Een boek om gisteren al vergeten te zijn

VSV of daden van onbaatzuchtigheid

Leon de Winter

Leon de Winters nieuwe roman, VSV of daden van onbaatzuchtigheid, is een boek dat op een moeilijk serieus te nemen manier naar zijn slotzin toetert. Wie dergelijk getoeter toch wenst te benaderen als een ernstige, oprechte poging een literair werk te scheppen, zal niet ontgaan dat De Winter verwoede pogingen heeft ondernomen zijn verhaal spannend en smeuïg te maken.

Zo wordt VSV bevolkt door allerlei ‘echte mensen’, zoals politici Job Cohen, Piet Hein Donner en Geert Wilders, advocaat Bram Moszkowicz en de vermoorde Theo van Gogh die in een katholiek angehaucht hiernamaals een cursus voor beschermengel volgt. Ook zijn moordenaar Mohammed Bouyeri wordt opgevoerd, en wel surprise surprise… als het zuiverste kwaad. Niet in de laatste plaats heeft De Winter zichzelf gecast in de rol van beroemde joodse schrijver. Zo kan hij aan het slot van de roman aankondigen dat hij verslag zal doen van het verhaal dat de lezer onder ogen heeft: het modernistische zelfreflectieve geintje wordt echter op driekwart van de roman al loud and clear aangekondigd en sorteert aan het slot nauwelijks nog effect. De kunstgreep die zelfs in de Amerikaanse cinema sleets is, zet De Winter in als de olifant met de grote snuit.

Door de introductie van politieke sleutelfiguren krijg je aanvankelijk de indruk dat De Winter een groots epos opzet over de Nederlandse politieke en maatschappelijke realiteit van de afgelopen tien jaar. Maar dat blijkt niet het geval, want de lotgevallen van de verzonnen figuren, penozekoning in ruste Max Kohn, zijn ex-vriendin Sonja Verstraete, hun zoon Nathan, en de als engel opererende overleden Franciscaner monnik Jimmy Davis, vormen de kern van deze roman. De BN’ers die in VSV rondlopen, fungeren jammer genoeg als neonlampen op een bouwval.

Ongeloofwaardig plot

De plot is even uitgebreid als ongeloofwaardig. Ik denk niet dat ik VSV tekort doe als ik deze als volgt samenvat: nadat de boze crimineel Pipo dankzij een transplantatie een goed hart (o symbool!) heeft gekregen van de overleden Franciscaner monnik Bozo wordt hij sentimenteel en reist hij af naar Amsterdam. Daar wil hij de zin van het leven ontdekken en zich verenigen met zijn voormalige gangsterliefje, de noodarts Wuwu. Zij blijkt een zoon te hebben (Pino) en is inmiddels in een relatie verzeild geraakt met niemand minder dan de schrijver Wino. Amsterdam blijkt op dat moment het toneel van een driedubbele aanslag door jonge moslimextremisten. De Stopera wordt opgeblazen. Er wordt een vliegtuig gekaapt. En zoon Pino blijkt samen met medescholieren en onderwijzers gegijzeld te worden in zijn school (de fictieve VSV, de Vondel School Vereeniging). Dat geeft Pipo de gelegenheid om zijn criminele kant aan te wenden om de terroristen een kopje kleiner te maken. Na de showdown komen Pipo en Wuwu weer bij elkaar. Wino blijft alleen achter maar met het verhaal dat de lezer in handen heeft:

‘Ga je een boek over Jessica schrijven?’
‘Nee. Ik wil een harde thriller schrijven.’

De verhaallijntjes van Pipo, Bozo, Wuwu, Pino en Wino grijpen in deze ‘harde thriller’ stevig in elkaar: je ontdekt dat de Franciscaner Bozo zijn celibaat niet al te serieus neemt en regelmatig de lakens deelt met Wuwu. Je ontdekt dat Wuwu de ex is van Pipo. Pipo ontdekt dat Wuwu heeft liggen wippen met Bozo. Je ontdekt dat Pipo verantwoordelijk is voor de dood van Wuwu’s vader Mumu (ook een crimineel). Je ontdekt dat Wino een oude bekende is van Pipo. Enzovoorts. Je zou dit als een vaardigheid van de auteur kunnen kwalificeren, dat zelfs voor een prettig amusementsboek had kunnen zorgen als De Winters personages niet zulke hulzen waren en niet elke handeling ontsierd werd door afgezaagde wisecracks van het kaliber ‘ze stond op het verkeerde moment op de verkeerde plek’.

Hyperbolisch klutswerk

Wellicht heeft De Winter een B-film willen schrijven. VSV leest in elk geval als de uit slecht Engels vertaalde novellisatie van voor de tv bedoelde, platvloerse kolder, voorzien van wat sentiment om een zo groot mogelijk publiek te behagen. De Winter heeft geen nieuwe visie willen bieden op de Nederlandse politieke tombola van de afgelopen vijftien jaar. Met de moord op Van Gogh weet hij niets interessanters te doen dan opnieuw het rechts-populistische verhaal af te draaien. Daarbij koesteren politici erotische geheimpjes en houden ze er ongezonde gewoontes op na. Het maakt ze er echter niet onsympathieker op, integendeel, deze ‘slechte’ eigenschappen zijn aangebracht om aan te tonen dat politici juist gewone mensen zijn. In VSV zijn alleen de terroristen zuiver op de graad – een dubieus en zeg maar gerust angstaanjagend wereldbeeld, waar ik nog over kom te spreken.

Op zich wel grappig natuurlijk, burgervader Job Cohen die zich suf rookt en Piet Hein Donner met een desastreus verlopen liefdesavontuurtje in Zuid-Engeland. Maar de taal die Cohen en Donner gegeven wordt, onderscheidt zich niet van de taal van de andere personages in VSV, noch van die van de verteller. Het voelt alsof je naar een eindeloos durende poppenkast zit te kijken waarbij telkens het hoofd van De Winter tussen de gordijnen tevoorschijn komt.

Niet alleen De Winters ondermaanse is een poppenkast, ook in het door hem opgevoerde hiernamaals rammelen de decors. Wanneer Van Gogh ingewerkt wordt als beschermengel zegt zijn ‘adviseur’ Jimmy Davis hem: ‘Dit is het dodenrijk, Theo. Aanvaard dat.’ Dit lompe bevel lijkt evenzeer voor de lezer bestemd die niet al te bereid is om zijn ongeloof op te schorten.

In het hoofdstuk waarin De Winter de jongen Nathan opvoert doet hij een poging om jongerentaal te schrijven. Maar ondanks het veelvuldige gebruik van constructies als ‘echt wel’ en ‘best wel’ volg je vooral het relaas van Leon de Winter die zich als een tienjarige heeft verkleed.

Het plezier dat je zou kunnen ontlenen aan de spanningsopbouw wordt verziekt door De Winters erbarmelijke stijl. Dat die stijl een bewuste keuze is sinds het verschijnen van Kaplan in 1986 is een in steen gebeiteld literair-historische gegeven. Het maakt het er niet makkelijker op te aanvaarden dat de ruim 400 pagina’s die VSV telt stuk voor stuk, van linksboven tot rechtsonder, gevuld zijn met infantiele zinnetjes, de een nog nuffiger en oninteressanter dan de ander. Geen observatie is precies, geen dialoog pakkend of spitsvondig. Wanneer iemand psychologisch getypeerd wordt – en dat gebeurt veelvuldig want De Winter staat niet toe dat de lezer in de verleiding komt ook maar iets zelf te duiden – dan vervalt hij in pover hyperbolisch klutswerk.

Ter illustratie: ‘Wat haar leven in twee stukken uiteen had gescheurd, had ruim tien jaar geleden plaatsgevonden […] Op het eiland was Jimmy een rustpunt geweest in de stormen die voortdurend de deuren en ramen van haar leven openbliezen en de gordijnen van hun haken scheurden.’ En: ‘Van al die projecten kwam meestal niets terecht, zo stelde ze later vast, maar hij veranderde elke regenachtige dag in een waaier van zonnige kansen.’

Hierdoor vormt elke pagina een dikke middelvinger die naar je wordt opgestoken. Op elke pagina van VSV worden dialogen en handelingen weergegeven maar eigenlijk staat er ruim 400 keer: ‘Fuck you!’ Wat maakt het dan nog uit dat informatie gedoseerd wordt? Bij elke zogenaamde ontdekking en elke als verrassing bedoelde wending is de enig mogelijke vorm van betrokkenheid jezelf de vraag te stellen: ‘Leon de Winter, who gives a shit?’

Beetje zelfspot

Je kunt van literatuur van alles verwachten: troost, zingeving, ontroering, vervreemding, visie, vermaak, ontspanning, noem maar op. VSV biedt niets hiervan, hoewel ik me voorstel dat het boek vooral geschreven is om vermaak te bieden. Een van de manieren waarop wellicht voor vermaak wordt gezorgd, is de zelfspot waarmee De Winter zichzelf als schrijver neerzet. Over het personage De Winter wordt opgemerkt dat hij te dik is, dat hij er ‘rechtse praatjes’ op nahoudt waar je geen waarde aan hoeft te hechten, dat hij ondanks zijn ‘rechtse praatjes’ speeches schrijft voor de sociaaldemocraten, dat hij een crimineel met zijn eerste royalty’s ondersteund heeft, en dat hij verlaten is door zijn schrijvende vrouw Jessica. En die schrijvende vrouw Jessica schrijft een boek waarin ze de vloer aanveegt met Leon de Winter. En wat een guit, hetzelfde overkomt BN’er Moszkowicz die door ‘Eva’ verlaten wordt zodra ze Paul Witteman opvolgt en het bekende praatprogramma ‘Pauw en Jinek’ gaat heten. Dat is allemaal buitengewoon ironisch en lollig maar lang niet ironisch en lollig genoeg om de opinies van de voor Elsevier columnerende Leon de Winter te relativeren. De Winter relativeert maar een klein beetje. Echt om te lachen wordt het daardoor nooit. Want hoe ironisch is het dat de auteur zichzelf een epifanie gunt om kort in contact te treden met het bovenaardse en zich te verzoenen met zijn oude vijand Van Gogh, on his way to paradise?

Die ironie is dus grotendeels schijn en camoufleert nauwelijks De Winters verlangen naar een kapitalistische, van Moslims bevrijde maatschappij die slechts ondermijnd mag worden door de valse romantiek van een toffe joodse maffiabaas (de figuur van Max Kohn). Liever meedogenloze joodse penoze dan islamitisch terrorisme, is het devies. Zo simpel zit de wereld van De Winter in elkaar, een wereld die politiek-cultureel door Amerikaanse republikeinse haviken gedomineerd dient te worden. De winnaars hebben het goed voor elkaar. Ze tafelen lekker en ze zuipen nog beter. Ze consumeren zich suf en varen daar wel bij. Het is een wereld waarin je, wanneer je geil bent, best even het vliegtuig kunt nemen om in een ander deel van de wereld van bil te gaan. Alfamannen rijden in dikke auto’s. Iedereen is gehuld in designerlompen en siert zich met blingbling. Het leven is avontuurlijk en spannend.

Gitzwarthagelwit

En de schrijvers dan, kunnen die wel mee? Zeker, want ze schrijven alleen maar bestsellers. De keerzijde is dat dit zonnige bestaantje bij voortduring bedreigd wordt door moslimterroristen, gevormd door een duister legioen van jonge, gefrustreerde tweede of derde-generatie Marokkanen die een verwerpelijk geloof aanhangen en het liefst iedere jood van de aardbodem vegen. De tegenstelling mag duidelijk zijn: de good guys, de winners, pragmatische (en dus menselijke), welgestelde maar het liefst puissant rijke levensgenieters die hun politieke ideaal impliciet laten, staan tegenover de bad guys, de losers, de (onmenselijke) idealisten, de dubbeltjes die slechts kwartjes kunnen worden door in godsdienstwaanzin te vervallen en gewelddaden te plegen.

In deze gitzwarthagelwitte wereld is het zaak om de losers onder de duim te houden en te elimineren. Het zal inmiddels niet meer verbazen maar de moslims en Arabieren in VSV zijn zonder uitzondering kwaadaardig. Er wordt nog even fijntjes gewezen op het onderscheid tussen de Berbers en de Arabieren waarbij maar al te duidelijk wordt gemaakt dat de Berbers goed zijn en de Arabieren verderfelijk.

Als een door islamieten gepleegde, driedubbele aanslag op Amsterdam de nachtmerrie is van paranoïde en bang Nederland, dan verlustigt De Winter zich eraan. Hij geniet van zijn angsten, leeft zich uit in zijn hysterie en teert er behaagzuchtig op, psychologisch en financieel. Als een ervaren dilettant slaat hij munt uit het door reactionaire nationalisten opgeroepen vijandbeeld van de jonge moslim. Het is een vijandbeeld dat De Winter al jarenlang met gretige bijdrages als opiniemaker in stand probeert te houden. Zonder veel ironie.

De enige, schrale troost na het lezen van VSV is dat het boek zo door en door karikaturaal is en zo onbeholpen neergepend, dat je uiteindelijk toch zonder veel moeite je schouders kunt ophalen bij alle provocaties. Voor Leon de Winter geldt wat Ivan Gontsjarov over Oblomov schrijft: ‘Het was duidelijk dat hij ten prooi was aan innerlijke strijd en dat het verstand hem nog niet te hulp was geschoten.’

VSV is een boek om gisteren al vergeten te zijn.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2012
ISBN 9789023441465
464p.

Geplaatst op 09/08/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.