Noord-Frankrijk is’; wanneer hij na het overlijden opnieuw door Frankrijk fietst, merkt hij ‘hoe leeg dit land is’. De leegte van het landschap wordt enkel geëvenaard door de leegte van de beschrijving ervan.

Waar bovenstaande voorbeelden tamelijk triviaal zijn, werkt de herhaling van het Pirelli-motief pijnlijk vervlakkend. In een krachtige alinea merkt de verteller op dat zijn vader elke vraag waarop hij het antwoord niet wist, beantwoordde met het woord ‘Pirelli’. In een herinnering, in het volgende hoofdstuk, aan een emotioneel moment met zijn vader, herneemt de verteller dit motief: ‘Ik heb alles gezegd en ook alles gevraagd. Soms kreeg ik een knuffel, soms een Pirelli.’ De ontroering die het motief in deze passage genereert, wordt echter tenietgedaan door een tweede herhaling, in het voorlaatste hoofdstuk:

alles wat ik wilde vragen heb ik hem gevraagd. Soms gaf hij antwoord, soms zei hij ‘Pirelli’.

Wat eerst karakteristiek en pregnant was, is hier verworden tot een sjabloon.

Behalve de affectieve armoede valt me in As in tas de banaliteit en leegte van de observaties op. Wanneer de verteller een reeks Russische vriendinnen vermeldt, ‘de een nog gekker dan de ander’, stelt hij een sprekende anekdote in het vooruitzicht, die aanschouwelijk de moeizame relatie met zijn vader spiegelt. Maar verder dan de algemene opmerking dat hij ‘alleen maar bezig was met het oplossen van krankzinnige problemen’ komt hij niet. Laatste regel van het hoofdstuk.

De beschouwingen die de verteller wijdt aan het werk van Karl Ove Knausgård naderen evenzeer de nulgraad van betekenis, waardoor ze bijna komisch worden. Een korte parafrase van een scène becommentarieert hij als volgt: ‘Een paar keer sta ik op het punt te stoppen met dit boek, maar iets houdt mij aan het lezen.’ Einde van het hoofdstuk. Op zo’n moment heb ik zin om op te springen en te schreeuwen: wát, Jelle, wát houdt je aan het lezen?! Enfin.

Een volgende leessessie verleidt de verteller tot een uiting van bewondering: ‘Hij weet van niets iets te maken’ – wát, Jelle…? – ‘en dat is ook een kunst.’ Dat deze opmerking ongeveer niets betekent, verbergt hij vervolgens achter een even nietszeggende grap: een vriend die La grande bellezza (2013) een goede film vindt, ‘(d)at voelt toch een beetje als verraad van de vriendschap’. Waarom dan?

Humor in dit boek is doorgaans van dit niveau. De verteller evoceert de couleur locale van Noord-Frankrijk door de dorpen driemaal in vier opeenvolgende zinnen lelijk te noemen – twee keer ‘lelijk’, een keer ‘lelijkheid’ – en door de dorpelingen – ‘zowel de mannen als de vrouwen’ – te vergelijken met Eddy Wally. Hilarisch. (‘Wat heb ik toch met karikaturen?’ vraagt de verteller zich elders in het boek af.)

Ik merk dat ik steeds onvriendelijker ga klinken. Toch heb ik het grootste respect voor het verlangen van de auteur om zijn herinneringen aan zijn vader literair te verwerken, om zijn liefde en rouw neer te schrijven en openbaar te maken. Mijn reserves bij het boek betreffen dan ook louter de kwaliteiten van de tekst, die in literair opzicht ontoereikend zijn om mijn blijvende belangstelling te wekken voor vader en zoon Brandt Corstius.

Links

Das Mag Uitgeverij, Amsterdam, 2016
ISBN 9789082410631
400p.

Geplaatst op 17/04/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.