Een middelmatige schrijver heeft levenslang

Geachte heer M.

Herman Koch

Om zich te ontplooien, moeten sommige schrijvers zich losmaken van een grote voorganger. Voor Willem Frederik Hermans was Menno ter Braak zo’n vader die vermoord moest worden, en later fungeerde Hermans zelf als zodanig toen Oek de Jong de aanval op hem opende. In dit soort afrekeningen herkennen we wat Harold Bloom ‘the anxiety of influence’ noemde: het werk van de voorganger heeft de latere auteur beïnvloed, maar hij moet zich van die invloed losscheuren. Dat geldt misschien niet alleen voor het werk, maar toch zeker ook voor het imago van de grote voorganger. Toen Hermans als schrijver begon, fungeerde Ter Braak als icoon van de Nederlandse literatuur, en in de tijd van De Jong had Hermans zelf die rol op zich genomen.

In de laatste jaren voor zijn dood in 2010 was Harry Mulisch uitgegroeid tot precies zo’n icoon. Hoewel hij niet meer schreef, werd hij herhaaldelijk uitgeroepen tot de ‘grote één’ van de Nederlandse literatuur: als laatste overgeblevene belichaamde hij volgens de literaire journalistiek op eigen houtje ‘de grote drie’. In de vele gedenkstukken bij zijn overlijden werd hardop gezocht naar opvolgers, maar die werden niet zo gemakkelijk gevonden. Eerder al golden A.F.Th. van der Heijden, Joost Zwagerman en natuurlijk Arnon Grunberg als kandidaat. En nu lijkt het erop dat de sinds de internationale bestseller Het diner (2009) in waardering sterk gestegen auteur Herman Koch (1953) met zijn nieuwe roman Geachte heer M. zijn positie in dit rijtje wil opeisen.

De roman gaat over de beroemde schrijver M., die verdacht veel op Mulisch lijkt. Dat Koch deze M. beschrijft als een middelmatig schrijver zonder weerklank, lijkt erop te wijzen dat hier een afrekening in de maak is à la Het grote medelijden (2002) van Hermans. Maar een echte afrekening wil Geachte heer M. maar niet worden: daarvoor ontbeert het boek het nodige venijn en misschien ook wel simpelweg het literaire niveau. Wat begint als een interessante, maar voor een in de Verenigde Staten geroemde auteur ook wel erg provinciale literaire confrontatie, verzandt al vrij snel in een nogal conventionele, zeker wel spannende en goed leesbare, maar weinig bijzondere literaire thriller. Centraal staat de vraag wie op een koude winterdag de jonge geschiedenisleraar Jan Landzaat vermoordde. Schrijver M. heeft daarover zijn succesvolste roman Afrekening geschreven (knipoogje naar De aanslag) en daarin wijst hij scholier Herman als schuldige aan – niet gek die suggestie, want de leraar had een relatie gehad met zijn vriendin en was haar daarna blijven stalken.

Nu is deze Herman, in grote delen van de roman de ik-verteller, onder schrijver M. gaan wonen. Het heeft er voortdurend de schijn van dat hij een aanslag zal gaan plegen op de schrijver, omdat die hem onterecht afschilderde als de dader. ‘Ja, ik heb bepaalde plannen met u, meneer M.’ Op een zeker moment krijgt Herman M.’s vrouw en kind in de smiezen, en hij weet hen zelfs met zijn auto naar hun vakantiehuisje te brengen. Nu is de boot aan, denk je als lezer, maar niets is minder waar. De verwachte ontknoping blijft uit, omdat de auteur een spectaculairdere ontknoping in petto heeft: op de laatste bladzijden blijkt de schrijver zelf de leraar vermoord te hebben. Hij kon het niet velen dat de leraar zou terugkeren en dus niet vermoord zou blijken te zijn, met alle negatieve gevolgen voor zijn sleutelroman. In de volgende scène lezen we hoe M. zijn eigen sterven ervaart: de schrijver vreest in het hiernamaals zijn ouders tegen te komen, maar hij stelt opgelucht vast dat er ‘niets’ is, waardoor het boek eindigt met een directe verwijzing naar Mulisch’ laatst gepubliceerde romanzin: ‘En daarna niets meer.’

In de passages over M. is Koch op zijn sterkst. Hij schrijft goed en soms venijnig, en hij weet, vooral aan het begin, de haat van deze ik-figuur voor de schrijver invoelbaar te maken. Het portret van de schrijver is dan ook weinig flatteus. Hij zou een ijdeltuit zijn, die goed leeft omdat zijn jongere vrouw voor hem zorgt. ‘Een schrijver moet natuurlijk helemaal niets. Een schrijver moet boeken schrijven. Maar een mooie en jonge vrouw kan hem daarbij helpen.’ Tegelijk benadrukt de ik-verteller telkens de middelmatigheid van deze schrijver. ‘Een middelmatige schrijver heeft levenslang. Hij moet door. […] Alleen de dood kan hem uit zijn middelmatigheid verlossen.’ Het is een schrijver die zijn beste tijd gehad heeft, die denkt dat hij nog wat voorstelt maar eigenlijk al uitgeschreven is. Bovendien doet hij herhaaldelijk politiek incorrecte uitspraken, met name over zijn vader, die fout was in de oorlog. Ook in dat opzicht geeft Koch een opzichtig karikaturaal beeld van Mulisch, wiens vader tijdens de Tweede Wereldoorlog directeur personeelszaken was van een bankiershuis dat geconfisqueerde Joodse bezittingen ‘beheerde’.

Koch geeft de lezer de indruk dat deze M., middelmatig als hij is, het tempo van de literaire mediacultuur niet meer zo goed aankan. We volgen de schrijver bij een signeersessie en bij een ‘lezing in het land’. Later wordt hij door een kritische journaliste geïnterviewd, en de roman komt tot een apotheose op het Boekenbal. Dit keer gaat niet M.’s vrouw mee, maar biedt zijn benedenbuurman aan hem te vergezellen. Al op de rode loper gaat het mis. M. doet een ongelukkige uitlating voor de televisiecamera’s. Kort daarvoor had hij zich door een journaliste ook al tot bedenkelijke uitspraken laten verleiden. In het interview diept de dame nieuwe feiten op over de eenheid waarin zijn foute vader zat. Zijn repliek luidt: ‘Er waren hier in Nederland voornamelijk miljoenen mensen die helemaal niks deden. […] Ik kan er niets aan doen, maar ik heb altijd meer bewondering gehad voor mensen die tenminste iets deden. Ook al was het ene goed en het andere misschien fout.’ Succesauteur N., die tot woede van collega’s de beroemde uitgeverij waaraan M. verbonden is, verlaten heeft om van zijn nieuwste boek een bestseller te maken, maakt een rotopmerking over zijn vader en dat leidt tot een vechtpartij tussen de twee.

Onder aan de trap liggen twee oude mannen op de grond. Of beter gezegd: één oude man ligt op zijn rug op het donkerrode tapijt, zijn achterhoofd in een ongemakkelijke knik tegen de onderste traptrede aan, de andere oude man zit boven op hem, hij heft zijn gebalde vuist en slaat de liggende man midden in zijn gezicht.

N. – in wie we Cees Nooteboom kunnen herkennen – die M(ulisch) in het gezicht slaat, het heeft iets weg van Jeroen Brouwers’ Zachtjes knetteren de letteren (1975) of van Ronald Gipharts De beste schrijver van Nederland (1995). De roman eindigt zo met een opzichtige persiflage, maar het is niet helemaal duidelijk of dat nu is wat Koch beoogde. M. heeft weliswaar vooral karaktertrekken van Mulisch gekregen, maar hij lijkt ook zo nu en dan op Hermans en Hugo Claus (zie Het uur van de hond, een titel die opzichtig verwijst naar de roman Het jaar van de kreeft (1972) die Claus schreef over zijn verhouding met Kitty Courbois). Soms lijkt het in deze roman expliciet over Mulisch te gaan (de verwijzingen naar zijn ouders, de uitspraken over revoluties), op andere momenten lijkt Koch iets te willen zeggen over de mythe van het grote naoorlogse schrijverschap.

Met de apotheose op het Boekenbal heeft Koch misschien niet in de eerste plaats Mulisch willen bespotten, maar heeft hij een punt willen maken over de teloorgang van een bepaald type schrijverschap. Het soort schrijver dat N. in deze roman vertegenwoordigt, staat daar dan haaks op. N. kiest voor commercieel succes, laat zich door een uitgever vertegenwoordigen die ‘enorme voorschotten’ betaalt en daarmee ‘schaamteloos’ auteurs bij hun uitgeverij wegkoopt. De grote schrijvers, van een generatie die vooral met de Tweede Wereldoorlog bezig is en voor wie het literaire gebeuren eerder een last is dan een lust (ik stel vast: dit is het beeld dat in de roman van deze schrijvers wordt gecreëerd) passen niet meer in het eenentwintigste-eeuwse literaire klimaat, want daar gaat het om voorschotten, publiciteit en promotiebudgetten.

Dat zou een interessante roman kunnen opleveren, ware het niet dat de verhaallijn rondom M. slechts één van de ‘parallelle vertellingen’ in het boek is. Deze verhaallijn wordt afgewisseld met het (auctoriaal vertelde) verhaal over de relatie van Herman en Laura, het meisje dat daarvoor een seksuele relatie heeft gehad met leraar Jan Landzaat. Die passages krijgen we mee vanuit verschillende perspectieven, dat van Laura, dat van Landzaat en soms dat van Herman. Vlak voordat M. sterft, komen de verschillende lijnen bij elkaar. Benedenbuurman Herman laat M. een paar filmpjes zien uit zijn verleden. Hij heeft de schrijver inmiddels duidelijk gemaakt dat hij de hoofdpersoon is uit Afrekening en nu wil hij hem nieuwe feiten leveren, feiten die hemzelf vrijpleiten. Als Herman en Laura in de winter samen in het vakantiehuisje zitten, komt de leraar in beschonken toestand langs, naar eigen zeggen om afscheid te nemen. Kort daarna verdwijnt hij. Men verdenkt Herman, maar kan geen bewijzen vinden. Die hypothese had M. uitgewerkt in zijn roman. Maar nu blijkt dat het anders gelopen is: de leraar heeft geprobeerd om zelfmoord te plegen, in de hoop dat zijn rivaal als schuldige zou worden aangewezen. Maar hij bleek niet dapper genoeg en besloot naar Parijs te vluchten.

Geachte heer M. bestaat uit twee verhaalwerelden die elkaar in de weg zitten. We hebben te maken met een ik-vertelling waarin de oudere Herman schrijver M. steeds toespreekt, hem volgt en verslag uitbrengt van zijn doen en laten als uitgeblust schrijver. Die verhaallaag wordt afgewisseld met een auctoriële/personale vertelling over iets wat jaren eerder gebeurd is, een verhaal dat alle trekken heeft van een ‘normale’ Koch. De suggestie is dat de ik-verteller van de ene verhaallijn de auctoriële verteller is van het andere verhaal, maar dat klopt niet helemaal. De tweede verteller heeft namelijk ook toegang tot de hoofden van zijn jeugdvrienden en tot de hoofden van meester Landzaat en later zelfs schrijver M. De verhaallijn rondom de moord staat in de roman tegenover de door schrijver M. geschreven roman Afrekening. Het personage Herman doet er alles aan om het verhaal uit zijn verleden te herschrijven door de echte feiten boven tafel te krijgen. Maar dat ook zijn verhaal fictioneel is, blijkt uit het feit dat het verteld wordt door een alwetende, ‘goddelijke’ verteller, naar het recept van Mulisch.

In Geachte heer M. lopen twee verschillende boeken op zo’n ongelukkige manier door elkaar, dat ze elkaar verzwakken. Het ene is een complexe, schijnbaar literaire, roman over de teloorgang van een groot schrijver. Die roman loopt onbevredigend af omdat hij in de plot van het andere boek wordt verweven. En dat boek is een eenvoudige literaire thriller over een groep middelbareschoolvrienden, hun liefdes, belevenissen en omgang met die ene leraar die het op hun klasgenote had voorzien. Het tweede boek is het soort dat we van Koch kennen (Red ons, Maria Montanelli (1989), Zomerhuis met zwembad (2011)), in het eerste boek lijkt Koch zich te hebben willen verheffen naar een ernstiger literair niveau. Maar bij Koch is het nooit helemaal zeker hoe je zijn literaire ambitie moet taxeren. Het zou evengoed kunnen dat hij een welbewuste persiflage op een literaire roman heeft willen schrijven. Hoe je het ook beschouwt, Koch heeft zowel thematisch als inhoudelijk twee tegengestelde literaire posities tegen elkaar uitgespeeld. Dat resulteert in een leesbaar en bij vlagen vermakelijk boek, dat maar geen echt overtuigende roman wil worden.

Links

Ambo/Anthos, Amsterdam, 2014
ISBN 9789041415608
429p.

Geplaatst op 11/07/2014

Naar boven

Reacties

  1. hugovandenberg

    Goede analyse, legt de vinger op wat er zoal mis is met dit boek. (a) Het “betere” gedeelte wordt bedorven door de samenkomst met het andere gedeelte van het niveau keukenmeidenroman en (b) Koch schrijft een satire op een echte literaire roman omdat hij kennelijk niet echt tot iets beters in staat is.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.