Dolen in niets

Nachtroer

Charlotte Van den Broeck

Twee jaar na haar debuut is de tweede bundel van Charlotte Van den Broeck (1991) verschenen. Nachtroer is net als Kameleon enthousiast onthaald en is inmiddels al verschillende keren herdrukt. In de tussentijd trok de jonge dichter nog met deBuren op schrijfresidentie naar Parijs (2015), in september 2016 sloot ze de Nacht van de Poëzie in Utrecht af en een maand later opende ze samen met Arnon Grunberg de Frankfurter Buchmesse.

Zowel Kameleon als Nachtroer getuigen van een talent om in schijnbaar eenvoudige woorden het persoonlijke te overstijgen. Nachtroer is echter geen kopie van Kameleon: waar Van den Broeck in haar debuut de overgang van meisje naar vrouw en haar zoektocht naar identiteit en relaties thematiseert, toont Nachtroer wat er gebeurt als die verbindingen breken.

Zo’n breuk vormt de aanzet tot Nachtroer. In het Nederlandse radioprogramma Opium vertelt Van den Broeck hoe een acht jaar durende relatie tot zijn einde kwam en hoe die relatiebreuk een tweede dichtbundel inspireerde. Een ingrijpende gebeurtenis in het leven van de dichter vormde dus de aanleiding voor een bundel waarin persoonlijke moeilijkheden worden verwerkt, maar er komen ook literair-filosofische invloeden aan bod. Dit motto van de Franse filosoof Emmanuel Levinas gaat bijvoorbeeld aan de bundel vooraf:

Het innerlijke leven, het ik, de scheiding, zijn de ontworteling zelf, de niet-participatie en bijgevolg de ambivalente mogelijkheid van dwaling en van waarheid. Het kennende subject is geen deel van een geheel, het grenst nergens aan.

De referenties aan Levinas, Plato en andere denkers geven de gedichten diepgang. Aan de hand van een doordachte vorm, een levendige taal en beklijvende beelden weet Van den Broeck de valkuilen van de persoonlijke clichés enerzijds en de geleerdheid anderzijds vakkundig te ontwijken.

Begin en einde

De beelden die de thematiek van Nachtroer vormgeven, kunnen in twee groepen worden ingedeeld. Enerzijds wordt getoond dat twee temporele polen, begin en einde, altijd samenvallen. Het einde (van de relatie) waarmee de bundel begint, is evengoed het begin van alles: de breuk spoort aan om gedichten te schrijven. Anderzijds krijgen de posities tussen de polen aandacht in Nachtroer. Omdat het lyrisch ik beseft dat geen enkel moment vast te houden is, gaat het op zoek naar een tussenpositie: een plaats tussen twee momenten in.

Nachtroer toont dus dat elk begin en einde onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Terugkerende woorden onderstrepen dat de vreugde aan het begin van een relatie het naderende einde eigenlijk al signaleert. Zo zijn ‘stoten’ en ‘tintelingen’ in de openingscyclus eerst tekens van passie, maar later blijken het ongemakkelijke aanrakingen die nooit in staat waren echte verbindingen te smeden: ‘weet nu dat rouw begint bij het stoten van de elleboog / […] om nieuwe aanrakingen vooraf al te verdoven’. Terugblikkend zijn die passionele opflakkeringen teleurstellend: vlinders in de buik blijken ‘rode mieren’, die jeukende littekens achterlaten.

De herhaling van termen mondt uit in vicieuze cirkels, waar de spreker wantrouwig tegenover staat: ‘aan cirkels gedacht, wantrouwen gehad // voor wat zich in de makke vorm beweegt / zoals roofvogels en tornado’s en klokken en nageslacht’. Een moment verliest zijn uniciteit door en tijdens de herhaling. Het wordt inwisselbaar met soortgelijke gebeurtenissen in een reeks herinneringen. Of: ‘hoe troosteloos nog: elke poging die een reeks wordt’.

Drie pasvormen

De beelden waarmee Van den Broeck begin en einde aan elkaar gelijkstelt, leggen de nadruk op het feit dat die ogenblikken slechts schijnbaar unieke momenten zijn. Zoals een relatie een droombeeld blijkt, zo is elke subjectieve ervaring een illusie: een herkenbaar, maar misleidend oriëntatiepunt, een pasvorm waar we de werkelijkheid hardhandig in proberen te drukken. Vaak is er zelfs al voor ons betekenis aan gegeven.

Nachtroer legt verschillende soorten pasvormen bloot. De taal is een eerste mal: afgebakende begrippen presenteren een vaste inhoud die we gedachteloos kunnen meenemen. ‘[A]l die dozen met al die soorten ontbijtgranen in de supermarkt / kleine wanhoop in een taxonomie van voorkeuren verpakt’ geven ons een gevoel van controle, alsof we in staat zijn overzicht te bewaren en zelf keuzes te maken. Ze doen ons echter vergeten wat buiten de dozen ligt. De exacte inhoud van woorden of dozen is ondergeschikt geworden aan die eenvoudige herkenbaarheid:

maar een onbekende noemt je nog ‘drenkeling’
bij je meest fatale naam
omdat het voor de betekenis niet uitmaakt
of je enkel overboord valt of daadwerkelijk verdrinkt.

Metaforen bewijzen dat dezelfde vorm op verschillende werkelijkheden kan worden gelegd. Een bijzondere talige pasvorm is literatuur. In Nachtroer verwijst de spreker naar heldenverhalen of sprookjes die als voorbeeld moeten dienen, maar in feite onbereikbare idealen vooropstellen. De erwt in het volgende fragment is bijvoorbeeld geen hulpmiddel om prinsessen te herkennen, zoals in het sprookje. In plaats daarvan doet ze een moeder stikken:

Moeder kijkt naar de stokrozen
en denkt aan het erwtje in haar luchtpijp
dat geen kant op kon, behalve dieper
haar longen in

Herinneringen zijn een tweede pasvorm. De spreker stelt ze metaforisch voor als foto’s en onderstreept op die manier dat herinneringen altijd meer (beter) en altijd minder (een selectie) zijn dan het moment zelf. Kaarten zijn de derde pasvorm: ze leggen op voorhand wegen vast, waarvan niet mag worden afgeweken.

Een terugkerend motief dat naar pasvormen verwijst, is de kleur blauw. Wie zoekt ‘naar een beter woord voor blauw […], dag in dag uit / [bouwt] modelboten […] voor het geval van een zondvloed’. Modellen en vertrouwde voorstellingen geven een vals gevoel van veiligheid.

Dolen

Het blauw keert ook terug als ‘blauwe plekken’. Die wonden zijn oppervlakkig, maar er gaat meer achter schuil dan je in eerste instantie ziet. Ook zijn ze sporen van wat voorbij is. Het spoor krijgt in de gedichten van Van den Broeck een belangrijke betekenis. Immers, niet de dingen die voorbij zijn worden in herinneringen en gedichten teruggebracht, maar wel de sporen die ze hebben achtergelaten: ‘ik ben een plek die er niet is / een plek waar licht doorheen wringt’. Sporen zijn het tastbare bewijs dat er iets aan de ervaring of herinnering ontglipt. Littekens zijn de opmerkelijkste sporen in Nachtroer. Die wonden maken de pijn van het verleden permanent zichtbaar voor de dragers en hun omgeving. Het zijn herkenbare tekens die voortdurend waarschuwen dat wie zich blootstelt het risico loopt om gekwetst te worden.

De gehavende spreker uit Nachtroer is echter niet alleen een getekend slachtoffer, maar ook een dader. Zoals zij verwond werd, zo heeft zij ook haar partner gekwetst. De blauwe plekken zijn dus ook tekens van schuld: ‘aan de muur plakken hun platgeslagen littekens, bewijsmateriaal’. Het schuldige slachtoffer is geen onbekend figuur in de literatuur. Niet zelden worden getekende slachtoffers verbonden met de figuur van Kaïn. Volgens het Bijbelse verhaal werd die broedermoordenaar veroordeeld tot eeuwig dolen, getekend met een litteken dat zijn schuld onloochenbaar maakte. Ook het ik van Nachtroer is ontheemd en doolt.

Tussenposities

Het motief van de dolende ik-figuur is nauw verwant aan het tweede thema dat in Nachtroer wordt uitgewerkt: het belang van de tussenpositie. De ik-figuur beseft dat ze geen enkel moment volledig kan grijpen. Om momenten toch intens te beleven, stelt ze de vervolmaking ervan uit. Meer nog, die vervolmaking wordt angstvallig vermeden. Dat moet de reden zijn ‘waarom [het ik] steeds aan scherven denk[t] / het moet zijn dat [ze] er gewoon gebrek aan [heeft]’. Onvolmaaktheid is onherkenbaar, maar betekent wel vrijheid; daarom schreeuwt de spreker ‘in de lege lucht weer om adem / om niets’. Het titelgedicht begint met concrete, zelfs breekbare beelden en wordt steeds abstracter. In tegenstelling tot een concrete avond bieden zulke momenten ‘op het hellingsvlak tussen nu en straks’ wel ‘de mogelijkheid om’. Het is dan ook niet vreemd dat vele gedichten alluderen aan Sisyphus: zijn onmogelijke opdracht is geen zwakte, maar een manier om voltooiing te vermijden.

Tussenposities houden mogelijkheden in, maar ook risico’s: wie volledigheid schuwt, mist verbindingen die noodzakelijk zijn om betekenis te geven aan de wereld. Behalve verbindingen tussen teken en betekenis, spoor en moment, worden ook relaties tussen mensen geproblematiseerd in Nachtroer. De ik-figuur erkent de drang naar interpersoonlijk, seksueel contact. Pas door een ‘symbiose’ vinden twee mensen hun volledige identiteit, hun oorspronkelijke vorm: ‘we jaagden altijd al op elkaar in onszelf’. Voor de dolende spreker is die platoonse idee – dat ieder mens op zoek is naar zijn wederhelft om zijn oorspronkelijke androgyne vorm te herstellen – echter een probleem: ze kan de drang naar eenheid niet onderdrukken, maar weet dat elke verbinding moet breken. De enige mogelijkheid is opnieuw een tussenpositie in te nemen: liever dan de geliefde te vangen, laat het ik de jacht voortduren.

De verstarrende gevolgen van herhaling en de vluchtigheid van het moment worden door Van den Broeck niet alleen thematisch weergegeven, maar worden ook in de vorm weerspiegeld. Rijm en klanken benadrukken vastigheid, herhaling. Via assonantie of allitteratie brengt ze woorden uit verschillende betekenisvelden met elkaar in verband, waardoor de tekst lijkt te verstarren. Rijm wordt vaak niet volgehouden, wat de broosheid van elke verbinding onderstreept. Daarnaast versterken klankvariaties in vaste uitdrukkingen de thematische focus. Zo staat ‘jacht’ in ‘een stem houdt vanavond jacht’ in verband met ‘wachten’, wat de dubbele houding (tussen passief en actief) van ieder subject verbeeldt.

De vluchtigheid van het moment, en de pogingen om voltooiing uit te stellen, worden op verschillende manieren in de vorm weergegeven. Zo zijn er verschillende gedichten die meerdere pagina’s beslaan: je denkt een afgerond geheel te lezen, maar de tekst gaat door en blijkt nog niet voltooid. Daarnaast tonen enjambementen dat zinnen buiten versregels kunnen treden – een echo van de thematiek: ook in de vorm blijken begrenzingen kunstmatig. Apokoinouconstructies en ellipsen versterken tot slot het gevoel dat de zin onaf is. Die eerste stijlfiguur benadrukt bovendien dat eindeloos dolen geen uitweg biedt: het einde van de eerste zin, valt samen met het begin van de nieuwe, waarna de cirkel opnieuw kan beginnen.

Nachtroeren

Het lyrisch ik van Nachtroer heeft geen andere keuze dan ‘nachtroeren’: in de nacht, een moment tussen twee dagen in, roert ze in haar gedachten om herinneringen en dromen te blijven beleven. Van den Broeck daagt haar lezers uit om hetzelfde te doen. In een levendige taal toont ze hoe gefixeerde voorstellingen, als herinneringen en verhalen, nooit de werkelijkheid kunnen vatten en zelfs onbereikbare idealen vooropstellen. De gedichten in Nachtroer doorbreken die kunstmatige pasvormen: de herkenbare beelden, filosofische diepgang en doortastende stijl lokken samen steeds nieuwe lezingen uit. Voor de lezers zijn de gedichten nooit volmaakt, maar wel tussenposities die ze intens kunnen blijven beleven.

De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2017
ISBN 9789029510219
81p.

Geplaatst op 07/10/2017

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.