De storm van het leven

Honderd uur nacht

Anna Woltz

Sinds Harry Potter in de mantel van een volwassenenroman verscheen, mag het weer: volwassenen die jeugdboeken lezen. Een hele markt is erop gebaseerd, en het lijkt er soms op dat de zogenaamde young adult-roman de nieuwe ‘zwembadlectuur’ is – hap, slik, weg.

Sommigen beweren dan ook dat jeugdliteratuur geen literatuur kan zijn. Toegegeven, de term zaait verwarring. Onder ‘jeugdliteratuur’ verzamelen we een allegaartje aan genres, kwaliteit en, ja, zelfs lezers. Want een kleuter van drie is natuurlijk geen puber van twaalf. En leent het ene boek zich inderdaad uitstekend voor een namiddagje strand, dan wil het andere wel eens echt dicht op de huid gaan zitten.

Over de geldigheid, begrenzing of eventuele genrekenmerken van kinder- en jeugdliteratuur is veel geschreven en nog meer gesproken. Jeugdliteratuur is nu eenmaal een containerbegrip, en onduidelijke termen zorgen voor diffuse criteria. Toch is er een lijn te vinden in de pleidooien voor het bestaan van jeugdliteratuur – een die vooral ‘buiten de lijntjes’ ligt. Als boeken die met literaire middelen zijn geschreven een divers lezerspubliek bereiken, jong én oud, als zij geen auteur herbergen die door de knieën gaat, maar symmetrisch het gesprek aangaat met een lezer op wie geen leeftijd vast te pinnen is, ‘dan gaat het wel degelijk over literatuur, die niet wezenlijk, hoogstens gradueel, verschilt van die voor volwassenen,’ aldus Peter van den Hoven in Jeugdliteratuur bestaat niet (2011).

Honderd uur nacht van Anna Woltz (1981) is zo’n boek dat beide groepen overtuigde. Meteen na verschijning in 2014 kreeg het lovende recensies en werd het door het DWDD-panel genoemd als een boek dat je niet mag missen. Daarop volgden een plaats op de shortlist van de Woutertje Pieterse Prijs (2015) – een prijs die er in het verleden wel eens van beticht werd geen rekening te houden met kinderen – en een nominatie voor de Gouden Lijst. In hetzelfde jaar won Honderd uur nacht de Nienke van Hichtum-prijs.

De waardering bleef, zoals gezegd, niet beperkt tot vakjury’s, samengesteld uit volwassenen die, als zij er al niet prat op gaan literaire criteria te hanteren, op zijn minst een breder referentiekader en ruimere levenservaring hebben dan de minder ervaren lezer. Ook de jonge lezers haalden het boek aan boord, zoals dit voorjaar bleek: Honderd uur nacht won de Kleine Cervantes, een prijs van jonge lezers uit Gentse scholen, en de KJV-prijs (Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen) van de groep twaalf- tot veertienjarigen.

Opvallend is hoe Edward van de Vendel dat onderscheid tussen jong en oud toch weer naar voren haalt. In zijn laudatio bij de Nienke van Hichtum-prijs profileerde hij de boeken van Woltz als insiderstip, een geheim dat ‘wij’ blijkbaar deelden:

wij, de kinderen van Nederland en België, aangevuld met een groepje volwassenen dat boeken voor kinderen leest, zeg maar kinderen in bibliothecariskleren of kinderen in collegaschrijverskleren.

En nu moet Woltz plots worden gedeeld met ‘het grote gemeen grommende volwassenenpubliek’. Het is duidelijk een retorisch trucje, maar niettemin is die tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘zij’ opvallend. Heel wat actoren binnen de jeugdliteratuur lijken niets liever te willen dan een opheffing van die polarisering, die suggereert dat de belangen en criteria van de volwassene nooit die van het kind kunnen zijn. Tegelijk wordt jeugdliteratuur net door de wisselwerking tussen die groepen bepaald: hoewel gericht op kinderen kan het niet zonder inmenging van de volwassene, als auteur, redacteur, uitgever, koper, ouder… Ook de verhalen zelf spelen met dat groepsgevoel: in jeugdliteratuur wemelt het van de volwassen personages die samenspannen met de jeugdige lezer en de volwassen lezer een spiegel voorhouden. Zo ook Honderd uur nacht.

Woltz had er makkelijk voor kunnen kiezen met Honderd uur nacht aan te sluiten bij het ‘hippe’ genre van de dystopie. Ondanks de geschikte thematiek (een orkaan over New York en het failliet van de privacy door alomtegenwoordige sociale media), wordt het boek echter geen postapocalyptische roman. De nadruk ligt op de ontwikkeling van het hoofdpersonage Emilia, die vanuit Nederland naar New York vlucht nadat bekend is geraakt dat haar vader, schooldirecteur, sms’jes stuurt naar een van zijn leerlingen, een leeftijdsgenoot van Emilia. Met dat schandaal stort de positie van haar vader in, en bij uitbreiding die van iedere volwassene: ‘Ik geloofde in grote mensen. En nu geloof ik nergens meer in’.

Tegelijk moet Emilia noodgedwongen de confrontatie met zichzelf aangaan. Want wat doe je als het online geboekte appartement onbestaand blijkt, er een orkaan op komst is en smetvrees je doen en laten bepaalt?

Woltz brengt in dit boek tal van problemen bij elkaar, maar dat maakt Honderd uur nacht niet meteen tot erfgenaam van het probleemboek. Dysfunctionele gezinnen, kinderen ‘met een rugzak’, psychische stoornissen, cyberpesten… het lijkt vandaag eerder regel dan uitzondering, en in die zin sluit deze context aan bij de realistische setting die het oeuvre van Woltz typeert.

Bovendien komen de problemen niet allemaal samen in één personage en vormen ze niet (uitsluitend) de motor van het boek. Zo tonen ze in de eerste plaats dat iedereen wordt getekend door wat hem of haar omgeeft en ondergraven ze het egocentrisme van de zoekende jongere:

We lopen door en hij begint weer over de crisis. […] Ik weet nu dat hij niet praat over algemeenheden en abstracte cijfers. Ik begrijp dat hij steeds opnieuw het verhaal van zijn familie vertelt.

Dat de karaktertekening nu en dan wat stereotiep aandoet, versterkt hier de geloofwaardigheid en authenticiteit van de vertelstem. Pubers, zo stellen pedagogen en neurologen, zijn immers geneigd tot zwart-witdenken, spiegelen zich aan peers en zetten volop in op de ontwikkeling van een eigen identiteit. Aangezien een volwassen auteur het jonge personage aanstuurt, wil het daar in jeugdliteratuur nog wel eens spaak lopen: de auteur maakt dan een knieval of leunt te veel op uiterlijkheden en tendentieuze taal. Ondanks de inbedding in een realistische en hedendaagse context, trapt Woltz niet in die val. Ze kiest in de zoektocht van Emilia voor een perspectief dat ook in hedendaagse psychologie veel aandacht krijgt: dat van identiteit als narratief.

Vanaf het begin kadert de ik-verteller identiteit in relatie tot verhalen, een motief dat consequent wordt volgehouden en waarop tal van referenties inhaken:

Ben ik het ranzige rotverhaal dat op internet staat? Pas ik in het sprookje dat ik straks aan de Amerikaanse douane ga vertellen? Of heb ik een eigen verhaal?

Verwijzingen naar de impact van films, een populaire serie als Sex and the City en evengoed sprookjes vormen voor Emilia – net als voor zo veel jongeren en ook (steeds meer?) volwassenen – een ijkpunt voor wenselijk gedrag en authenticiteit: ‘Niemand wil voor altijd een acteur zijn’.

De toevallige ontmoeting van vier uiteenlopende personages uit drie ‘typen’ gezinnen – het gelovige, het atheïstische, het Joodse – reflecteren verschillende visies op de maatschappij en omgangsvormen binnen families. Er zijn de uiterst knappe ‘highschool dropout’ Jim, de gesloten Seth die fanatiek spaart voor hogere studies, zijn excentrieke zusje Abby die na het overlijden van hun vader wanhopig probeert ‘de capsule open te breken’, en verteller Emilia. Zij mag dan op sommige momenten vroegwijs klinken; haar zogenaamde anders-zijn (bijvoorbeeld haar interesse in architectuur in het straatbeeld) zal voor vele sensitieve jongeren ook voor herkenbaarheid zorgen. Bovendien is het groeiproces dat zij doormaakt in wezen dat van zowat iedere jongere: de zoektocht naar een plaats binnen de groep en de verhouding tegenover bestaande normen en waarden. Met die waarden wil het dus wat tegenvallen. De vader op wie zij tot nog toe steunde, blijkt te falen op het meest vanzelfsprekende vlak:

Met mijn vader praat ik over het heelal en over priemgetallen. Met mijn moeder praat ik over kunst. Over alcohol, condooms, sigaretten en drugs hebben we het niet.
We hebben trouwens ook nooit besproken dat het ongewenst is om sms’jes te sturen aan minderjarige leerlingen.
Had ik toch meer voorlichting moeten geven.

De portrettering van een schilderende moeder en op wetenschap gerichte vader laat toe kunst en wetenschap tegen elkaar uit te spelen en/of met elkaar in interactie te laten gaan. De koppeling van het artistieke aan de vrouw en het wetenschappelijke aan de man getuigen van een stereotiep denken over kunst en wetenschap, zodat er aanvankelijk ook weinig wisselwerking is. Het kunstenaarschap is sterk geromantiseerd, met een moeder voor wie ‘haar schilderijen op de eerste plaats’ komen en die geregeld doeken aan flarden snijdt en kalmeringsmiddelen nodig heeft. Wetenschap staat daartegenover als toonbeeld van het rigide denken, al illustreert Emilia’s vader ook opvallend vaak de schoonheid ervan, met bedtijdverhalen over Benjamin Franklin of sterren en kometen en het spel met het planetarium. Kunst en wetenschap vinden – gelukkig – wat evenwichtiger hun neerslag in Emilia, die in beide domeinen thuis blijkt.

Dat die invloeden ook weerklinken in de beeldspraak, toont dat de auteur het verhaal goed in handen heeft. Zo vormen kunst en wetenschap vergelijkingsgronden voor zowel Emilia zelf als voor de stad New York:

Hij kijkt weer naar me alsof ik die vrouw van Picasso ben. Alsof hij mijn voorkant en mijn zijkant tegelijkertijd kan zien. Het voelt ongemakkelijk. Waarom zou iemand zo uitgebreid naar me kijken?

Of, bij aankomst met zicht op de skyline, ‘Honderden grijze, bruine en blinkende gebouwen vormen samen het mooiste staafdiagram van de wereld’. Op sommige momenten speelt de stad bijna mee als personage. Een bijzondere setting, weg van de vertrouwde omgeving, vormt in adolescentenromans vaker een plaats van inzicht. In Honderd uur nacht verdwijnt het hoofdpersonage niet naar een onbewoond eiland of een verafgelegen woud, maar naar de stad die als hét centrum van de wereld is gaan gelden. Meer nog dan de stad zelf echter, is het de orkaan Sandy die het groeiproces inleidt en de veruitwendiging vormt van de crisis die Emilia doormaakt:

Ik wil schreeuwen, maar ik houd me in. Ik duw mijn nagels in mijn handpalmen en luister naar Sandy. Zij hijgt en jankt en schreeuwt vandaag voor mij.

Dat de orkaan een groot deel van de stad in het donker zet en Emilia en haar vrienden zich letterlijk een weg moeten banen naar het licht, verhoogt de werking van de metafoor:

Ooit, op het dak, leerde ik dat donker niet eng is. Maar het donker van nu lijkt te veel op mijn eigen donker. Dat ademloze zwart waarin je verdwaalt en dood kunt gaan.

Gaandeweg slaagt Emilia erin ‘in haar eigen kracht te gaan staan’ – zoals dat in therapeutische termen heet. Ze weet de controle los te laten, gevoelens een plaats te geven en voor zichzelf te spreken:

Ik ben nog nooit van mijn leven zo boos geweest. Tot nu toe was ik een zwart gat. Als ik boos was, dan implodeerde ik en dacht ik dat ik doodging. Maar nu is het anders. Ooit zal ik doodgaan, dat weet ik best. Maar niet vandaag. Ik heb me nog nooit zo keihard, lichtgevend lévend gevoeld.

Als de groei van een jongere centraal staat, wat heb je als volwassen lezer dan aan dit boek? Been there, done that, toch? Toch niet. In hun zoektocht naar een eigen identiteit, zetten de jonge personages zich ook af tegen ‘de’ volwassenen, waardoor ook de volwassen lezer door de kritische jongerenstemmen heen wordt bevraagd. Ben je iemand die ‘niet mag ophouden met toneelspelen’ of zit je eerder in het kamp van zij die ‘dan, als je braaf bent opgeleid, als ze denken dat je onklaar gemaakt bent en erbij hoort’, hun ‘slag slaan’ en ‘de wereld veranderen’?

En voor je zo meteen wegzapt naar dringende berichten op de smartphone, kan je je net als de personages misschien even bezinnen over de effecten en wenselijkheid van sociale media en internet op het leven. Want, zoals Emilia aangeeft, ‘die journalist heeft misschien geen geweer, maar dat is ook niet nodig. Een smartphone met Twitteraccount is genoeg’.

Met Honderd uur nacht schreef Woltz een verhaal dat heel wat jongeren kan helpen hun eigen verhaal vorm te geven, en dat beelden aanreikt om vat te krijgen op de wereld. Het ligt er misschien allemaal wat dik bovenop: metaforen en vergelijkingen krijgen nog in het verhaal zelf betekenis toegedicht en motieven worden zo vaak opgenomen dat ze je amper kunt missen. Tegelijkertijd zijn al die elementen zo goed verweven en is er zo’n authentieke stem aan het woord, dat die je moeiteloos meeneemt. Dat lijkt me een mooie illustratie van hoe verhalen ‘niet wezenlijk, maar gradueel’ in literair gehalte kunnen verschillen.

Querido, Amsterdam, 2014
ISBN 9789045116396
214p.

Geplaatst op 03/08/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.