De geestelijke opgang

Leven en wandel van Zorbás de Griek

Nikos Kazantzakis (vert. Hero Hokwerda)

Het boek Leven en wandel van Zorbás de Griek zal bij velen vooral een belletje doen rinkelen door de verfilming Zorba the Greek (1964). Deze film van Michael Cacoyannis, met een onvergetelijke Anthony Quinn in de titelrol, vertelt het verhaal van de levenslustige zestiger Zorbas, die een innige vriendschap aangaat met een schrijver die op een dood spoor zit.

Gevraagd naar de titel en auteur van de oorspronkelijke roman, zullen zelfs de meest verstokte literatuurliefhebbers het antwoord doorgaans schuldig blijven. Dat de vertaler en uitgeverij er in deze nieuwe Nederlandse vertaling van Leven en wandel van Alexis Zorbas (1946) van Nikos Kazantzakis (1983-1957) – de eerste sinds 1958 en voor het eerst rechtstreeks uit het Grieks – voor gekozen hebben om de originele titel lichtjes aan te passen, heeft dus wellicht vooral met commerciële overwegingen te maken. Dit neemt echter niet weg dat de toevoeging ‘de Griek’ wel degelijk helemaal in de geest van het boek is. Ook de andere romans van Kazantzakis genieten – ook internationaal – vooral bekendheid via de omweg van de film, denk maar aan Christus wordt weer gekruisigd (Celui qui doit mourir van Jules Dassin uit 1957) en De laatste verzoeking (The Last Temptation of Christ van Martin Scorcese uit 1988). Ten onrechte, want Kazantzakis is samen met Giorgos Seferis en Odysseas Elytis een van de tenoren uit de periode van het Griekse modernisme. Anders dan zijn collega-dichters, miste hij de Nobelprijs voor literatuur echter op een haar na; die ging in 1957, het jaar van Kazantzakis’ dood, uiteindelijk naar Albert Camus. Wat Kazantzakis alvast gemeen heeft met de Franse existentialist, is de filosofische inslag van zijn romans. Hij beschouwde zijn verhalend proza namelijk als een reeks ‘populaire’ illustraties van zijn eigen levensfilosofie, die het resultaat was van de filosofische, religieuze en politieke queesten uit het eerste deel van zijn leven. Bovendien verwerkte Kazantzakis in Leven en wandel van Zorbás de Griek heel wat figuren en episodes uit zijn eigen leven, zonder dat de roman een louter autobiografisch karakter heeft.

Opgegroeid in een gegoede familie op Kreta gedurende de laatste decennia van de negentiende eeuw, kwam de jonge Nikos Kazantzakis na zijn studies – onder andere aan het vermaarde Collège de France in Parijs bij de filosoof Henri Bergson, waar hij ook kennismaakte met het gedachtegoed van Friedrich Nietzsche – al snel tot de slotsom dat het christendom hem geen spirituele houvast kon bieden. Kazantzakis’ levenslange overtuiging dat er geen hemel en god bestaat die ons kan belonen en hel noch duivel die ons kan straffen, staat kernachtig op zijn grafsteen in Heraklion gebeiteld: ‘Ik hoop niets, ik vrees niets, ik ben vrij’.

In datzelfde, voor Griekenland turbulente decennium van de Balkanoorlogen, Eerste Wereldoorlog en Grieks-Turkse Oorlog (1912-1922) leerde de schrijver in de monnikenrepubliek Athos een zekere Giorgios Zorbas kennen, met wie hij eerst een houtvesterij en later een bruinkoolmijn op poten trachtte te zetten om aan het oorlogsgewoel te ontsnappen. Omdat Kazantzakis ook in de openbare administratie actief was, ondernam hij in 1919 op verzoek van de Griekse regering met diezelfde Zorbas een repatriëringsmissie van naar schatting 150.000 landgenoten in de Kaukasus, die daarheen gevlucht waren door de benarde toestand in het tanende Ottomaanse rijk, waarin het Turkse nationalisme opgang maakte en minderheden – naast Joden en Armeniërs ook Grieken – vervolgd werden. Dit leidde ertoe dat Kazantzakis na de definitieve verdrijving van de Grieken uit Klein-Azië in 1922-1923 ook het politieke denksysteem afviel waarop hij tot dan toe blindelings had vertrouwd: het nationalisme. Het ging meer bepaald om nationalisme als territoriaal principe in de gedaante van de ‘Grote Idee’. Dat wil zeggen het Griekse verlangen om naar Byzantijns model een groot Griekenland te stichten langs weerszijden van de Egeïsche Zee, met Constantinopel/Istanbul als hoofdstad.

Als er niets is voor en na het leven, wat is dan überhaupt de zin van het bestaan? Op die vraag formuleerde Kazantzakis in het naoorlogse Berlijn zijn hoogstpersoonlijke antwoord. De onmiddellijke aanleiding voor het filosofische traktaat Ascetica. De redders van God (1923) waren niet alleen de spirituele worstelingen van de schrijver zelf, maar ook de vaststelling dat het leven geen droom of illusie is, zoals het boeddhisme – waarmee hij even had gedweept – hem wilde doen geloven. Integendeel, de honger, de kou en het verdriet die de bevolking uit het verliezende kamp van de ‘Groote Oorlog’ ten deel viel, bleken net heel reële gewaarwordingen en emoties te zijn. Op basis van zijn eigen wedervaren en puttend uit het gedachtegoed van zijn ‘vitalistische’ leermeesters Bergson en Nietzsche, komt de essentie van Kazantzakis’ levensfilosofie op het volgende neer: de zin van het leven ligt besloten in de deelname aan een opwaartse beweging (Bergsons élan vital) die ‘materie’ (menselijke ervaringen) omzet in ‘geest’ (kennis), en die van de mens een steeds ‘vrijer’ wezen maakt (vooruitgangsgedachte). Dat kan enkel door een actief leven te leiden – Kazantzakis heeft het over een ‘leven van strijd’ – waarin je vol overgave je eigen interesses en idealen nastreeft. Ieder mens zal op een bepaald moment diep in zich een innerlijke schreeuw om hulp horen, die afkomstig is van een goddelijk wezen – vandaar ook de ondertitel ‘de redders van God’ – dat in Kazantzakis’ wereldbeeld dus gereduceerd wordt tot een metafoor voor daadkracht. Hoe minder je je creativiteit laat beknotten door bestaande denksystemen, hoe groter jouw aandeel – of dat van de natie waartoe je behoort – zal zijn in de opwaartse beweging van de élan vital (het Nietzscheaanse concept van de Übermensch komt hier om de hoek loeren). Omdat tegenstrijdige idealen ook tot conflicten kunnen leiden, is de wereld door de band genomen geen plaats van harmonie, maar van ruzie, oorlog en strijd, die vanuit kosmisch oogpunt echter positief gewaardeerd moeten worden (Nietzsches ‘omkering van waarden’).

Kazantzakis was niet alleen een publiek figuur en intellectueel, maar vooral ook een schrijver. Nadat hij in zijn studentenjaren en in de periode van de Eerste Wereldoorlog zijn eerste stappen in de literaire wereld had gezet als vertaler (van onder anderen Homeros, Plato, Dante Alighieri en Johann Wolfgang von Goethe) en als auteur van enkele toneelstukken, legde Kazantzakis zich in het interbellum toe op zijn 33.333 verzen tellende epos Odyssee – een sequel op Homeros’ gelijknamige verhaal – waarin hij de essentie van zijn levensfilosofie trachtte te vatten in literaire vorm. Na een worsteling van veertien (!) jaar zette Kazantzakis in 1938 een punt achter dit reusachtige project, dat hij als zijn levenswerk beschouwde en waarna hij niets nieuws meer kon aanvatten. Hij was ondertussen vijfenvijftig jaar oud, had zijn intellectuele ei gelegd en voelde zich ‘bevrijd’ om zich te wijden aan de Spielerei die het romangenre voor hem was. De ironie van de geschiedenis wil echter dat het vooral op grond van deze laatste fase in zijn literaire carrière is dat Kazantzakis een plaats heeft verworven in de canon van de wereldliteratuur, terwijl de academische kritiek al gauw vraagtekens plaatste bij de waarde van zijn Odyssee.

Zo doorwrocht en intellectualistisch als dit epos is, zo bevattelijk zijn Kazantzakis’ romans, die haarfijn illustreren waar het hem in het leven echt om te doen was. Dat geldt bij uitstek voor Leven en wandel van Zorbás de Griek, zijn eerste echte roman, die ontstond in de periode 1941-1943, toen hij tijdens de Duitse bezetting van Griekenland op het eiland Aegina onder huisarrest was geplaatst. Alleen al de hoofdverhaallijn vormt een mooie illustratie van het principe van de opgang van de élan vital. Kazantzakis voert een ik-verteller op – een soort alter ego – die kampt met een hardnekkig writer’s block. Om hieraan te ontsnappen, beslist hij om tijdelijk in het volle leven te stappen en een bruinkoolmijn te gaan exploiteren op Kreta. Op weg daarnaartoe ontmoet hij in de havenstad Piraeus toevallig een zekere Alexis Zorbas, een levenslustige zestiger en op alle vlakken de tegenpool van de beredeneerde intellectueel die hij zelf is. De schrijver laat zich door Zorbas overtuigen om hem mee aan boord te nemen in het project, ze trekken samen naar Kreta en worden er de beste vrienden. Niet de exploitatie van de mijn noch de contacten met de plaatselijke bevolking komen in de rest van de roman centraal te staan – al verzekeren de intriges in het Kretenzische dorp en twee onvergetelijke vrouwen de voortgang van het verhaal – maar wel de filosofische gesprekken tussen de twee hoofdpersonages, ’s avonds na het werk op het strand van een afgelegen baai. Zorbas blijkt een ‘volkse filosoof’ te zijn die heel wat ervaring heeft en grossiert in hedonistische levenslessen. Voor een goed begrip van de roman is het evenwel van belang dat de schrijver, die zijn jaloezie tegenover de ongedwongen levenshouding van zijn vriend maar moeilijk kan verbergen, uiteindelijk geen Zorbas-figuur wordt. Om een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren aan de geestelijke opgang van de mens, moet iedereen volgens Kazantzakis immers zijn eigen interesses en idealen nastreven, en dat is precies wat de ik-verteller uiteindelijk doet. Nadat het mijnbouwproject op een mislukking is uitgelopen en de twee vrienden ieder hun eigen weg gaan, heeft de schrijver voldoende inspiratie opgedaan om een nieuw boek aan te vatten: dit keer niet over abstracte, metafysische ideeën – tussen de bedrijven door werkte hij aan een manuscript over Boeddha – maar over mensen van vlees en bloed. De spirituele leegte die de schrijver aan het begin kent, ruimt plaats voor de roman Leven en wandel van Alexis Zorbás: de opgang van de élan vital krijgt aldus concrete vorm.

Dat deze roman niet alleen de belichaming is van Kazantzakis’ hoogstpersoonlijke levensovertuiging maar ook over Griekenland gaat, vormt een inhoudelijke rechtvaardiging voor de aanpassing van de oorspronkelijke titel in de Nederlandse vertaling. Door deze collectieve dimensie vond Kazantakis aansluiting bij het Griekse modernisme. Dat ontstond in de jaren 1930 en was begaan met de zoektocht naar een hernieuwde nationale identiteit, ter vervanging van de ‘Grote Idee’. Door de dramatische ontworteling van de Griekse bevolking in Klein-Azië in 1922 was dat ideaal immers definitief op de klippen gelopen. De modernisten vonden hiervoor inspiratie in de Griekse historische ervaring door de eeuwen heen, met alle opeenvolgende oorlogen en bezettingsperiodes van dien. De esthetisering van deze ‘Grieksheid’, zo geloofden ze, kon de mensheid heel wat bijbrengen, niet in het minst op het vlak van morele veerkracht.

Hoewel Kazantzakis het nationalisme in 1922 had afgezworen, kreeg hij aan het begin van de Tweede Wereldoorlog een hernieuwde sympathie voor zijn volk, toen hij vol bewondering zag hoe heroïsch de Griekse strijdkrachten weerstand boden aan de Italiaanse inval vanuit Albanië. Tegenover de ‘Grote Idee’ belichaamt de ‘dionysische’ Zorbas een alternatieve vorm van ‘Grieksheid’: als geen ander verstaat hij de kunst om abstractie te maken van de context en te genieten van het moment zelf. Die levenshouding, die de kern vormt van de Griekse morele veerkracht, weet Zorbas ten slotte ook op de schrijver over te brengen. Zo jubelt deze laatste op de puinhopen van de ingestorte kabelbaan die de exploitatie van de bruinkoolmijn de definitieve doodsteek toebrengt:

Wanneer alles ons tegenzit, wat een vreugde dan om onze ziel te testen of ze weerstand en waarde heeft! Als een onzichtbare en almachtige vijand – door sommigen God genoemd, door anderen duivel – toestormt om ons onderuit te halen, maar wij rechtop blijven staan. En zo, elke keer dat we innerlijk overwinnaar zijn wanneer we uitwendig finaal verslagen zijn, voelt de ware man een onzegbare trots en vreugde; de uitwendige ramp wordt gesublimeerd tot een hoogste, uiterst moeilijke gelukzaligheid.

Kazantzakis’ pleidooi voor strijdbaarheid, creativiteit en een filosofische levenshouding overstijgt de tijd en de plaats waarin Leven en wandel van Alexis Zorbás het licht zag en verleent de roman een meer universele dimensie. Dit boek heeft bijgevolg tot op vandaag nog niets aan relevantie ingeboet, en ook daarom valt een eigentijdse vertaling van deze klassieker in vlot Nederlands alleen maar toe te juichen. Hero Hokwerda heeft overigens een puike prestatie afgeleverd, met een informatief nawoord in een al even heldere stijl. Het is nu al uitkijken naar de tweede grote roman van Nikos Kazantzakis – Christus wordt weer gekruisigd – die volgend jaar eveneens in een nieuwe vertaling bij Uitgeverij Wereldbibliotheek verschijnt.

Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2015
ISBN 9789028426146
368p.

Geplaatst op 28/05/2015

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.