Het carnaval van de heersende klasse

Niemand in de stad

Philip Huff

Disclaimer: In deze tekst komen seksistische termen voor.

De Reactor streeft ernaar een inclusief platform te zijn. De Reactor is kritisch over de literatuur die zij recenseert en heeft de beslissing genomen om niet te censureren maar kritisch te beschouwen. Daarom geeft De Reactor het aan wanneer er in een tekst taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is. Ben je benieuwd naar een inclusief beleid op taalgebruik, download dan hier de handreiking van Codedi.

 

De rituelen en gebruiken die gepaard gaan met het lidmaatschap van een studentencorps zijn onmiskenbaar carnavalesk. Natuurlijk zijn er de drankovergoten feesten, de copieuze diners, de bijnamen, de grappen, de ingewikkelde sociale gebruiken en de rokkostuums bij allerlei gelegenheden. Maar het idee van een andere sociale orde gebaseerd op losbandigheid, buiten de burgerlijke structuren van de gewone maatschappij om, waarin het mogelijk is om die structuren binnenstebuiten te keren en te bevragen, is wat het corps een carnaval met de tijdsduur van een universitaire studie maakt.

De achterflap van Niemand in de stad, de tweede roman van Philip Huff, rept van ‘een vrijplaats’ en ‘een proeftuin voor het echte leven’. In een uitstekend artikel over de Occupy-beweging en het carnavaleske, onder meer gepubliceerd op Alphavillle, heeft Claire Tancons het over carnaval als een potentiële katalysator van emancipatie en sociale verandering. De omkering van de normale verhoudingen maakt het mogelijk om te experimenteren met andere sociale hiërarchieën: daar heb je je vrijplaats, je proeftuin.

Voorbeelden hiervan te over in Huffs roman over het studentencorps. De vraag is echter in hoeverre het hier gaat om werkelijk andere verhoudingen.

Oudere mannen, lekkere wijven

In Niemand in de stad volgen we de lotgevallen van Philip Hofman. Het verhaal begint met zijn eerste studiejaar, wanneer hij zijn intrek neemt in het Weeshuis, een grachtenpand waarin uitsluitend corpsleden wonen en eindigt met zijn verhuizing uit dat huis. In de tussentijd wordt Philip eerst een steeds actiever en prominenter lid van het Amsterdams Studenten Corps (ASC), waarna hij zich langzaam terugtrekt uit dat wereldje.

Philip Huff – de overeenkomst tussen zijn naam en die van zijn hoofdpersonage is vast niet toevallig – geeft een overtuigend en gedetailleerd verslag van hoe het er aan toe gaat bij het corps. De manier waarop Philip en zijn huis- en verenigingsgenoten met elkaar omgaan, getuigt van een permanent verhoogde testosteronspiegel. De practical jokes, het gesneer en de opschepperijen laten zien hoe er een permanente strijd gaande is met als inzet een plaats in de troep als alfamannetje. Tegelijkertijd laten de corpsleden een hoge mate van onderlinge solidariteit zien: wie valt, mag verwachten dat iemand hem optilt, wie vreemdgaat kan erop rekenen dat zijn corpsgenoten dit verzwijgen voor zijn vriendin en wie te ver gaat in zijn losbandigheid, wordt uitgelachen maar vergeven.

Er is kortom een constante concurrentiestrijd aan de gang, waarbij de verliezers weliswaar status verliezen, maar altijd gewaardeerde leden van de gemeenschap blijven. Je zou willen dat de echte wereld wat meer zo in elkaar zat; de onderklasse raakt daar hoe langer hoe meer in de verdrukking en kan telkens een stevige trap na verwachten.

Het corps is georganiseerd op basis van senioriteit. Eerstejaars beginnen op de onderste sport van de sociale ladder en klimmen met de jaren omhoog. Hoe ouder de man, hoe groter zijn macht dus. Dit principe is met overdreven veel ritueel en ongein omgeven en de bestuursleden oefenen weinig daadwerkelijke macht uit, zoals blijkt als Philip een jaar lang een bestuursfunctie bekleedt. Duidelijk dus: de machthebbers worden belachelijk gemaakt, die mannen van middelbare leeftijd die het grote geld heen en weer sturen over de wereld, net zolang tot ze het in hun eigen zakken hebben zitten.

Of toch niet? Het is immers wel de elite van het corps die in de bestuurszetel gehesen wordt. Niet, zoals in de traditie van het katholieke carnaval, een zot die de plaats van de burgemeester inneemt. Er vindt een groteske uitvergroting plaats van de hiërarchie, maar geen omkering van alle waarden.

Op een ander punt zetten de corpsleden in Niemand in de stad wel de wereld op zijn kop. Vriendschap gaat hier altijd boven liefde. Geen gezin hier als hoeksteen van de samenleving, maar een mannenverbond. Voor vrouwen is alleen plaats in de marge van het bestaan. Zijn jeugdliefde Elisabeth ziet Philip nauwelijks meer: het corps slokt al zijn vrije tijd op. De enige vrouwen waar de ASC’ers op regelmatige basis mee omgaan, zijn de leden van de vrouwenvereniging AVSV. Ze zien elkaar voornamelijk op gezamenlijke feesten, waar het vooral gaat om wie wat in bed weet te krijgen. De ongelijke verhouding tussen man en vrouw wordt zo tot in het absurde uitvergroot. Tegelijkertijd is het echter een goede voorbereiding op het leven na de studie en het old boys network waarin de oud-corpsleden dan opgenomen worden.

Philips worstelt in de roman met zijn positie als toekomstig machtig man en met zijn verhouding tot de vrouwen in zijn leven. Want behalve Elisabeth is er ook Karen, op wie hij verliefd wordt. De contrasten zijn met de grove borstel getekend: de een is blond, betrouwbaar en gewoontjes, de ander mysterieus, verleidelijk en donker. Veel meer dan dat ze een lekker wijf is, komen we eigenlijk niet te weten over Karen. Zowel Philips verliefdheid (of eigenlijk: het feit dat hij vreemdgaat) als zijn plaats in de hiërarchie brengen hem in een lastig moreel parket. De vraag is telkens of hij moet doen wat van hem verwacht wordt – de gemeenschap intact houden, bij zijn meisje blijven – of wat hij verlangt: wilde seks en de waarheid spreken over het gedrag van zijn maten. Uiteindelijk doet hij steeds helemaal niets – het carnaval is lang niet zo carnavalesk als het lijkt en geeft blijkbaar ook geen aanleiding om tot actie over te gaan.

Jacob en Japi

Huff geeft die dilemma’s vorm in een roman die mij hoe langer hoe meer op de zenuwen begon te werken. Vanaf de eerste pagina is duidelijk dat de lezer qua taal niet veel van Huff hoeft te verwachten: eenvoud is het voornaamste kenmerk van zijn stijl. Aanvankelijk heeft dat nog wel een voordeel. Huff neemt je mee in de dwaze, maar geheimzinnige en dus fascinerende corpswereld en dat gegeven alleen is aanvankelijk genoeg om geboeid verder te lezen. Sterker nog: toen ik zelf studeerde vond ik dat het corps vooral een verachtelijk soort jongemannen voortbracht, dus ik vond het een hele prestatie van Huff dat hij me in een mum van tijd door de eerste zestig pagina’s van zijn roman heen had gejaagd.

Maar toen de eerste feitenhonger gestild was, begon het wel erg op te vallen dat het geheel nogal smaakloos werd opgediend. Iets soortgelijks gold voor de personages: aanvankelijk interessant, later steeds slaapverwekkender. Aardig is dat de drie belangrijkste personages met zichzelf overhoop liggen, zonder dat meteen duidelijk is wat dat conflict nu precies behelst. Ronduit vervelend is het als later blijkt dat die conflicten wel erg clichématig uitgedacht en verwoord zijn.

Dat geldt zowel voor Philip als voor zijn twee beste vrienden, Matt en Jacob. Helaas heeft Huff die laatste wel heel nadrukkelijk gemodelleerd naar Japie, de uitvreter uit de gelijknamige novelle van Nescio. Ik zeg helaas, omdat de vergelijking met Nescio wel erg nadelig uitvalt voor Huff. Ten eerste omdat Nescio geen woord te veel schrijft en Huff zich met zijn 350 pagina’s behoorlijk overtild heeft: het plot is ongeveer twee keer te lang voor wat hij te zeggen heeft. Ten tweede omdat Nescio meer taalvondsten en stilistische inventiviteit in krap veertig pagina’s weet te stoppen dan Huff in zijn hele roman. En ten derde omdat Nescio de uitvreter zo’n beetje uitgevonden heeft, terwijl hij nu een sjabloon, een typetje geworden is. Een personage dat zo in een conference van Youp van ’t Hek kan. Van eenzelfde belegen romantische visie getuigt overigens de titel van het boek, die ook een songtitel van De Dijk is.

Dat het met Jacob slecht afloopt staat vanaf het begin van de roman vast.. Wanneer het zwaard dan eindelijk valt, is dat eerder een anticlimax dan een dramatische gebeurtenis. Jacob was te artistiek en te gevoelig om de echte wereld aan te kunnen. In de schaduwwereld van het corps deed hij het prima, maar daarbuiten valt hij al gauw ten prooi aan een wanhoop die hem tot zelfmoord leidt. De romantische inborst van Jacob komt vooral naar voren door zijn culturele smaak: The Smiths, Miles Davis (de Miles van Kind of Blue, niet die van Bitches Brew), Keith Jarrett en natuurlijk Nescio. Na Jacobs zelfmoord valt alles netjes op zijn plaats: Philip vertrekt uit het Weeshuis en probeert het goed te maken met Karen. De wereld is een brave burgerman rijker.

Carnaval

Japi begint als een vrolijk en levenslustig karakter, iemand die kan genieten van de nutteloosheid die hij nastreeft. Daarom weet hij schoonheid ook zo te waarderen: Japi lijkt wel de belichaming van Kants ‘doelmatigheid zonder doel’. Voor Huffs Jacob is schoonheid een manier om te ontsnappen uit een vijandige wereld. Het idee dat esthetica een glimp van een andere wereld kan laten zien, eentje die geen romantische fantasie over het verleden is maar een mogelijke toekomst, lijkt hem vreemd. Hij ziet op het eind dan ook letterlijk en figuurlijk geen uitweg meer.

Nescio’s uitvreter is óók een bij uitstek carnavalesk figuur. Hij weigert om het burgerlijke Nederland van het begin van de twintigste eeuw serieus te nemen. Hij heeft lak aan de heersende mores van spaarzaamheid en deugdzaamheid en weet zo even de boel in zijn voordeel te kantelen. Tot de wereld hem te grazen neemt.

Nescio’s uitvreters, titaantjes en dichtertjes behoren dan ook tot een heel andere sociale klasse dan Huffs corpsballen. Japi’s vader is slager, die van Jacob baron. Natuurlijk kan de wereld voor een nazaat van oud geld ook benepen, bedreigend en vijandig zijn, vooral als hij op mannen valt in een ronduit homofobe omgeving. Maar met name voor de heteroseksuele jongens om hem heen geldt dat ze worden opgeleid tot de mannen die het voor het zeggen krijgen: ze zijn de haves, niet de have nots. Dat idee zorgde ervoor dat ik weinig begrip op kon brengen voor de nogal alledaagse problemen van Philip en zijn vrienden. Een beetje zelf veroorzaakt liefdesverdriet, niet zo’n goede band met je vader, een opstandige spijsvertering en een nogal overheersende groepsdruk, dat is het wel zo’n beetje voor Philip. Gek genoeg zorgt de dood van Jacob wel voor verdriet, maar niet voor enig schuldgevoel – terwijl de liefdesperikelen hem zo raken dat hij er ziek van wordt.

Al die problemen lijken zo ongeveer vanzelf te verdwijnen. Philip besluit een opleiding tot journalist te gaan volgen, hij verlaat het Weeshuis voor een appartement met zijn overgebleven vriend Matt en hij wil het goedmaken met Karen. A sadder but wiser corpsbal. Intussen heeft Philip Matt nog geholpen bij zijn Vatersuche, maar het resultaat daarvan lijkt dat de heren steeds meer op hun verachte vaders gaan lijken. En de lezer? Die blijft achter met een beetje een vieze smaak in zijn mond. Philip begon met alles en hij heeft het aan het eind nog steeds. Hij heeft niets op het spel hoeven zetten; het carnaval was bedoeld om de hele boel bij het oude te laten.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2012
ISBN 9789023468349
348p.

Geplaatst op 22/02/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.