Comfortabel moedergemis

Ook dit gaat voorbij

Milena Busquets (vert. Arieke Kroes)

Met reserve begon ik aan Ook dit gaat voorbij, de in het Nederlands vertaalde roman van de Spaanse Milena Busquets (1972). Het boek kwam bij verschijnen begin dit jaar meteen binnen op nummer één in de Spaanse bestsellerlijsten en de vertaalrechten werden bijna onmiddellijk aan zo’n dertig landen verkocht. De aandacht voor dit boek zal niet in de laatste plaats te maken hebben met het feit dat de auteur de dochter is van de in Spanje bekende schrijfster en uitgeefster Esther Tusquets (1936-2012) en dat También esto pasará, waarin een dochter vertelt over de dood van haar moeder, als bijzonder autobiografisch is geafficheerd.

De gegevens over het boek en Busquets kende ik alleen van de flaptekst. Van de moeder had ik zelfs niet eerder gehoord. Achteraf blijkt de roman inderdaad sterk autobiografisch, van optredende figuren (onder andere namen) tot en met locaties: Esther Tusquets werd daadwerkelijk bijgezet in Cadaqués, het gezin of de familie woonde of woont nog in Barcelona, en zelfs het adres aldaar, calle Muntaner, wordt genoemd. Voor wie het allemaal niet weet of zelf kent vormt dit natuurlijk geen beletsel om de roman op eigen feiten en kwaliteiten te lezen. Toch leek enige voorzichtigheid me geboden.

De eerste bladzijde gaf me weinig vertrouwen. Een roman die begint met: ‘Om de een of andere vreemde reden’, en waarin de vertelster zes regels verderop ‘Ik weet niet zo goed hoe ik hier ben beland’ zegt, belooft een spinsel van vaagheden te worden. Bovendien zegt de veertigjarige vertelster, die naderhand Blanca blijkt te heten, dat ze zich had voorgesteld op haar zestigste ‘appeltaarten’ te bakken voor haar kleinkinderen en dat ze op haar tachtigste ‘als verlopen oude taart’ met haar vriendinnen whisky zou drinken. Die tweede taart vind ik, als woordkeuze, misplaatst. Maar dat blijkt aan de vertaling te liggen. Ik ken geen Spaans, maar ik kan nog wel de betekenis van ‘tartas de manzana’ en ‘como una vieja ruinosa’ in de originele versie van elkaar onderscheiden.

Het vissersplaatsje Cadaqués, helemaal in het noordoosten van Spanje, vormt de locatie van Ook dit gaat voorbij. Kunstenaars als Federico García Lorca, Pablo Picasso, Joan Miró en Salvador Dali verbleven er, maar gelukkig komen we geen van hen tegen. Gelukkig, want Blanca komt onmiskenbaar uit een welgesteld en artistiek Catalaans milieu en dan is de verleiding groot om voor de couleur locale met bekende namen te strooien.

De Barcelonese familie heeft in Cadaqués een buitenhuis waar Blanca als kind al vaak kwam. Na de bijzetting van haar moeder op het kerkhof aldaar, zegt ze: ‘Mijn moeder is dood. Ik denk dat ik me in Cadaqués laat inschrijven. Nu jij hier woont, is dat maar het beste.’ Deze drie laatste zinnen van het eerste van de in totaal vijftien delen laten zowel zien waar de roman om draait, als hoe de vertelling gestructureerd is. Het gaat om de sterke band van de dochter met de moeder. En de vertelster kan ‘zomaar’ wisselen van de door haar aangesprokene, van een algemene, anonieme toehoorder, de lezer, naar een concrete ‘jij’ in haar levensverhaal, namelijk de overleden moeder, en vice versa. Dat apostroferen is boeiend, want als lezer ervaar je daardoor een deinend variëren van afstand, waarbij paradoxaal de intimiteit toeneemt zo gauw de vertelster zich niet meer tot jou maar tot die andere ‘jij’ richt (de moeder dus) en je zelf als buitenstaander lijkt te worden genegeerd.

Deze ‘techniek’ doet het boek pulseren en laat meteen ook zien en voelen hoe intens de band is die de vertellende Blanca heeft met de vrouw die haar gebaard en opgevoed heeft. Opmerkelijk daarbij is dat het hier allesbehalve gaat om een afrekening met die ene ouder (of met beide ouders of de complete opvoeding), zoals dat usance was en nog is in moderne, psychologische literatuur. Deze Blanca wil juist de levensinstelling voortzetten waarin ze door haar moeder is grootgebracht. Hoewel er af en toe een puntje van kritiek wordt geuit (‘De ziekte en de pijn, waarvan sommige artsen zeiden dat die ingebeeld was, maakten een egoïstisch monster van je.’), wordt er vooral gestrooid met bewondering en lof. Haar moeder was ‘de minst laffe persoon die ik in mijn leven heb gekend’, ‘Lange tijd was de enige liefdesaffaire die me iets kon schelen mijn liefdesaffaire met jou’, de moeder was een ‘combinatie van een lachende heks en een onhandige fee’, enzovoort. ‘Nooit meer,’ zegt Blanca, ‘zal ik door jouw ogen bekeken worden. […] Mijn plek in de wereld lag in jouw blik besloten.’

Reden voor Blanca om terug te willen naar Cadaqués, met een paar vriendinnen, met haar twee kinderen en haar twee ex-echtgenoten, om er de grafnis van haar moeder te bezoeken (‘ik ga de nis naast de jouwe kopen’), maar ook hiervoor:

‘Oké, meiden,’ zeg ik. ‘Ik heb besloten een paar dagen naar Cadaqués te gaan. Seks, drugs en rock-’n-roll. Wie gaat er mee?’

Van een begraafplaatsbezoek komt de eerste dagen niets, vreemd genoeg. Van dat andere des te meer.

Ik moest tijdens de lectuur van de vertelling over die dagen en nachten in Cadaqués herhaaldelijk denken aan de lezingen van de Franse feministische schrijfster en hoogleraar Hélène Cixous over het werk van de in Oekraïne geboren Braziliaanse prozaschrijfster Clarice Lispector (1920-1977). Cixous haalt ergens de volgende passage aan over een ontmoeting met een knappe man [mijn vertaling]:

Ik merkte hem opeens op en het was zo’n buitengewoon mooie en viriele man, dat ik een scheppingsvreugde ervoer. Het was niet zo dat ik hem voor mezelf wilde, net zomin als dat ik het jongetje met zijn aartsengelenhaar dat achter een bal aan holde voor mezelf wilde. Ik wilde alleen kijken. De man keek even naar me en glimlachte minzaam: hij wist hoe mooi hij was en ik weet dat hij wist dat ik hem niet voor mezelf wilde. Hij glimlachte omdat hij zich niet verraden voelde.

Cixous vergelijkt de optiek van Lispectors vertelster met die van Gustave Flaubert in diens L’Éducation sentimentale (1869). Ze noemt Flauberts focalisatie ‘absoluut masculinistisch’, want Flaubert beschrijft volgens haar de dingen niet zoals ze zijn, maar waar ze op lijken of aan doen denken: hij vergelijkt, benoemt, annexeert, codeert en fixeert de objecten waarop hij zijn blik richt. Lispector daarentegen laat de dingen en personen in hun eigen waarde: haar taal interpreteert niet meteen. ‘Ik wilde alleen kijken’: dat is volgens Cixous Lispectors motto.

Ik heb de indruk dat bij Busquets hetzelfde gebeurt. Ook Blanca kijkt naar mannen zonder zich die meteen door middel van bijvoorbeeld typeringen en vergelijkingen te willen toe-eigenen. Twee mannen worden bijvoorbeeld zo door de vrouwelijke zintuigen waargenomen:

Een schone spijkerbroek, een volledig verschoten oud T-shirt voor Pep en een stralend wit hemd met opgerolde mouwen voor Hugo. Ze zijn bruin. Hugo jogt, draagt gevlochten armbandjes, ruikt licht naar patchoeli en vanille en is directeur van een bedrijf of zoiets. Pep is fotograaf, scheert zijn hoofd kaal, heeft een diepe stem […].

Dat heeft uiteraard ook alles te maken met het zelfbeeld van deze vrouw. ‘Misschien is respect wel het hoogste wat we voor iemand anders kunnen voelen, meer dan liefde of bewondering,’ merkt ze op. En: ‘Jij hebt me zo fel en overtuigend opgevoed tegen elke vorm van onderwerping, tenzij het gaat om een spel, dat ik niet eens feministe hoefde te worden.’

Deze Blanca is groot geworden naast een moeder met ‘oprechte verdraagzaamheid tegenover de zondes en gebreken van andere mensen’. Omgekeerd ziet ze hoe een man, die een van haar minnaars was, wanneer hij uit zijn rol valt ‘niet langer een geheel [is], maar slechts een verzameling kwaliteiten en gebreken, een man als zovele, die niet langer door mijn liefde wordt uitgevonden, noch beschermd tegen de elementen.’ Ze houdt van mannen bij wie ze zin krijgt om slimmer te zijn dan ze is, maar ‘bij de meeste mannen krijg ik zin om dommer te zijn.’

Seks wordt intussen gezien en ervaren als een ‘helende kracht’: ‘Voor zover ik weet is seks het enige waarvan je geen kater krijgt en dat voor even de dood – en ook het leven – verjaagt.’ Katers krijgt ze in Cadaqués intussen wel van drank en verdovende middelen. Het fysieke, seksuele contact heeft ze nodig als ‘het enige wat me verlichting brengt, ook al is het nog zo kortstondig of toevallig of vluchtig.’ Zoals ze beroemde kunstenaars niet laat opdraven in het oord, laat ze gelukkig ook elke beschrijving van seks achterwege. Er zijn maar weinig schrijvers die overtuigende, zinnenprikkelende erotische passages kunnen schrijven. En als lezer wil ik graag dat mijn verbeelding wordt geprikkeld, maar het moet vervolgens wel mijn verbeelding blijven. Busquets slaagt daar aardig in. Gaandeweg heb ik me dus in dit boek kunnen vinden. Niet qua setting, psychische relaties en gebeurtenissen, maar wat aanpak en dus optiek betreft. Desalniettemin heb ik het met reserve gesloten.

Bedenkingen heb ik allereerst bij het slothoofdstuk, waarin Blanca eindelijk de grafnis van haar moeder wil gaan bezoeken, aan het eind van een lange nacht vol mensen, drank, drugs, erotiek en gedoe en dus langzaam maar zeker slaaptekort. De deur van de kapel die ook de toegangspoort van de begraafplaats is, blijkt gesloten. Uiteraard, zou ik zeggen. Maar zij begint als een idioot aan de klink te rukken en ‘uit alle macht tegen de deur te bonken.’ Dat is me opeens veel te symbolisch, die drift om per se weer bij haar moeder te kunnen komen, terwijl ze er al dagen terecht had gekund.

Wanneer ze uitgeput en met pijn in haar handen op een bankje gaat zitten is het inmiddels licht geworden. En dan ziet ze ‘in de verte het kleine haventje van Port Lligat’, en ineens loopt daar haar moeder over de kade ‘met haar verschoten blauw geruite blouse over haar badpak, met haar prachtige bruine benen, als altijd onder de blauwe plekken, haar…’ et cetera. En voordat haar moeder aan boord van hun bootje stapt ‘draait ze zich om, glimlacht naar me en zegt: “Ook dit gaat voorbij.”’

Dat vind ik al te gemakzuchtig, clichématig zelfs, zo’n hulpconstructie in de vorm van een droom- of fantasiebeeld als slot van een vertelling (hoewel er nog een korte, beschouwende ‘epiloog’ volgt), waarin zoiets ook nog eens detoneert omdat al het voorafgaande op vrij realistische wijze is verteld en niet bestaat uit het soort spinsels waarvoor ik aanvankelijk vreesde.

Maar mijn grootste voorbehoud bij Ook dit gaat voorbij heeft uiteindelijk te maken met het milieu waarin het speelt, en daarmee in zekere zin dus ook met het milieu buiten de tekst om: dat van de goed opgeleide, intellectuele en artistieke Catalaanse kringen. Ik laat Busquets-Blanca zelf aan het woord: ‘Ik herken de kinderen van die generatie direct, […] de verwilderde types die net als ik zijn opgevoed door scherpzinnige, briljante, succesvolle en zeer drukbezette ouders, volwassenen die hardnekkig volhielden dat de wereld één groot feest was, hún feest. Wij zijn, denk ik, de laatste generatie die de interesse of aandacht van haar ouders zelf heeft moeten verdienen.’

Op zich is dat waarschijnlijk een heel juiste vaststelling. Maar so what? Wat doet Blanca, i.c. Busquets er in literair dramatisch opzicht mee? In mijn ogen helemaal niets. Zo laat ze zich ook door een zekere Elisa typeren als ‘het verwende meisje dat leeft van de rente […], protesteert als we afspreken in een “slechte buurt”’ en dat leeft ‘in een compleet verzonnen fantasiewereld, die maar weinig te maken heeft met de echte wereld.’ Blanca’s repliek luidt: ‘Ik leef niet van de rente.’ En daarmee is de kous in feite af. Haar eigendunk lijkt als positieve kracht te worden ervaren. Grondige zelfkritiek is haar in elk geval vreemd.

Zij heeft geleerd, van haar moeder uiteraard, ‘het overmoedige besef [te hebben] van geluk op momenten dat je het in handen hebt, voordat het weer vervlogen is.’ Deze Blanca heeft, zo staat in haar epiloog, uit de mond van haar moeder ‘nog nooit “het spijt me” gehoord, en ze vindt dat die ‘totale afwezigheid van schuldgevoel […] vrijheid en verantwoordelijkheid’ met zich meebrengt.

Ik ervaar dat als een vorm van egocentrisch hedonisme, omdat het totaal geen rekening houdt met de zwakten en behoeften van anderen, zoals de toch alleszins begrijpelijke behoefte wél eens een spijtbetuiging of een woord van excuus van iemand te horen te krijgen. En met terugwerkende kracht zie ik Blanca zich vooral rondwentelen in haar eigen, uiterst comfortabele moedergemis. Van gebeurtenis- of ontwikkelingsdramatiek is in Ook dit gaat voorbij dan ook nauwelijks sprake. En het mag dan wellicht vrouwelijk of feministisch en prijzenswaardig zijn om naar medemensen te kijken en ze te beschrijven zonder ze te vergelijken, te fixeren en te willen claimen, en ervoor te zorgen, zoals Blanca steevast doet, zelf als vrouw net zo min geclaimd te worden, dat wil nog niet zeggen dat zo’n optiek of instelling iets warms of echt medemenselijks heeft.

‘Over het algemeen geloof ik,’ zegt Blanca, ‘dat het het beste is zo min mogelijk over mensen te weten.’ Ik vraag me af of ik het daarmee eens kan zijn. Maar het lezen van haar relaas wekt bij mij weinig behoefte om nu ook de schrijfster te leren kennen die haar op papier heeft gezet. Ik heb de indruk al veel te veel te weten over iemand met een denk- en leefwereldje waarbij ik me niet prettig zou kunnen en willen voelen.

Meulenhoff, Amsterdam, 2015
ISBN 9789029090728
190p.

Geplaatst op 23/09/2015

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.