Bevrijd van de bevrijding

Om vijf uur in de middag

Remco Campert

Van een 81-jarige auteur zou je mogen verwachten dat hij weet wat literatuur vermag. Toch lijkt het erop dat Remco Campert in zijn nieuwe verhalenbundel, Om vijf uur in de middag, juist de twijfel over die kwestie tot hoofdonderwerp gemaakt heeft.

De nieuwste platen uit New York

Net als in het meeste proza van Campert, wemelt het in zijn meest recente verhalenbundel van de schrijvers. Zelfs als de hoofdpersoon een schimmig soort geheimagent is, zoals in het titelverhaal, doet deze zich voor als dichter. In ‘Bestseller’ en ‘De scholier’ maken we kennis met twee adolescenten die allebei voornemens zijn om schrijver te worden. Wat dat precies vereist, weten ze niet, maar om te beginnen proberen ze zich alvast los te maken van hun burgerlijke omgeving: ouders en school zijn zaken waarvan de schrijver zich dient te bevrijden.

Campert herhaalt in deze twee verhalen afgesleten gemeenplaatsen over het schrijverschap. Deze geschiedenissen zijn dan ook de zwakste van de bundel. Niet alleen zijn ze oninteressant, ze staan ook vol met hinderlijke anachronismen, die ik met de beste wil van de wereld niet aan iets anders kan toeschrijven dan slordigheid of onderschatting van de lezer. In ‘Bestseller’ verwijst Campert bijvoorbeeld (terloops) naar de migranten die aan de rand van de stad wonen, terwijl het voorkomen van het EO-programma Blauw bloed, dat sinds 2004 uitgezonden wordt, suggereert dat we met de wereld-van-vandaag te maken hebben. Maar de ouders van scholier Wim Klein hebben moeite om hun sigarenwinkel draaiende te houden, die concurrentie ondervindt van de supermarkt en Wim zelf droomt naar aanleiding van Ik Jan Cremer over een bestaan als bestsellerauteur…

Nog erger maakt Campert het in ‘De scholier’. Ook hier lijkt het verhaal zich in het heden af te spelen. Maar de scholier Jochem Penning heeft nogal onhedendaagse interesses: Duke Ellington bijvoorbeeld, of liften door België, een activiteit die hij een groot avontuur vindt en waaraan hij een gevoel van vrijheid overhoudt, mede omdat hij nooit eerder in ‘het buitenland’ geweest is. ‘In Freds huis luisterden ze samen naar de nieuwste, in Nederland nog niet verkrijgbare platen, door Freds vader uit New York meegebracht,’ schrijft Campert en mijn eerste gedachte daarbij is dat het verdomd veel moeite zou kosten om die zin aan een zeventienjarige uit te leggen. Net zo veel moeite wellicht als het zou kosten om aan een 81-jarige uit te leggen hoe je via het internet gratis en voor niets haast alle muziek die ooit gemaakt is te pakken kan krijgen, inclusief albums die nog niet eens uitgebracht zijn.

Vrij van belangen

Inhoudelijk haken deze verhalen aan bij een bepaald soort artistieke autonomie die Campert al vanaf het begin van zijn carrière in zijn werk onderzoekt. In ‘Alle dagen feest’ (1955) leven schrijver Alfred Hast en zijn vriend Otto Ombach bijvoorbeeld een leven dat zo weinig mogelijk met de normale maatschappij te maken heeft. Otto verdient weliswaar zijn brood bij ‘de wereldorganisatie’, maar dat is een belachelijk gebeuren, dat om die reden niet serieus genomen hoeft te worden. De val van het Franse kabinet en de krantenkoppen (‘een vliegtuigongeluk, twee filmsterren, drie verkrachtingen en vier moorden’) hebben geen enkele invloed op het leven van de jongemannen.

Campert lijkt zich nog steeds netjes aan de stelregels van de artistieke autonomie te houden. Sterker nog: doel en middel lijken hier enigszins door elkaar te worden gehaald. Behalve de bereidheid om jezelf buiten het alledaagse woelen der wereld te plaatsen, wordt er weinig van de (potentiële) schrijver gevraagd. Stoppen met school, verliefd worden op een meisje van exotische afkomst, naar jazz luisteren, dronken worden op een feest: het heeft allemaal geen direct nut, maar is juist daarom van belang voor de artiest in wording. Mocht het hierbij gebleven zijn, dan was noch Camperts gehele oeuvre, noch Om vijf uur in de middag, veel bijzonders geweest. Maar gelukkig is er meer.

Campert heeft regelmatig laten zien dat de afzijdigheid die zijn protagonisten bijna zonder uitzondering cultiveren, ook een heilloze, treurig stemmende en vooral gemakzuchtige positie kan zijn. Camperts bohemiens zijn weliswaar ongebonden, maar vertonen vaak geen enkel oprecht engagement. In Het leven is verrukkulluk schrijft hij: ‘De sociale bewogenheid van het merendeel van Boelie’s vrienden begon en hield op bij de foto’s die ze aan de muur prikten en die vervangen werden als ze niet meer actueel waren.’ Even later blijkt de esthetische waarde van deze foto’s minstens even belangrijk als het leed dat afgebeeld wordt. Deze vorm van autonomie, dit commentaar zonder persoonlijke betrokkenheid, neemt Campert in Het leven is verrukkulluk op de korrel. Dat hij die spot op milde en ironische wijze vormgeeft, maakt van hem een soort buitenstaanders van de buitenstaanders.

Dit maakt duidelijk dat hij niet echt afstand van zijn autonome positie kan doen. Het geval Gerard Beka, uit Liefdes schijnbewegingen, laat zien waarom. Hij komt door een bizar ongeval in een burgermansbestaan terecht. Voorheen was hij schrijver, maar sinds hij in een jamfabriek werkt is hij een half afatische mompelaar die dingen zegt als ‘Gommelmorgen.’ Soms schrijft hij nog, met kroontjespen, maar dat komt vooral neer op een wild en onbegrijpelijk gekras. Zijn vermogen om te spreken over de wereld is verloren gegaan op het moment dat hij erin opgenomen werd.

Toerist in eigen land

Tussen deze twee polen speelt het schrijverschap zich in Om vijf uur in de middag af. Soms is het duidelijk een absurde activiteit, zoals in ‘Seks met dieren’, waarin schrijven een ongeveer even vreemde afwijking is als – inderdaad – seks met dieren. In ‘Luchtdichter’ wordt het ideale gedicht voorgesteld als iets dat zo ijl is, dat het onmiddellijk vervliegt, zonder een spoor in de wereld na te laten. De schrijver die in dit verhaal aan het woord is, worstelt namelijk met het onoplosbare probleem van de representatie. ‘Een schilder kijkt in de spiegel naar zichzelf als hij een zelfportret schildert, op het doek zie je niet zijn gelijkenis verschijnen maar het schilderen zelf.’ Net als de schilder, kan schrijver Charles Veranneman niets anders doen dan (over) het schrijven zelf schrijven. Als hij aan het eind van het verhaal ‘uitgeschreven’ is, ervaart hij dat dan ook als een ‘verlossing’. In ‘Crisis’ komt een oudere schrijver juist niet aan schrijven toe, omdat de wereld hem niet met rust laat. Hij ziet beelden van angst en geweld, maar vindt de woorden niet om er literatuur van te maken.

Die opvatting is een constante onderstroom in de literatuur van de twintigste eeuw en werd met name door de Vijftigers in Nederland geïntroduceerd. Werkelijk geconfronteerd met de verschrikkingen van de wereld, staat de auteur machteloos en daarom rest hem niets anders dan te stamelen of zelfs te zwijgen. In ‘Chimères’, een kort tweeluik, is de protagonist door onbestemd politiek geweld ontheemd en getraumatiseerd geraakt. Hem overkomt iets dat in Camperts proza zelden voorkomt, maar altijd belangrijk is: de taal laat hem in de steek. De ik-figuur bezigt elliptische, mysterieuze zinnen, die met vreemde associaties los aan elkaar hangen. Niet autonoom, niet aangepast, maar zelfs aangetast, ondergaat deze Milo de wereld, zonder dat hij zich er op rationele wijze over kan uitlaten.

Het sterkste verhaal in Om vijf uur in de middag is zonder twijfel het titelverhaal. Het doet denken aan de New York Trilogy van Paul Auster. In helder proza wordt een situatie omschreven die slechts voor een deel bekend is bij de protagonist. Cruciale informatie ontbreekt, maar de hoofdpersoon weet zich desondanks voor een taak gesteld. Ook die taak is slechts gedeeltelijk duidelijk en pogingen om aanwijzingen te vergaren, leveren alleen onvolledige informatie op. Daarnaast is het nooit duidelijk wat de status van de vergaarde feiten is: nuttig of onbruikbaar, waar of onwaar, goed of slecht.

‘Om vijf uur in de middag’ beschrijft het einde van de carrière van geheimagent Johannes ’s Gravenhage. Het is vanaf de eerste bladzijde duidelijk waarom Johannes nooit weet waar hij aan toe is: het leven is zinloos en onbegrijpelijk.

In een stad die je nooit eerder bezocht sla je op de eerste dag dat je het hotel uit komt en begint te lopen niet een bepaalde richting in, doelbewust links- of rechtsaf. Er is nog geen doel en de begrippen links of rechts (of rechtdoor) hebben geen betekenis. Je beweegt je voort. Je benen lopen je. Zolang je geen doel hebt, zijn alle richtingen gelijkwaardig.
De vergelijking met zijn leven drong zich op, maar hij vergeleek liever niet. Vergelijkingen suggereerden een verband waar hij weet van zou hebben, maar dat in de werkelijkheid van zijn bestaan niet aanwezig was of hem in ieder geval nooit duidelijk was geworden. En ondanks het harde bewijs van zijn klinkende voetstappen op de straatstenen van de stad beschouwde hij die werkelijkheid als een droom die oncontroleerbaar was en zonder zin.

De vraag is echter, hoe met die zinloosheid om te gaan. Johannes ’s Gravenhage is in dat opzicht een typische Campert-hoofdpersoon: hij heeft zich vroeg in zijn leven losgemaakt van de knellende banden van kantoorbaan en vriendin. Maar in plaats van bevrijding heeft dit hem een permanente staat van richtingloosheid opgeleverd. In opdracht van een zekere Stein, reist hij de wereld over, van opdracht naar opdracht, zonder ooit te weten wat zijn werk teweegbrengt. Wanneer een opdracht hem in een Zuid-Amerikaans land brengt, doet hij zich voor als dichter: ‘Hij zei in eigen land dichter te zijn, maar misschien ook wel toerist, want waren alle dichters in zekere zin niet toeristen in eigen land?’

Wie denkt een doel te hebben in het leven, liegt zichzelf voor. Maar wie geen doel heeft, blijft een toeschouwer, een toerist in eigen land en heeft geen moraal. Wanneer Johannes Mercedes ontmoet, een lid van het lokale verzet, weet alleen zijn baas of hij haar vriend of haar vijand is. Uiteindelijk is zijn ontluikende liefde voor deze Mercedes aanleiding om zijn leven als geheimagent op te geven. Typerend genoeg kan hij zelf geen contact opnemen met Stein en spoelt hij zijn ontslagbrief ‘die een adres ontbeerde en toch verzonden moest worden’ door het toilet.

Door zich aan Mercedes te verbinden, bevrijdt Johannes zich van zijn eigen bevrijding. Hij geeft haar zelfs zijn echte naam, Frans, die hij jarenlang verzwegen heeft. Hij schuift zijn autonomie aan de kant en verbindt zich met wie hij belangrijk vindt. Dat hij daarvoor zijn baan als geheimagent moet opgeven, betekent dat hij zijn dichtersalias ook niet meer nodig heeft. Hij zal het vermoedelijk niet als een gemis ervaren.

Dit verhaal, waarin Campert duidelijk afstand neemt van de gedateerde opvattingen uit ‘Bestseller’ en ‘De scholier’, maakt de bundel de moeite waard. Omdat hij hier even terloops en intelligent als in zijn beste jaren zijn eigen opvattingen over literatuur durft te onderzoeken en niet bang is om het falliet ervan op te zoeken én uit te spreken.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2010
ISBN 9789023457596
142p.

Geplaatst op 29/09/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.