Proza, Recensies

De realiteit als toevlucht voor de fictie

Tong

Jo Kyung-Ran

Indien leven samenvalt met eten, dan is onze tong het belangrijkste lichaamsdeel. Zonder tong kun je niet leven. Al kun je via de smaakpapillen aan de binnenwang nog smaak ervaren, de pijn van het slikken is zo groot, dat eten een moordende zaak is geworden. Wie niet kan slikken, leeft niet meer. Wie bijgevolg tong eet, verorbert leven in de meest strikte zin van het woord.

Eten en tongen maken de kern uit van het universum van Tong, de nieuwste roman van de Zuid-Koreaanse schrijfster Jo Kyung-Ran, in 1969 geboren te Seoul en winnaar van heel wat literaire prijzen. Haar werk wordt in een rijtje geplaatst met dat van Haruki Murakami en Patrick Süskind, maar deze vergelijkingen lopen wat mank. Misschien dat ze de rijke fantasie deelt met de eerste en de zintuiglijkheid met de tweede, maar daarmee houdt het ook op.

Tong laveert tussen feit en fictie en het cliché wil dan dat we in de fictie even aan de realiteit ontsnappen. Wat we in het gewone leven niet (kunnen) meemaken, beleven we in onze dromen of fantasie.

Zo eenvoudig is het niet, zeker niet in Tong. Laat ik een kleine omweg maken om dit toe te lichten. Een goeie eeuw geleden maakte Sigmund Freuds Droomduiding ons al duidelijk waarom de verhouding tussen feit en fictie zeer complex is. Zijn stelling komt erop neer dat niet de fictie het middel is om aan de ondraaglijke realiteit te ontsnappen, maar juist omgekeerd: de alledaagse realiteit is er om te ontvluchten aan het onverteerbare van onze eigen fictie, onze fantasie. Wat ik in mijn fantasie, mijn droom, zeg maar beleef, is in zekere zin de kern van mijn (onbewuste) persoonlijkheid, de achterkeuken waar het verlangen vrij spel heeft en zich daardoor het ergst mogelijke kan inbeelden.

Dat klinkt misschien complex maar au fond is dat vrij herkenbaar. Wie kent niet de ervaring dat hij of zij uit een vreselijke droom ontwaakt en blij is verlost te zijn van zijn fantasiebeelden? Wat we in onze dromen beleven, is inderdaad soms zo onverteerbaar dat we er wakker van worden; we slaken een zucht van verlichting dat de fictie geen werkelijkheid is geworden. Zo bekeken is de realiteit een bevrijding voor onszelf omdat we er onze goorste verlangens (of dromen) juist niet in daden omzetten. Sociale belemmeringen weerhouden ons daarvan. Meer zelfs, die belemmeringen zijn juist tot stand gekomen om het onbewuste verlangenstructuur tegen te werken.

De maatschappelijke en culturele inzet van de fictie genaamd literatuur is bijgevolg niet zozeer dat het ons toelaat voor even uit de realiteit te ontsnappen door te spelen met de grens tussen realiteit en fantasie, tussen droom en daad, maar eerder dat het een plaats geeft aan het zware gewicht van de daad in de droom, aan ons ongemak met onszelf als droom. In die zin is ‘ondraaglijke’ literatuur ook altijd geruststellend; niet alleen omdat het fictie is, maar omdat er daarnaast nog altijd een realiteit bestaat, hoewel dit natuurlijk de leeservaring daarom niet minder beklijvend maakt. Ik kom daar op het einde van deze bespreking nog op terug.

Terug naar Tong. In de roman is deze dubbel gelaagde structuur op een bijzonder doorwrochte manier aanwezig. De hoofdfiguur en chef-kok Chŏng Chiwŏn raakt haar geliefde Han Sŏkchu kwijt aan Yi Seyŏn, een ex-model. De breuk ondermijnt Chŏng volledig en ze dreigt eraan kapot te gaan. Omdat uitgerekend Yi Seyŏn er school ging, zet Chŏng de kookklassen die zij jaren gaf stop en gaat werken in Restaurant Nove, waar twintig jaar geleden alles voor haar begon. Werken in Nove houdt Chŏng gaande en staande, tegelijk met de zorg voor Paulie, de hond die Han bij haar achterliet. Ook al is zij emotioneel gebroken, ze blijft in leven want ze eet en ze kookt.

Het smaakuniversum dat Chŏng geleidelijk aan opbouwt is alomvattend. Niet alleen haar emotionele leven en verlangstructuur is culinair bemiddeld, haar hele in-de-wereld-zijn hangt af van geuren en smaken. Leven is eetlust en omgekeerd. Hoewel we aanvankelijk langs het verdriet en het culinaire meanderen, vernemen we later vooral veel mooie herinneringen aan Chŏngs gebroken relatie. Dan neemt het werk langzaam maar zeker een andere toon aan. De man van wie ze hield, is nu eenmaal de man van wie ze nog steeds houdt en die gedachte bedwelmt haar steeds meer. Het hart van Chŏng is vervuld van een liefde die ze niet kan loslaten en ze voelt zich als een ‘uitgedroogde en beschadigde oester’. Wat in een andere context een louter degustatieve metafoor lijkt, krijgt in Tong een heel andere bijsmaak. Al vrij vroeg in het verhaal laat Chŏng het volgende optekenen: ‘Ik voel tegenwoordig dat ik leef als ik eet. Ik ben altijd en overal klaar om te eten. Als ik het niet krijg wordt mijn verlangen alleen maar groter en groter.’

Chŏngs verlangen naar Han is en blijft inderdaad zeer groot. Tegen beter weten in blijft ze op hem wachten: ‘Starend naar de wenteltrap die naar de eerste verdieping gaat, lig ik op de bank in de woonkamer te fantaseren. Ik die door hem wordt gebeld, ik als hij langs komt, ik op het moment dat we weer samen aan onze eettafel eten, ik als we onze kleren langzaam van onze lichamen laten glijden en de liefde bedrijven…’

Han zelf heeft het niet zo begrepen: hij wil dat Chŏng uit zijn leven verdwijnt, nu zijn nieuwe jonge hinde hem alle geluk in zijn schoot werpt. Zij laat het er niet bij zitten en ontspint een plan dat ze zeer geduldig voorbereidt. Han moet voelen dat zij van hem houdt en ze zet al haar kookkunsten aan het werk; deze keer niet enkel om genot te schenken maar ook om te laten lijden.

Dat genot en lijden voor Chŏng in elkaars verlengde liggen, had ze de lezer al eerder kond gemaakt: ’De mens rent in de richting van het genot. Maar helaas is de mens een wezen dat zo in elkaar zit dat hij lijden altijd veel beter zal voelen dan genot. Dat is synesthesie.’ Het samengaan van genot en lijden maakt ook dat Chŏngs plan niet zomaar een simpele wraakactie is van een vrouw die ‘doorslaat’, zoals de achterflap van het boek suggereert en ook in menige recensie te lezen is. Wat ze doet, is een complexe uiting van pijn in de liefde.

Jo Kyung-Ran houdt in Tong de spanning hoog doordat het verhaal naar een apotheose toe groeit, maar ook doordat je als lezer nooit echt goed weet of we Chŏng feiten horen weergeven dan wel haar fantasiewereld zijn ingedoken. Chŏngs plan voor het bereiden van een soort laatste avondmaal waarvoor ze het perfecte gerecht wil maken, neemt haar volledig in beslag. Of zij zich inbeeldt hoe deze maaltijd zou moeten worden, dan wel het relaas vertelt van hoe het is geweest, weten we bijgevolg niet met zekerheid.

Ook in interviews laat de schrijfster in het midden of wat er in de roman gebeurt, ‘echt’ is dan wel fantasie. Anders gezegd, en zo komen we terug tot de onverteerbaarheid van de fictie, is het aan de lezer om uit te maken of wat hij of zij leest, de status van fictie of realiteit krijgt. Deze dubbele laag werpt je als lezer volledig op jezelf terug en plaatst je voor de keuze hoe Chŏngs plan het meest ondraaglijk zou zijn: als fictieve of als echte daad? Hoe dient Chŏng haar verdriet te verwerken? Moet ze haar plan als fictie doormaken om er daarna uit te ontwaken, of moet zij het uitvoeren en aan haar zwaarwichtige fictie onderuit komen? Feit is dat een plan zich ontvouwt. Chŏng kookt.

Hoewel het moeilijk is om te oordelen over de vertaling (de brontaal beheers ik niet), leest het Nederlands prettig: elke zin doet uitkijken naar wat volgt en de compositie steekt keurig in elkaar; de woordkeuze is rijk en beeldend en alle culinaire weelde die de roman vergezelt, komt goed tot zijn recht. Tong is het soort verhaal dat ook de zintuigen prikkelt.

Elke recensie draait natuurlijk om het eindoordeel: is het een goed boek of niet en waarom wel of niet. Dit oordeel levert elke keer opnieuw een dilemma op. Wie niet oordeelt en stelt dat iedereen maar zelf moet oordelen, vermeit in een vorm van relativisme: geen enkel oordeel doet er echt toe, we moeten het maar zelf uitzoeken; wie daarentegen wél een ultiem oordeel uitspreekt, lijkt de lezer ter hand te nemen, wat dan weer naar paternalisme ruikt. Laat ik me daarom beperken tot het volgende: Tong is een boek dat ertoe doet.

Om dat oordeel te schragen, wil ik tot slot terugkeren naar het uitgangspunt van mijn bespreking, met name de stelling dat ‘ondraaglijke’ literatuur ook altijd geruststellend is omdat er daarnaast nog een realiteit bestaat. Is Tong geruststellend? De meeste recensies over Tong staan uitvoerig stil bij de gedachte alsof dit een verhaal van wraak en liefde zou zijn, het zou onthutsend en ontwrichtend inwerken op de lezer. Ik ben het daarmee niet eens.

De fantasie, de fictie waarmee Tong ons confronteert, is evident excessief. Ze doet denken aan het slot van de schandaalfilm L’empire des sens van Nagisa Oshima uit 1976, waarin de hoofdrolspeelster haar geliefde verstikt omdat wurgseks een betere erectie teweeg zou brengen, om vervolgens zijn genitaliën af te snijden en ‘nog vier dagen gelukkig rond te lopen’ zoals de eindgeneriek meegeeft. Symptomatisch genoeg maakt deze film gebruik van het woord en niet het beeld om het verhaal op een exces te laten uitlopen. Het woord laat de ruimte voor een geruststelling die het beeld ons niet gunt. Een beeld heb je gezien en daar kun je moeilijk onderuit komen. Een woord daarentegen laat meer ruimte om te overwegen of wat je leest, echt dan wel geveinsd is.

Doordat Tong de lezer bewust die ruimte geeft, kan het boek in zekere zin troostend zijn, veel meer dan alleen maar ontwrichtend. Je kunt even meedromen met deze daad van wraak, maar daarna rustig weer plaats nemen naast je geliefde, of wie weet, voor hem of haar een maaltijd bereiden.

Links

Meulenhoff, Amsterdam, 2009
ISBN 9029084189
239p.
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004006415929 p.

Geplaatst op 04/11/2009

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.