Een proper poepke en andere bedrieglijkheden

Wat wij moeten weten

Willy Linthout

SOLDEN Datums

België: Begin januari en 1 juli
Frankrijk: 28 juni
Duitsland: EINDE augustus
Griekenland: 25 juli
Italië: Begin juli
Nederland: Begin Augustus
Spanje: 1 juli

Is dit een readymade? Ja, ook dat, en het is een lijstje uit het grote boek van Moedre waarin zij opsomt wanneer de uitverkopen in Europa van start gaan. Moedre is de mama van striptekenaar Willy Linthout (1953), die zichzelf en zijn twee broers in de striproman Wat wij moeten weten opvoert als de personages Karel, Valère en Roger. Ze bestaan dus echt, deze oudere mannen, en wat zij meemaken is ook werkelijk zo gebeurd. Sterker, achterin Wat wij moeten weten zijn zestien pagina’s opgenomen met fotografische weergaven van het boek van Moedre. Een harder bewijs voor de feitelijkheid van de gebeurtenissen is niet te geven. Maar het gekke van dit beeldverhaal is dat Linthout het getekend en verteld heeft in zo’n gezellige Vlaamse oerstijl dat je je al lezende in een fictief milieu ergens in de jaren vijftig van de vorige eeuw waant. Die knusse stijl komt voort uit de school van Marc Sleen (Nero) en Willy Vandersteen (Suske & Wiske), Merho (De Kiekeboes) en Jef Nys (Jommeke): eindeloos voortdurende series waarin de lollige avonturen van onhandige helden en hun familieleden centraal staan. Willy Linthout past geheel en al in die striptraditie en tekent sinds 1983 de succesvolle reeks De avonturen van Urbanus in samenwerking met de komiek Urbain Joseph Servranckx. Deel een heette niet verrassend, want heel Vlaams Het fritkotmysterie en inmiddels is men toe aan nummer 149, De cesar van Cesar.

Blote kont

Maar. In de tussentijd gebeurde iets dat leven en werken van Linthout blijvend zou veranderen. Zijn zoon Sam pleegde in 2004 zelfmoord en de tekenaar besloot daarover in zijn eigen stiel een boek te maken, zoals A.F.Th. van der Heijden na het overlijden van zijn zoon Tonio het besluit nam een roman te schrijven over Het Ongeluk. Er is echter een groot verschil in idioom: Van der Heijden gebruikt piëteitsvol proza, terwijl Linthout ervoor koos om vast te houden aan de jolige stijl van de Urbanus-strip, met dien verstande dat hij de tekeningen niet inktte en alleen de potloodversie naar de drukker bracht. In een interview met het tijdschrift Zozolala zei hij daarover: ‘Als tekenaar sta je min of meer in je blote kont door je ruwe schetsen te tonen aan het publiek. Maar Sams leven was niet af, dus is de strip over hem dat ook niet.’ Na acht voorgepubliceerde afleveringen werd het verhaal ten slotte gebundeld onder de titel Jaren van de olifant, in meerdere landen uitgegeven en veelvuldig bekroond. Over de schetsmatigheid van Linthouts strip schreef ik in de essaybundel Letterlijk & Figuurlijk. Strips kun je beter lezen (2011): ‘Pentimenti is een kunsthistorische term voor wat je zou kunnen vertalen met “spijtlijntjes”: de nog zichtbare, niet helemaal weggegumde sporen van eerdere probeersels. De tekeningen van Willy Linthout zitten barstensvol pentimenti, die symboliseren dat hij bezig is met rouwverwerking. Want de spijtlijnen maken op verbluffend simpele wijze zichtbaar hoe het verleden door het heden heen kan schemeren.’

Willoos, verzetloos

Ook in een ander opzicht werd Jaren van de Olifant een opmerkelijk boek, omdat Linthout zijn artistieke vrijheid gebruikte om de gebeurtenissen naar hartenlust te mystificeren wanneer dit de intensiteit van het verhaal ten goede kwam. Sommige passages benaderen de objectieve waarheid, andere lijken volledig te ontsporen. In het hoofdstuk ‘Er is maar één kleur’ loopt de vader (in het boek gefictionaliseerd tot de figuur Karel Germonprez, zoals de zoon is omgedoopt tot Wannes) dronken over straat, de wanhoop ver voorbij. Hij valt en belandt in de goot. Met het regenwater verdwijnt hij door het putje naar het riool, willoos, verzetloos. Zijn geweten spreekt hem vergeefs toe:

Blijf niet liggen in de goot. Laat je niet meedrijven. Als je te lang in de goot ligt, is de kans klein dat je er nog uit raakt. Als je te lang in de goot ligt, zul je de indringende geur van rottigheid voor altijd met je meedragen. Minuscule deeltjes zullen door je huid dringen, steeds dieper, tot ze je ziel raken.

Dreigende taal, maar Karel Germonprez drijft verder zonder ingrijpen. Hij komt de schim van zijn zoon tegen, die kaartjes voor Kill Bill 2 zegt te hebben, en dan pas komt hij bij zinnen: hij stapt uit het water en stuit prompt op een kunstschilder die hem een versie van De Schreeuw van Munch wil aansmeren, maar Germonprez wil alleen een pot verf. Welke kleur? ‘Er is maar één kleur.’ Zwart.

Orde op zakken!

Blijkbaar is het hierboven beschreven procedé goed bevallen, want Linthout past het precies zo toe in de recent verschenen bundel Wat wij moeten weten. Weer zijn de tekeningen in potlood geschetst en blijven de spijtlijnen zichtbaar, weer is er die gemoedelijk-Vlaamse sfeer van schuimende pintjes en ‘propere poepkes’ (schone babybilletjes) en weer zijn er scènes die je niet anders dan delirisch kunt noemen. Associaties met de bezopen personages uit Reetveerdegem, het plaatsje waar Dimitri Verhulst zijn roman De helaasheid der dingen liet afspelen, liggen op de loer, al beschrijft Linthout een iets ander spanningsveld. Een oppervlakkige lezer kan in Wat wij moeten weten makkelijk een ongeïnkte voortzetting van de Urbanus-lol zien, maar onder het narrige vernis zit wel degelijk een problematische laag. Om te beginnen is er het alcoholisme van twee van de drie broers, die Westmalles en wodka’s bij de vleet drinken; altijd hilarisch, zo’n slingerende zuiplap, maar feit is wel dat broer Valère zo ongenadig van zijn fiets dondert dat hij in het ziekenhuis moet worden opgenomen. Broer Roger maakt het niet minder bont en drinkt in de schuur stiekem glaasjes gin met de kip die hem intussen de ‘Tien Geboden’ staat uit te leggen. Halverwege het Achtste Gebod (‘Stel orde op zakken!’) hakt hij het beest de kop af. Herinneringen aan de koningin uit Alice in Wonderland dienen zich aan – ‘Off with his head!’ – maar er is een heel concrete aanleiding voor al die dronkenschap. Moedre is dood. In de wereld van het stripboek én in het werkelijke leven zijn de drie broers verweesd, aan hun lot en drinkgewoonten overgeleverd, even hulpeloos als onhandig. Kort voor haar dood heeft broer Karel nog een felle brief geschreven waarin hij haar verwijt niet naar de begrafenis van zijn vroeg gestorven zoon te zijn gekomen. ‘Ze was godverdomme gaan kaarten!!’ De inhoud van Jaren van de Olifant vloeit hier dus naadloos over in die van Wat wij moeten weten en de lezer is in één klap ontnuchterd: valt hier soms iets te lachen?

De schim van Moedre

De flaptekst meldt dat de personages in geval van nood gelukkig ‘den boek’ van Moedre kunnen raadplegen: ‘De geheime kennis verklaart zo goed als alles.’ Hier heeft een redacteur wel heel diep liggen snurken, want op de 16 foto’s die achterin zijn opgenomen, kan de lezer zelf zien dat er in het bewuste boek alleen maar recepten staan, plus nonsensicale lijstjes van het hierboven aangehaalde soort. Moedre is België nooit uit geweest, dus wat moet zij met de Solden in Griekenland? Broer Valère is het grote slachtoffer van het misverstand dat het boek een bijbel zou zijn vol oplossingen en vertroostingen. Terwijl hij wegzinkt in een steeds heftiger wordend alcoholisme (‘Als je te lang in de goot ligt, is de kans klein dat je er nog uit raakt’), doet hij nog een paar verwoede pogingen om zich door het boek te laten redden. En inderdaad, tot twee keer toe doemt de schim van Moedre uit de bladzijden op, maar ze heeft niet meer te bieden dan tips in de sfeer van: ‘Nooit op de rits strijken of ze gaat blinken.’ Valère neemt nog een Triple. ‘Ja, Moedre!’

Toverboek

In een http://www.stripspeciaalzaak.be/Interviews/WillyLinthout.htm weidt Linthout uit over het vermaledijde plakboek, waarin het recept voor rattengif naast dat van chocoladetaart stond. Je kon er ook in vinden hoe een mens moet ontnuchteren, want in ons leven, zegt hij eufemistisch, ‘speelde drank wel een beetje een rol’. Opmerkelijk is dat Moedre van de honderden recepten die zij verzamelde nooit één gerecht heeft gekookt of gebakken, en juist dat nutteloze maakt het boek tot een echt Toverboek omdat het een beroep doet op de fantasie die het banale tot het sublieme zal (of zou kunnen) verheffen: van kwik tot goud. ‘Wat wij moeten weten’ schreef Moedre op de voorkant van haar boek en de kinderen geloofden echt dat al het noodzakelijke erin te vinden was. ‘Het was een computer uit de jaren zestig,’ zegt Linthout nu, voor alle kwalen te raadplegen als je tussen de regels tenminste een remedie denkt te ontwaren. De afstand tussen werkelijkheid en fictie is groot, maar niet onoverbrugbaar: voor de tekenaar moet dat inzicht iets vanzelfsprekends zijn geweest, en hij heeft het overgeheveld naar zijn volwassen oeuvre. Koddig en kolderiek, zo ziet Wat wij moeten weten er op het eerste gezicht uit, maar schijn bedriegt, want Linthout verklaart over de treurige inhoud heel nadrukkelijk: ‘Het is grotendeels waar, veel meer waar dan Jaren van de Olifant.’

Eeuwige adolescentie

Twee jaar geleden gaf Arnon Grunberg in het kader van de Stripdagen Haarlem een lezing onder de titel ‘Eeuwige adolescentie’, waarin hij zich buigt over de autobiografische strip en de vermeende neiging van tekenaars om de eigen bekentenissen te overgieten met een saus van schattigheid die scherpte aan de biecht ontneemt. Grunberg zei:

De relativering van de bekentenis wordt versterkt doordat veel tekeningen aan kindertekeningen doen denken. Hiermee doe ik geen uitspraak over de vaardigheid
van de tekenaars. Het lijkt me een bewuste keuze en misschien niet eens dat. Het oog van de striptekenaar valt samen met het oog van een kind.

Waar hij aan toevoegde dat het medium de tekenaar daartoe zou dwingen, er kennelijk van overtuigd dat infantiliteit een ingebakken aspect van de strip is. Grunberg vervolgde:

Van Woody Allen stamt de uitspraak dat zolang je komedie maakt, je niet aan de tafel van de volwassenen mag zitten. Woody Allen heeft een tijd lang moeite gedaan om aan de tafel van de volwassenen te mogen zitten, maar de autobiografische striptekenaar lijkt zich totaal niet voor die plek te interesseren. De striptekenaar die gekluisterd is aan zijn kindertafel levert de spanning en de ontregeling op, die veel strips interessant maken. Aan de kindertafel van de strip worden dingen besproken die doorgaans niet door kinderen besproken worden. Oorlog, verraad, collaboratie, alcoholisme, lust, verkrachting, marteling.

Soms, zei Grunberg verder, herinnert de strip als medium hem aan Oskarchen uit Die Blechtrommel, het trommelende ventje dat met sardonische commentaren de wereld van de volwassenen probeert te ontmaskeren. In de houding van Oskarchen, die klein blijft en weigert (op) te groeien, herkent Grunberg iets dat hij symptomatisch acht voor het medium strip, dat eveneens met de rug naar de wereld van de volwassenen gaat staan en bokkig kiest voor kinderlijkheid.

Maskerade

Met Wat wij moeten weten zit ook Willy Linthout gekluisterd aan de kindertafel van de strip. Tenminste, zolang je je concentreert op de naïeve vorm en de olijke verteltrant, en vergeet dat de strip niet geïnkt is. Want juist het niet inkten, het niet definitief maken van de weifelende lijnen, is hier essentieel. Door aan zijn werk niet de laatste hand te leggen, verzekert Linthout zich van uitstel: hij blijft in limbo, in een voorgeborchte waar de ernst hem niet te pakken krijgt, ook al is de inhoud van zijn boek (zelfmoord zoon, overlijden moeder, delirium broers) onloochenbaar zwart. Zijn verhaal is grotendeels waar, zegt Linthout, maar beter is het te zeggen dat het grotendeels maskerade is, een hopeloze poging om Het Onheil te bezweren en te ontkrachten. Daarmee komt Linthout in de buurt van zijn landgenoot James Ensor, ‘le peintre des masques’, die zijn schilderkunst eind negentiende eeuw in toenemende mate liet domineren door felgekleurde maskers en grijzende schedels: het carnaval van de Dood. Dat zag er bedrieglijk vrolijk uit, en Ensors dubbelzinnigheid past in een eeuwenoude traditie waarbij de Dood verbeeld wordt als macabere danser, die de stervelingen met ratelend gebeente herinnert aan hun onvermijdelijke einde. Bij Linthout zijn vorm en inhoud verwikkeld in een soortgelijk gevecht tussen ontkenning en erkenning, maar hier is het vooral een strijd tussen de volwassene die trauma’s wil verwerken en de feiten onder ogen wil zien, en het kind dat zo lang mogelijk onschuldig en schuldeloos wil blijven. Dit is wat wij moeten weten: dat Willy wil krimpen en Linthout wil groeien. Met een hoogst excentrieke strip als resultaat.

Links

De Bezige Bij Antwerpen, Antwerpen, 2012
ISBN 9789085424000
182p.

Geplaatst op 23/11/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.