Een zomer voor jezelf

De zomer zonder mannen

Siri Hustvedt

In De zomer zonder mannen last Boris Izcovich, de echtgenoot van Mia Fredericksen, dichteres en professor aan Columbia University, na dertig jaar een pauze in hun huwelijk in. De pauze, licht vertelster Mia ons in, ‘was Frans en had slap maar glanzend bruin haar […] substantiële borsten, echte, geen gefabriceerde, een bril met smalle rechthoekige glazen en een scherp verstand.’ De pauze doet Mia in het ziekenhuis belanden, als een krankzinnige vrouw, voor even. Dankzij haar therapeute, dokter S., en de bezoekjes van haar nuchtere zus en wervelende dochter, krijgt Mia zichzelf voldoende bij elkaar om haar eigen intermezzo te beleven: een zomer weg uit New York in haar landelijke geboortestad Bonden. Daar, tussen de maïsvelden, heeft ze tijd om te lezen (Kierkegaard), wat te schrijven (e-mailtjes naar een mysterieuze Mr. Nobody), en door haar eigen leven te grasduinen.

Net als in Een geschiedenis van mijn zenuwen (2010) presenteert Hustvedt haar lezers in De zomer zonder mannen de zoektocht van een intelligente, breekbare vrouw naar zichzelf. Maar terwijl ze in het vorige boek de wetenschappelijke en filosofische toer opging, trekt ze hier de kaart van de romantische plot (vinden de geliefden elkander weer?). Op een slimme en verrassend speelse manier ent Hustvedt haar roman op een mix van liefdesverhalen. De zomer zonder mannen is evenveel een screwball comedy, met gevatte, soms hilarische virtuele dialogen tussen Mia en haar penopauzerende Boris, als een verhaal over het lange wachten à la Jane Austens Persuasion, als een dagboekvertelling met details over wanneer ze wat met wie heeft gedaan, ‘lieve lezer’. Voeg hierbij de stem van Emily Dickinson, die doorklinkt in Mia’s poëzie, en de Woolfiaanse verontwaardiging waarmee ze een betoog afsteekt over vrouwen en literatuur, en je krijgt een erg genietbare, zij het niet bijzonder originele, intertekstuele polyfonie.

Op het voorplan staan niet Freud, Lacan of William James, Hustvedts gesprekspartners in Een geschiedenis van mijn zenuwen, maar de vrouwen met wie Mia tijdens haar zomer converseert. De personages waarmee Hustvedt haar vertelster omringt, confronteren haar met de verschillende fases in haar leven en al pratend puzzelt Mia zichzelf weer samen, van huilbaby tot witty redhead, de vijftig voorbij. Hustvedts opzet mag dan doorzichtig zijn — net als in Een geschiedenis van mijn zenuwen is de boodschap hier dat iemands identiteit niet uniform is, dat het boek door verschillende Mia’s verteld wordt — ze kan er erg mooie passages mee creëren. In het contact met haar jonge buurvrouw Lola en dier kleine kinderen, bijvoorbeeld, kan Mia haar eigen ervaring van het prille moederschap even opnieuw beleven — niet de roze wolk, maar de intense mix van uitputting en oeverloze fascinatie voor een nieuw mensje. De vriendschap die zich tussen de twee vrouwen ontwikkelt, wordt fijnzinnig geschetst. Ondanks alle verschillen (in leeftijd, karakter, ambitie) is er een groot vertrouwen tussen beide en de manier waarop ze elkaar de zomer door babbelen, huilen en drinken, doet je ernaar verlangen de terrasdeur open te trekken en bij te schuiven.

Minder geslaagd is Mia’s verhouding tot een clubje tienermeisjes dat zich inschreef voor haar zomercursus poëzie. De manier waarop Mia de lessen opvat, is erg interessant, maar je blijft je afvragen waarom zeven stereotiepe tieners hun zomer met poëzie willen vullen. De troep meisjes, hun geheimpjes en pesterijen lijken enkel en alleen in Mia’s zomer voor te komen om haar terug te voeren naar haar eigen jeugd. Dat de dertienjarige, hypersensitieve Mia met de literaire ambities zich een buitenbeentje voelde, ligt voor de hand. Misschien komt het omdat het lot van de overgevoelige (jonge) vrouw zo krachtig aan bod kwam in Een geschiedenis van mijn zenuwen, maar Mia’s geheugenwerk kan hier niet beklijven. Dat de vertelster zelf teleurgesteld is in de kracht van haar herinneringen en zich de vraag stelt waarom er vanwege het ouder wordende personage zo weinig sympathie is voor het jonge meisje — waarom, in de herinnering aan haar jonge zelf, ironie en niet passie de boventoon voert, is een herkenbare observatie die echter weinig toevoegt aan de opgediste herinneringen.

Al in Wat me lief was (2003) mocht blijken dat Hustvedt een fascinatie koestert voor het manipulatieve gedrag van kinderen. Het truttige gedrag van de meisjes in De zomer zonder mannen haalt echter lang niet de geladenheid van die eerdere roman, waarin ze op een erg spannende manier het ont- sporen van een zieke tienergeest ontvouwt. Ook de andere gelijkenis met Wat me lief was, de beschrijvingen van fictieve kunstwerken, stelt een beetje teleur. Terwijl Hustvedt het in de roman over het New Yorkse artistieke milieu over geniale kunst had en de grote gevoelens die daarmee gepaard gaan, komt hier het geheime, ‘stoute’ handwerk van Mia’s hoogbejaarde vriendin Abigail aan bod. De geborduurde kunstwerkjes, waarop je onder andere een naakt vrouwenfiguurtje kunt ontdekken dat vliegend op een Electrolux het stadje opzuigt, zijn leuk, maar dit naaiwerk zegt uiteindelijk niet veel meer over de wereld dan dat ook voor Amerikaanse plattelandsvrouwen het beleven van een (fictieve) seksuele identiteit belangrijk is.

Toch doet Hustvedt in De zomer zonder mannen meer dan het recycleren van elementen uit haar vorige werk. Centraal in dit boek staat de even hulpeloze als vrolijke fascinatie van Mia voor het begrip tijd. Na drie decennia samensmelten met haar grote liefde, dat ‘godvergeten middelpunt van het universum […] fallische übermensch, ervandoor naar [zijn] zoveelste congres’, voelt Mia zich overrompeld door de plotse breuk in de verhaallijn van haar huwelijk. Op een bijzonder geslaagde manier toont Hustvedt hoe haar hoofdpersonage plezier schept in het vertellen van haar verhaal. Soms heel bewust en soms tegen beter weten in duikt Mia de materie van haar huwelijk in. Met een boze, maar ook steeds tedere passie beleeft ze opnieuw de eerste date, de seks, de geboorte van hun dochter, hun trouwen. Van sommige herinneringen weet ze niet meer in wiens individuele leven ze thuishoren en andere waren lange tijd te pijnlijk om toe te laten. Tijdens de zomer in Bonden kan Mia de vertelster het leven van Mia de bedrogen echtgenote opnieuw ordenen. En de manier waarop Hustvedt Mia laat spelen met narratieve orde is de grote charme van De zomer zonder mannen. Haar chronologische verhaal over haar passage in Bonden wordt constant onderbroken door herinneringen en commentaar bij die herinneringen. Ze ontleedt haar eigen zielenroerselen, maar treedt evengoed in dialoog met de harde wetenschappen als het over man-vrouwverschillen gaat, ze duikt haar boekenkast in om met haar literaire helden te converseren en stelt de vraag naar wat de theorie vermag als het over leesplezier gaat. Ze spreekt haar lezers toe als negentiende-eeuwse verteller, als regisseur, als professor en als beste vriendin. We worden langs omwegen geleid, met pauzes geconfronteerd, en gevraagd geduld te hebben met haar weifelingen en correcties. Ze voegt tekeningen van zichzelf toe en laat ons geloven dat ze meer blootgeeft dan ze van plan was (‘ik had beloofd van niet maar ik kan het niet laten’). We worden verleid. Hustvedts Mia vraagt ons om tijd met haar door te brengen, om naar haar te kijken. Immers, ‘we vinden onszelf in de gezichten van anderen.’ Wanneer ze ons op het einde van haar verhaal over pijn en liefde en ‘simpelweg tijd’ toevertrouwt dat we haar dierbaar zijn geworden, dan geldt dat ook in omgekeerde richting.

De Leeswolf

Deze bespreking is overgenomen uit De Leeswolf, aflevering 6 (september), 2011.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2011
ISBN 9789023463641
233p.

Geplaatst op 29/09/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.