Expansiedrift

Navigatiesystemen. Zes gedichten voorbij de menselijkheid

Han van der Vegt

Op de omslag van Navigatiesystemen, de zesde dichtbundel van Han van der Vegt (1961), staat een foto van een archeologisch object. Een platte, gepolijste, ronde steen met spijkerschriftachtige inscripties. Het colofon vermeldt dat het een ‘neo-Assyrische planisfeer’ betreft, een instrument waarmee men sterren en sterrenbeelden kan leren herkennen. Het neo-Assyrische rijk bestond ongeveer tussen 900 en 600 voor Christus. Het maakt het instrument op de omslag bijna drie millennia oud. De planisfeer die als een volle maan op de donkerblauwe omslag van Navigatiesystemen zweeft, geeft de richting aan waarin Van der Vegt de lezer meeneemt: de ruimte in, naar de sterren. ‘Een nieuwe wereld balt zich buiten de ronding van je helm’. Tussen voor- en achterflap bewegen we ons in een grenzeloos heelal waarin heden, verleden en toekomst met elkaar verbonden zijn, een virtueel landschap waarin de ons bekende concepties van zwaartekracht en massa opgerekt worden. Een plaats ‘…waar ideeën niet van toepassing zijn, waar je geld niets waard is / en waar wie je bent nooit voldoende is om een naam vast te houden’. De gedichten reiken ‘voorbij de menselijkheid’, aldus de ondertitel. Maar voorbij welke menselijkheid? En op welke navigatiesystemen moeten we ons beroepen in Van der Vegts uitdijende universum?

Onderweg

Navigatiesystemen bestaat uit zes epische gedichten. De vier seriële gedichten ‘Terrarium’, ‘Het zwarte ei’ (onder die titel verscheen in 2014 ook een kinderboek van Van der Vegt), ‘Tannhäuser’ (naar de gelijknamige opera van Richard Wagner) en ‘Afdaling in het zelf’ worden omsloten door twee langere gedichten: ‘Wormgoor’ en het alleen qua omvang al indrukwekkende sluitstuk ‘De paladijnen (katafrakt)’. Niet alleen de lengte van deze twee gedichten wijkt af van de andere vier, ook de vormgeving verschilt. De tekst van ‘Wormgoor’ – een hervertelling van de mythe van Orpheus en Eurydice binnen de setting van een World of Warcraft-achtige computergame – is uitgelijnd. Als er geen witregels waren ingevoegd zou je denken met een prozatekst te maken te hebben. Zinnen en zinsdelen markeert Van der Vegt door een liggend streepje. Hoofdletters en punten ontbreken. Het geeft de tekst een grote vaart. Je springt van streepje naar streepje, alsof je met ‘Orf’ steeds onderweg bent naar het volgende ‘level’:

leg het dode fabeldier met de buik op de grond – je voet stevig – in zijn schouders
– wrik en ruk je een voor een zijn vleugels uit hun kom – splijt dan Orfs eigen
schouderbladen tot hun houders – Orfs prille spieren zuigen zich vast om de
stompen – je voelt pezen zich verleggen, knellen om zijn long – verbijt de pijn
– verbijt de angst – save eerst je spel – en neem een sprong – in het ravijn

Orf is in dit gedicht de avatar, waarmee de verteller (en de lezer van de tekst samen met de verteller) de gevaren moet trotseren in het rijk van Wormgoor. Naarmate je verder in het spel komt, verzamelt Orf meer ledematen (en zelfs vleugels zoals in bovenstaand citaat beschreven) en meer benodigdheden om zijn lier te vervolmaken. Dankzij die lier lukt het hem uiteindelijk zijn geliefde Ryddic uit Wormgoors rijk te bevrijden.

De vormgeving van het lange slotgedicht ‘De paladijnen’ – een postapocalyptische variatie op de graallegende – valt op doordat de tekst niet horizontaal maar verticaal op de bladzijde is afgedrukt. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor het weergeven van de zogenaamde ‘navigatieteksten’ die de hoofdtekst in de rechtermarge als een soort commentaar begeleiden. Vaak met een komisch effect. In het volgende fragment bijvoorbeeld begeeft de centrale paladijn, een uiterst geavanceerde voertuig waarvan de structuur vergelijkbaar is met een katafrakt, ofwel een zwaar bepantserde ruiter, zich op zeer moeilijk begaanbaar terrein. De posthumane bestuurders doen verslag:

Wij zullen zelf ons hier een pas moeten banen, want zeker
is dat de Graalburcht doodloos wacht aan de andere zijde.
Daar waar de steilten moeilijk begaanbaar zijn, schieten wij haken
over een rotskam boven ons, trekken ons zweetbrakend monster
aan jodelende liersnaren omhoog, op andere stukken
schieten wij spijkers uit onze banden om meer greep te krijgen.

Dit fragment wordt geflankeerd door de volgende navigatietekst, waaruit blijkt dat het voertuig (door haar bestuurders consequent aangeduid als ‘ons monster’) makkelijk van de radar verdwijnt. Het navigatiesysteem raakt er danig van in de war:

uw voertuig heeft vlakke grond verlaten
uw huidige positie is onverklaarbaar
laat uw voertuig controleren bij de dichtstbij-
zijnde uw huidige positie is de dichtstbijzijnde
uw huidige positie is de

uw navigatiesysteem start opnieuw op.

Het gebeurt wel vaker dat het navigatiesysteem opnieuw moet opstarten. De aarde is in ‘De paladijnen’ door een grote vloedgolf overstelpt, opengebarsten, ingestort en overwoekerd door giftige planten. Het advies ‘laat uw voertuig controleren’ doet in deze omstandigheden nogal ironisch aan.

Het thema van de avonturenreis is, net als in Van der Vegts voorgaande bundel Exorbitans (2006), sterk aanwezig in Navigatiesystemen. Het werd al zichtbaar in de hierboven geciteerde fragmenten uit ‘Wormgoor’ en ‘De paladijnen’, maar ook in de kortere, seriële gedichten blijken de protagonisten (of blijkt de aangesproken lezer) onderweg. In deze gedichten vinden we weliswaar geen navigatieteksten in de rechtermarge, maar wel worden continu instructies gegeven door de prominent aanwezige verteller. In de opening van ‘Terrarium’ bijvoorbeeld, geschreven voor een avond in Perdu over de mysterieuze encyclopedie Codex Seraphinianus, waarschuwt de verteller dat zijn aanwijzingen maar beter kunnen worden opgevolgd. Het gedicht beschrijft een hallucinant traject waarin de aangesprokene, net als de omgeving trouwens, steeds van vorm verandert. De verteller – die ook de ‘je’ kan zijn die terugblikt of van een afstandje aanschouwt – blijkt echter steeds aanwezig om je uit te leggen wat er precies gebeurt, zoals in de volgende passage:

Maar wat je niet begrijp is dat je weer een ander bent geworden
tussen twee stappen in, iemand die beter in staat is hier te zijn,
los van de zuigende verwachting van je oude wereld.

Er is tijdens de reis geen tijd voor reflectie, de aanwijzingen volgen elkaar razendsnel op, ‘Schiet op!’ maant de instructeur. Dit soort directieve opmerkingen vinden we ook in ‘Het zwarte ei’ (‘Je bent hier niet gekomen om antwoorden te zoeken’) en in ‘Afdaling in het zelf’ gebiedt het eigen gezicht keer op keer ‘Eet mij’. In de voortdurende en pijlsnelle aaneenschakeling van bizarre, fantastische, zelfs horrorachtige scènes in Navigatiesystemen wordt aldus weinig ruimte gelaten om op adem te komen. We tuimelen van de ene ongelooflijke situatie in de andere: van de virtual reality in ‘Wormgoor’ naar de metamorfosen in ‘Terrarium’, van een tocht over Venus’ uitvergrote lichaam in ‘Tannhäuser’ naar de verkenning van Mars in ‘Het zwarte ei’, en zelfs na de Apocalyps moeten we almaar door, met de paladijn op zoek naar de graal. Alhoewel?

De kracht van het strottenhoofd

Naar mijn idee biedt de bundel, meer dan Van der Vegts voordracht, wel degelijk de mogelijkheid om op adem te komen. Nu ik Van der Vegts gedichten voor het eerst lees, valt mij namelijk iets op wat ik in de voordracht nooit zo bemerkt heb. Namelijk dat de gedichten een zeer afgeronde plot hebben. Zij blijken stuk voor stuk rechttoe-rechtaan avonturenverhalen, waarin het na ontbering en de nodige tegenslag altijd goed afloopt. In ‘Wormgoor’ vinden Orf en Ryddic elkaar en wordt het spel succesvol uitgespeeld; in ‘De paladijnen’ levert het katafrakt zijn lading veilig af en komt het ‘thuis’; in ‘Terrarium’ is de ‘je’ na vele gedaantewisselingen terug in zijn of haar ‘eigen leven’; in ‘Het zwarte ei’ krult de astronaut zich uiteindelijk op en voegt zich naar het Marsgruis dat hem omringt; en na een horrorachtige afdaling in het zelf vindt de ‘je’ toch een uitweg om aan de grootste vijand van de mens (het zelf?) te ontsnappen. Die laatste, beeldrijke scène lijkt een beschrijving van een catharsis:

Om hier nog uit te raken moet je door de spiegels.
Maar hoe? Telkens wanneer je hun oppervlak nadert
dringt wie daarin is afgebeeld zich voor je uitweg.
Sla je de spiegels stuk, dan bloedt de huid daarachter.
Dan pas begrijp je het. Je komt eindelijk tot rust.
Je zoekt die met de grootste bek uit, spert je kaken
En door de keelopening verdwijn je in het zelf.

De gedichten kennen niet de principiële openheid van bijvoorbeeld Peter Verhelsts poëzie in Verhemelte uit 1996 (ongeveer de enige bundel die mij te binnenschiet wanneer ik Van der Vegts poëzie moet vergelijken met het werk van een andere dichter uit het Nederlands taalgebied) waarin we tevens epische gedichten met sciencefictionelementen en verwijzingen naar de klassieke mythologie aantreffen. Of om een vergelijking uit de games studies te gebruiken: de narratieve structuur die Van der Vegt handhaaft, is die van het oplosbare, niet die van het rizomatische labyrint (zie Janet Murrays Hamlet on the Holodeck uit 1997). De consequente keuze voor het gesloten narratieve schema heeft tot gevolg dat je op een gegeven moment weet dat het goed gaat aflopen. Het effect daarvan is dat je dreigt een beetje lui te worden. Het gedicht vliegt, hobbelt, remt en versnelt, het katapulteert je de ruimte in, je balanceert op het randje van een ravijn, maar zelfs áls je in het ravijn dondert, weet je dat je er weer uitkomt.

Bij Van der Vegts poëzievoordrachten is achterover leunen uitgesloten. Zelfs als je gedachten afdwalen, heb je geen tijd om lui te zijn, want de volgende klank, de volgende zin, dient zich alweer aan. Je hebt simpelweg de tijd niet om alles te begrijpen, laat staan om ter plekke een overkoepelende analyse te kunnen maken. Hierdoor treedt de verhaallijn op de achtergrond en eisen ritme en rijm de aandacht op. Niet voor niets wordt er in Navigatiesystemen zo vaak verwezen naar de keel en het strottenhoofd. Die zijn volgens Van der Vegt meer dan de pen en het papier de instrumenten van de dichter. Deze gedachte zet hij onder andere uiteen in zijn essay ‘De mythe van het ideale medium. De uitvoeringspraktijk van poëzie’. In dit essay, dat ik graag lees als een pleidooi voor poëzie in de volle breedte, diagnosticeert Van der Vegt de contemporaine poëzie als een anorexiapatiënt:

Ze is heel bescheiden. Ze cijfert zich graag weg en voelt zich snel te veel. Ze is tobberig, schichtig, ze denkt veel na over de zin van het leven en over haar functie daarin. Haar lichaam en de functies daarvan vervullen haar met een lichte weerzin. Ze is weinig zintuiglijk, weinig zinnelijk.

Van der Vegt wil de poëzie van haar dieet halen, dat volgens hem vooral door de literaire kritiek, met haar nadruk op de intellectuele interpretatie aan de poëzie wordt opgelegd. Hij wil het verbod op ‘vette spijzen’ – zoals exuberante typografie, uitroeptekens, bijvoeglijk naamwoorden, bijwoorden en allerhande bepalingen – opheffen. De dichter moet zijn stem weer durven gebruiken. Niet statisch achter een katheder gaan staan, maar ‘bewegen’ en daarmee het eigen lichaam opnieuw ontdekken. Poëzie werkt niet alleen intellectueel, zij werkt ook en vooral zintuiglijk, stelt Van der Vegt.

Het moge duidelijk zijn dat Navigatiesystemen op zowel formeel als inhoudelijk niveau een weergaloze expansiedrift laat zien. Van der Vegt beschikt over een ongebreideld en speels verbeeldingsvermogen. Toch gaat op papier het feit dat de gedichten zo’n duidelijk afgerond verhaal vertellen mij ietwat tegenstaan. Als lezer heb je te veel tijd de sleutels te zoeken, de structuur te analyseren, de intertekstuele links na te pluizen. Dit leidt af van al die andere aspecten, de meer ‘zinnelijke’ aspecten, die in de voordracht veel duidelijker op de voorgrond treden. De cd die bij de bundel is gevoegd, biedt weliswaar een voordracht van ‘Wormgoor’, maar schiet toch een beetje zijn doel voorbij. In de studio-opname wordt Van der Vegts stem overheerst door de begeleidende muziek van Jan Frans van Dijkhuizen waardoor de kracht van het strottenhoofd alsnog niet tot zijn recht komt. Een kale registratie, zoals te beluisteren bij Exorbitans voegt naar mijn idee meer toe. Ook zou misschien, in lijn met de expansiedrift die uit deze bundel spreekt, gezocht kunnen worden naar een heel andere vorm dan de traditionele dichtbundel (met cd). Ik denk bijvoorbeeld aan een elektronische werk als DAKOTA waarvan Kiene Brillenburg-Wurth in haar oratie Het schrijven aan de wand. Literatuur in de toekomst (2015) overtuigend heeft laten zien hoe het teruggrijpt op een oude orale traditie die ook Van der Vegt in ere wil houden.

Voorbij de menselijkheid?

Toch blijft wel degelijk één aspect van Navigatiesystemen onopgelost en open: die mysterieuze ondertitel. Waarom gaan deze gedichten ‘voorbij de menselijkheid’? Ik vind het moeilijk daar een bevredigend antwoord op te vinden. Enerzijds ligt het voor de hand hierin een verwijzing te zien naar de vele sciencefictionelementen, de virtual reality, de postapocalyptische wereld die Van der Vegt in ‘De paladijnen’ schetst. De gedichten laten ‘nieuwe werelden’ zien, waarvan de grenzen voorbij de aardse, menselijke wereld reiken. Toch is er weinig zo ‘menselijk’ als het vertellen van verhalen, het creëren van fictieve werelden… Anderzijds is het aannemelijk dat we de ondertitel poëticaal moeten lezen. In het licht van Van der Vegts eerder genoemde poëticale essay, waarin hij de sociale dimensies van poëzie belicht, zou menselijkheid als een synoniem voor persoonlijkheid kunnen functioneren. Daarmee wordt duidelijk dat de hier gepresenteerde poëzie geen individuele aangelegenheid wenst te zijn, maar een sociale handeling. De protagonisten in de gedichten zijn immers geen mensen, zij zijn avatars, hulpmiddelen die het mogelijk maken positie te bepalen en die de lezer uitdagen voorbij zijn eigen lichaam (zijn eigen menselijkheid?) te denken. Kom uit uw studeerkamer en uit uw hoofd, trek uzelf uit uw eigen keelopening naar buiten. Schiet op! Bepaal uw positie. Daarmee nodigt Navigatiesystemen ten slotte ook uit om snel weer een voordracht van Van der Vegt mee te maken, want zoals de dichter zelf al schreef in ‘De mythe van het ideale medium’, de voordracht kan een indruk achterlaten die het gedicht op papier nooit zal kunnen geven.

Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2015
ISBN 9789028426313
80p.

Geplaatst op 24/01/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.