De gruwelijke binnenkant van het Droste-blikje

Vloed

Roderik Six

‘Het blijft maar regenen.’ De premisse van Vloed is eenvoudig: wanneer het maar niet ophoudt met regenen, komt de stad onder water te staan. Vier studenten (of zijn het er drie?) blijven als laatsten over in Torres, een studentenflat op een heuvel. Beneden staat het oude stadscentrum tot aan de torenspits van de kerk onder water.

‘Het regent al sinds gisterenavond. Zonder ophouden. Vandaag heb ik de zon zelfs niet gezien, zo dik waren de wolken.’ Michael, Joke, Nina en Victor, de ik-verteller die tot de laatste pagina naamloos blijft, brengen hun dagen door met het roken van Ultra, een drug die hen doet ‘splitsen’: ze komen tijdelijk terecht in een parallel universum, waar alles bestaat uit reeksen opeenvolgende beelden, die volgens hun eigen logica voor hun geestesoog voorbijtrekken. De Ultra-passages zijn de mooist geschreven stukken uit Vloed: een beeldenstroom die balanceert op het randje van concreet en imaginair, reeksen stereotypen die nieuwe en vreemde verbanden met elkaar aangaan. Wanneer iemand spreekt onder invloed van Ultra, slaat die wartaal uit, vreemd en vertederend als het gebrabbel van je slapende bedgenoot.

‘Vreemd, het weerbericht sprak niet over regen, integendeel.’ Vloed gaat ervan uit dat de lezer zijn ongeloof opschort, uiteraard. Maar ook voor wie meegaat in het idee dat een alsmaar aanhoudende regenbui een zondvloed veroorzaakt, blijft het een vreemd boek. Niet alleen de Ultra-passages zorgen voor een gevoel van onwerkelijkheid, maar ook opmerkingen als die hierboven. Het hoort niet te regenen en tóch regent het. Ook de gevolgen van de overstroming zijn makkelijk voorstelbaar, maar worden met opzet net niet helemaal juist weergegeven.

Six kiest er in Vloed voor om de politieke en sociale omstandigheden in de stad te negeren. Wanneer de personages hun flat verlaten, treffen ze uiteraard de sporen van de ramp aan: vernielingen en plunderingen hebben de droge delen van de stad verwoest. Er zijn geen mensen meer, al wordt er regelmatig een lijk gezien. De gebeurtenissen zelf blijven echter buiten beeld. Het is alsof Victor en zijn vrienden middenin een nare droom wakker geworden zijn, waaruit ze maar niet kunnen ontwaken.

Door de roman heen strooit Six met aanwijzingen dat de gebeurtenissen niet werkelijk zo plaatsvinden als de verteller ze weergeeft. Zo suggereert een losse opmerking dat de hele overstroming plaatsvindt omdat de verteller dit wil: tijdens een Ultra-trip verwenst Victor ‘alle licht van de wereld en bad dat [hij] de zon nooit meer te zien kreeg.’ De volgende dag begint het onverwacht te regenen. De bijna permanente invloed van de Ultra plaatst het huis van de vertelling sowieso op drijfzand.

Voor de verteller is Nina degene die het meest verweven is met zijn Ultra-ervaringen. Zij begeleidt hem bij zijn eerste trips, ze is degene die hem inwijdt in de werking, de gebruiken en de geschiedenis van de drug. Haar persoonlijkheid heeft ook veel weg van wat we aantreffen in de schaduwwereld achter de door de Ultra veroorzaakte splitsing: ze is brutaal, veranderlijk, egoïstisch, irrationeel en volledig op haar eigen lusten gericht. Ze gedraagt zich als het id van het ego van de verteller.

De lezer die zich meer verdiept in Nina, ziet al snel dat ze omgeven is door een waas van narratieve onzekerheden en onduidelijkheden. Zo is haar kamer telkens anders ingericht, zonder dat iemand haar ooit ziet verhuizen. Opvallend vaak ziet Victor Nina wel, terwijl anderen haar aanwezigheid ofwel lijken te negeren, of niet waarnemen. En als je de scène waarin de verteller Nina ontmoet parafraseert, lijkt het wel een tienerdroom: student arriveert in nieuwe stad, krijgt gratis drugs op het station, heeft binnen vijf minuten op zijn nieuwe kamer een onbekend meisje op zijn bed, zoent met dat meisje en rookt de drugs op. ‘Soms dacht ik dat Nina niet bestond,’ staat er even later nogal letterlijk. Victor lijkt daadwerkelijk gesplitst te zijn.

Maar wat als Nina echt niet bestaat? Dat is de vraag die onvermijdelijk opkomt wanneer je Six’ aanwijzingen serieus neemt. Daarmee komt de sleutelscène waarmee Vloed opent in een heel ander licht te staan. Wat context: na de vloed functioneert het viertal studenten aanvankelijk als een min of meer harmonieuze gemeenschap — of moet ik zeggen: als een gezin? Het is immers duidelijk dat Michael de verantwoordelijke vaderrol op zich neemt, terwijl zijn vriendin Joke moeder zal worden: ze is zwanger van Michael. De scène waarover ik het wil hebben, begint met een overstroming in de studentenflat. Op het dak is een van de afvoergaten verstopt, waardoor het overtollige regenwater de flat instroomt. In het donker gaan Victor en Michael, aan elkaar gebonden met een touw, het dak op om de verstopping te vinden. Wanneer de verteller een dode kat uit de afvoer haalt, zakt het water weer de goot in. Daarna vindt hij Michael, die, naar later blijkt, een zware hoofdwond heeft doordat hij met een golfclub geslagen is.

Wanneer Michael gestorven is, vindt Victor de golfclub bij toeval onder zijn bed. Als hij Nina met het wapen (waar nog stukjes Michael aan plakken) confronteert, geeft ze toe dat ze hem doodgeslagen heeft. Dan stapt ze van het dak, de lezer achterlatend met de vraag of ze überhaupt wel bestaan heeft en met de vraag of de verteller een moord op zijn geweten heeft. Is Nina de Mr. Hyde of de Tyler Durden (Fight Club) van Victor?

Het lijkt erop dat Six ervoor kiest om het antwoord op die vragen bewust in het midden te laten. Wanneer we het freudiaanse schema er nog eens bij pakken, sluit het in ieder geval als een bus: of Nina nu functioneert als het id van Victor of het is, zij is verantwoordelijk voor het reëel ten uitvoer brengen van de gewenste, symbolische vadermoord. Moet ik er nog bij vertellen dat Victor seks heeft met Joke? Dat hij buiten dit ersatzgezin voortkomt uit een echt gezin zonder moeder en met een vader met wie hij zich niet verbonden voelt?

Gaandeweg de roman wordt het steeds duidelijker dat de protagonist van Vloed voer voor psychoanalytici is. Geholpen door het wegvallen van alle sociale orde en door de overvloedig aanwezige alcohol en Ultra, neemt zijn duistere kant het steeds meer van hem over. Doelloos zwerft hij door de gangen van de studentenflat. In de verlaten kamers trekt hij zich af in de slipjes van de studentes terwijl hij walgelijke fantasieën heeft en door hun meest persoonlijke bezittingen gaat.

Uiteindelijk is er een moment dat een omkering in hem teweegbrengt. Dit was voor mij de beste illustratie van hoe Six door zijn verbeelding en zijn meedogenloze schrijftrant bekende postmoderne beelden met een nieuwe betekenis weet op te laden. Tijdens zijn zwerftochten door de verlaten stad lijkt het alsof Victor door een spiegelpaleis dwaalt. In alle verlaten huizen vindt hij de achtergelaten tekens van de perverse en liefdeloze lustbeleving van de vertrokken of gestorven bewoners: seksspeeltjes, glijmiddel, sadomasochistische werktuigen. Alsof de verbeelding van al zijn stadsgenoten volledig gepornoficeerd is. De verschrikkelijkste ontdekking doet hij echter in een garage, waar de bewoner een perfecte replica van de stad gebouwd heeft. Bij die replica hoort ook een miniatuurversie van het huis waarin de verteller zich bevindt. Wanneer hij het dak oplicht, treft hij een afgrijselijk tafereel aan: het vaderpoppetje heeft alle andere gezinsleden om het leven gebracht.

Het is de gruwelijke binnenkant van het Droste-blikje en er is geen ontsnappen aan. Voor Victor is dit het moment waarop hij zijn verantwoordelijkheid neemt. Hij confronteert Nina met het wapen waarmee ze Michael gedood heeft. Nadat Nina van het dak gestapt is, probeert hij zichzelf en Joke te redden.

Met deze tot mislukken gedoemde poging kom ik uit bij het enige serieuze probleem dat ik heb met dit verder zeer sterke debuut. Bijna tot de laatste pagina’s volhardt Six in de sardonische woede die al uit zijn motto spreekt: ‘Learn to swim’, een citaat van Maynard James Keenan, de zanger van de Amerikaanse meer-dan-metalband Tool. In ‘Ænema’, de song waaruit dit refrein afkomstig is, stelt Keenan zich met genoegen voor dat Los Angeles, ‘this hopeless fucking hole we call LA’, in een vloed ten onder gaat. Zijn advies: leer zwemmen, want ‘I’m praying for rain and I’m praying for tidal waves’.

Zoals veel in Vloed is niet precies na te gaan wat er werkelijk gebeurt wanneer Victor en Joke in hun kano op het water dobberen. Maar het lijkt erop dat eerst Joke en dan Victor sterft. Toch eindigt Vloed hoopvol: Victor komt aan wal en wordt opgevangen door een groepje mensen. In een van hen herkent hij Michael. In de laatste zin stelt hij zich aan hen voor: ‘Ik ben Victor.’

Dat sprankje hoop had ik eerlijk gezegd kunnen missen. Het lijkt een kunstgreep om door de aanwezigheid van Michael te suggereren dat alles in het hiernamaals goed komt. En als Victor wél gered wordt, is de aanwezigheid van een ingebeelde Michael wat te klef, wat mij betreft. Geef mij maar de genadeloze ontmaskering van onze lege, hedonistische tijden zoals Six die 260 pagina’s lang volhield.

Links

De Arbeiderspers, Utrecht, 2012
ISBN 9789029584999
262p.
Prijs: € 19,95

Geplaatst op 11/01/2013

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.