Het rijk van de rand

Bleeding Edge

Thomas Pynchon

In 1973 publiceerde Thomas Pynchon zijn derde roman, Gravity’s Rainbow. Deze encyclopedische vertelling over de Tweede Wereldoorlog is ondertussen gecanoniseerd (onder anderen door Brian McHale) als de exemplarische postmoderne roman en, algemener, als een mijlpaal zo groot als Don Quichot, Tristram Shandy en Ulysses. Nu, veertig jaar later, publiceert Pynchon zijn achtste roman, Bleeding Edge. Het verhaal gaat over de aanslag van 11 september 2001 op de Twin Towers, die volgens velen het begin van de Derde Wereldoorlog had kunnen worden. Het boek verscheen allicht niet toevallig in september.

Wie het onwaarschijnlijk hoge niveau van Pynchons werk kent, vreest bij elke nieuwe publicatie dat die minder zal zijn dan de vorige. Maar Bleeding Edge mag dan een boek over duizenden vormen van angst zijn, net die ene vrees voor kwaliteitsverlies blijkt ongegrond. Deze roman is zo briljant en rijk, zo hilarisch en treurig, zo intelligent en onfatsoenlijk dat de lectuur één groot genoegen wordt. Over boeken van dit niveau schrijven, is onbegonnen werk, zeker in de vorm van een korte recensie. En toch…

Vertrouw de angst

Bleeding Edge speelt zich af tussen maart 2001 en maart 2002. Het verhaal begint met het einde van de ‘dotcom bubble’, de internethype, en eindigt met een wankel en kleinschalig begin van iets wat met goede wil wederopbouw genoemd kan worden, meer bepaald het herstel van vertrouwen tussen een moeder, March Kelleher, en haar dochter, Tallis. Niet dat deze roman een happy end kent: de volgende ramp ligt steeds op de loer, op elk moment kan de boosdoener van dienst – in Bleeding Edge heet die Gabriel Ice – weer opduiken. Maxine Tarnow, hoofdfiguur van het boek, bedenkt aan het eind van de roman: ‘He’ll be back. Nothing’s over.’ De lezer, op dat moment verward in een kluwen van paranoïde verhaallijnen, wil dat graag geloven.

Maxine, gescheiden moeder van twee zonen, leidt het kleine antifraudekantoortje Tail ’Em and Nail ’Em. Ze krijgt een opdracht van Reg Despard, die documentaires maakt die vol zitten met in- en uitzoomen, abrupte overgangen en niet-gecentreerde beelden. Door een professor van de NYU wordt zijn werk geklasseerd als ‘the leading edge of this postpostmodern art’. Reg moet een film maken voor een wazig bedrijf dat zich toelegt op computerbeveiliging en dat hashslingrz heet – een ‘hash slinger’ is een onbeschofte restaurateur die minderwaardig eten serveert. Hoe meer Reg probeert te weten te komen over het bedrijf, hoe duisterder hun zaak blijkt.

Dat is symptomatisch voor alle kennis in Bleeding Edge: hoe meer je te weten komt, hoe minder je begrijpt en hoe nadrukkelijker je aangewezen bent op vermoedens. Steeds nieuwe personages dragen steeds andere vermoedens aan tot alles één paranoïde knoop wordt. Gabriel Ice, de zaakvoerder van hashslingrz, is getrouwd met Tallis, de dochter van March, een bekende van Maxine. Reg probeert via de hacker, geek en voetenfetisjist Eric in te breken in het computersysteem van Ice. Hij moet sporen vinden van geldstromen naar en van emiraten, Russen, moslims en niet in het minst de Amerikaanse overheid. Maxine leert de neoliberale terrorist en folteraar Windust kennen, ook in de Bijbelse zin van dat woord. Dankzij de Italiaanse maffiaman Rocky Slagiatt, die geld heeft geïnvesteerd in hashslingrz, ontmoet ze Igor Dahkov van de Spetznaz (speciale Russische eenheden) en zijn twee dreigende maar hilarische hulpjes Misha en Grisha. Door hen wordt Tsjetsjenië een deel van het almaar breder wordende complot.

Maxine leert steeds meer mensen en bedrijven kennen, maar veel wijzer wordt ze daar niet van. Rocky stelt haar voor aan Lester. Die werkte vroeger voor ‘hwgaahwgh.com’, een van de vele nepzaken rond hashslingrz. Hij heeft geld van Ice versluisd naar fundamentalistische moslims in Tsjetsjenië en vreest de wraak van Ice. Hij vraagt Maxine om hulp, maar even later wordt hij dood gevonden onder het dakzwembad van ‘The Deseret’, een chic gebouw in de Upper West Side van New York. Volgens Conkling, een detective die al zijn werk met zijn geniale neus doet, leidt de geur die rond het lijk hangt naar Windust. Die zou dus de moordenaar kunnen zijn. Reg bezorgt Maxine videobeelden waarop enkele figuren op het dak van The Deseret oefenen om een vliegtuig neer te halen. Achteraf denkt ze dat dit misschien met de aanslag op de Twin Towers te maken had.

Maxine zoekt niet alleen in de reële wereld naar aanwijzingen en antwoorden, maar ook in ‘the Deep Web’, een virtuele wereld onder en achter het bekende internet, waar de surfer zou kunnen bewegen zonder sporen na te laten. ‘Cover your tracks’ is de grote droom van zowat iedereen rond hashslingrz, maar ironisch genoeg gebruikt het bedrijf ‘tracking implants’ om zijn werknemers te controleren. De interessantste site in de onderwereld die geen sporen na zou laten, is DeepArcher, ontwikkeld door Justin en Lucas. De source code van DeepArcher zou miljoenen waard zijn, ook voor Ice, omdat ze toelaat allerlei activiteiten uit te voeren (bijvoorbeeld geldtransacties ) zonder digitale bewijzen achter te laten.

Door dit kluwen van verhaallijnen en door de steeds diepere afdaling in de virtuele wereld van computers en websites, worden de fundamenten van het echte leven minder vast: geld blijkt niet meer dan een reeks abstracte cijfers, een mensenleven niets anders dan een aantal punten in een computerspel. Maar dan, terwijl Maxine steeds verder verstrikt raakt in haar speurtocht, is er ‘nine eleven’. Alsof het leven de plannen van Maxine tot de orde roept. ‘Life is what happens to you while you’re busy making other plans’, zoals John Lennon zong.

Maar wie denkt dat alles nu helder wordt en dat het ‘echte’ leven de donkere onderwereld opzij schuift, vergist zich. Windust wordt vermoord, Ice blijft ongrijpbaar, DeepArcher wordt ‘open source’ en verandert daardoor drastisch. Er duiken nieuwe filmpjes van Reg op, nieuwe duistere figuren, die onvermoede mogelijkheden scheppen, maar geen opheldering brengen. Alle grote initiatieven leiden tot niets. Zo willen Misha en Grisha de servers van Ice platleggen met een futuristisch wapen, maar daar komt niets van terecht. Alles blijft even hopeloos verstrengeld als voor nine eleven. Het corrupte en paranoïde kluwen is door de aanslag niet ontward maar verstevigd. De schaarse positieve verschuivingen zijn minimaal: Horst, de ex van Maxine, trekt weer bij haar in, March legt de ruzie met haar dochter Tallis bij en Tallis breekt met Ice. Ook de schoonbroer van Maxine, Avi, die misschien voor de Mossad werkt en zeker voor Ice, probeert zich aan de macht van Ice te onttrekken. Maar het gaat om kleine en labiele veranderingen, die op elk moment teruggeschroefd kunnen worden. Als nine eleven de kans was om de wereld te resetten, dan lijkt die mogelijkheid verknoeid.

Tegen verhalen

Wat geldt voor het gehele werk van Pynchon, gaat a fortiori op voor Bleeding Edge: het is een ingewikkelde, indrukwekkende en kritische omgang met de heersende culturele verhalen, stereotypes en scenario’s. Al voor nine eleven verschenen er vele studies over de Amerikaanse cultuur als een encyclopedie van paranoiaverhalen. Een iconisch voorbeeld is Empire of Conspiracy. The Culture of Paranoia in Postwar America (2000) van Timothy Melley. In dat boek duikt Pynchon meer dan eens op. Zoals ongeveer al zijn romans is ook Bleeding Edge een paranoiaverhaal. Hashslingrz is het knooppunt van tientallen complotlijnen. Of, in de streetwise taal van Pynchon: ‘If this city was a nuthouse, hashslingrz would be the paranoid ward.’ Maar de gangbare complotverhalen hebben een min of meer duidelijke vijand en die hoort in de buitenwereld. Voor hashslingrz is dat anders, zoals Avi ontdekt: ‘His workplace [hashslingrz] has become a rat’s nest of empire building, turf defense, careerism, backstabbing, betrayal, and snitchcraft. What Avi once imagined as simple paranoia about the competition is in fact systemic by now, with more enemies inside than out.’

Paranoia is geen angst voor wat het systeem bedreigt, het is het systeem zelf. Niet alleen in de abstracte zin geldt dat: systeemdenkers en -bouwers zien overal samenhangen en betekenissen die niet ‘gegeven’ zijn. Ook in concreto werkt het zo: het systeem bestaat en overleeft bij de gratie van geconstrueerde complotten en aanvallen. Nine eleven is daar het recentste voorbeeld van. En dan gaat het niet in de eerste plaats om paranoïde verhalen over de mogelijke interne, Amerikaanse betrokkenheid bij de aanslag, ook niet om de oorzakelijke band tussen de Amerikaanse internationale politiek en de terroristische reactie daarop, maar om het terrorisme van het (Amerikaanse) systeem zelf. Het is die terreur die Maxine in haar onderzoek aan den lijve ondervindt. Aangezien zij het centrale centrum van waarneming in de roman is, ervaart ook de lezer de systeemdwang die verhalen en onderzoeksporen laat doodlopen op clichés en stereotypes. Maxine wil haar eigen versie en haar eigen verhaal construeren, maar evenmin als de lezer slaagt zij daarin.

Eenvoudiger voorgesteld zou je Bleeding Edge dus een kritisch spel met de officiële paranoiaverhalen kunnen noemen. Pynchon zoekt in de kantlijn van de officiële verslagen, in de marge van de heersende verhalen. Heidi, de beste vriendin van Maxine, zegt: ‘No matter how the official narrative of this turns out, […] these are the places we should be looking, not in newspapers or television but at the margins, graffiti, uncontrolled utterances, bad dreamers who sleep in public and scream in their sleep.’ March lijkt dezelfde mening toegedaan:

Many of us need the comfort of a simple story line with Islamic villains, and co-enablers like the Newspaper of Record are delighted to help. Poor, poor America, why do these evil foreigners hate us, must be all this freedom of ours, and how twisted is that, to hate freedom? Really thinking about all those buildable lots where the demolition’s already been done. If you’re interested in counternarratives, however, click on this link to the video of a Stinger crew on a Manhattan rooftop. Check out theories and countertheories. Contribute your own.

Contraverhalen en contratheorieën zijn de bouwstenen van Pynchons oeuvre. Hij speelt met ‘the standard-creep story’, vermenigvuldigt de stories en de creeps tot het vertellen van verhalen één groot gevecht wordt tegen de standaardrelazen. Pynchons werk is een strijd tegen ‘forces in whose interest it compellingly lies to seize control of the narrative as quickly as possible’. De lezer die graag verhalen controleert en snakt naar klassieke eindes en ontknopingen, is hiermee gewaarschuwd. Die kan zich misschien spiegelen aan Maxine, wanneer ze op zoek gaat naar ‘a revisionist Christmas Carol, where Scrooge is the good guy for a change.’

Tijd en logica

De contraverhalen van Pynchon zijn veel méér dan een ontwrichting van de heersende culturele verhalen. Ze ondermijnen niet alleen, ze bouwen ook een alternatieve wereld, waarin de gangbare temporele en causale verhaallogica vervangen wordt. Op het niveau van de tijd is de verhaalwereld van Pynchon een extreem voorbeeld van wat François Hartog in Régimes d’historicité (2003) het presentisme noemde. Die term duidt niet alleen aan dat het verleden en de traditie slechts in het heden bestaan, maar tevens dat het heden voortdurend bezig is traditie te worden vanuit een geprojecteerde toekomst. Het verleden wordt even onzeker als de toekomst: beide veranderen voortdurend in en door het veranderende heden. Bij het presentisme hoort het presenteren: het opvoeren van het verleden in het heden, via televisie, internet, enzovoort. Als typevoorbeeld van presentisme noemt Hartog de aanslag op de Twin Towers:

En tout cas, le 11 septembre pousse à la limite la logique de l’événement contemporain qui, se donnant à voir en train de se faire, s’historicise aussitôt et est déjà à lui-même sa propre commémoration: sous l’œil des caméras. En ce sens, il est absolument présentiste.

Of, zoals het staat in Bleeding Edge: ‘Everything collapsed into the single present tense, all in parallel. Mimesis and enactment.’

Bij Pynchon lijkt het heden een encyclopedie van het verleden. Ik ken geen andere schrijver die in zijn beschrijvingen van personen en ruimten zozeer de nadruk legt op de voorbije tijd die door die figuren en decors opgeroepen wordt. Het voorstel van Ice om servers op Antarctica te bouwen recycleert Stalins ‘plans back in the 1930s for colonizing the Arctic’ – ‘and now here’s Gabriel Ice, in a capitalist party mask, with a neo-Stalinist rerun.’ Heidi wordt ondervraagd door agenten die via films uit de jaren vijftig proberen te achterhalen wat zij weet– ‘just to keep in the fifties spirit’. Ground Zero is ‘a Cold War term taken from the scenarios of nuclear war so popular in the early sixties.’ Een striptent die Maxine bezoekt, speelt ‘romantic string arrangements Maxine thought had been retired in the seventies’; een karaokeclub legt zich dan weer toe op ‘those eighties power ballads’. Door de technologiecrash zijn heel wat mensen hun huis kwijt geraakt, maar af en toe vindt Maxine nog ‘echoes of the nineties’ golden age of home improvement’.

En zo wordt de verhaalwereld van Pynchon één grote echokamer van geluiden uit het verleden die in hun resonantie iets suggereren over de toekomst. Nostalgie is een constante in deze omgeving. Aansluitend bij het presentisme gaat het hier om ‘instant nostalgia’, een geüpdatete versie van Marcel Prousts Madeleinekoekje. Alles komt in aanmerking voor een nostalgische herinnering, inclusief de grootste gruwelen. Nine eleven wordt eerst ‘the long September’ en dan ‘Eternal September’. Overal duiken souvenirs op, eBay verspreidt en vereeuwigt wat volgens de officiële verhalen beperkt en achtergelaten zou moeten worden: ‘Nothing dies anymore, the collectors’ market, it’s the afterlife, and yups are its angels.’

Het eindeloze nazinderen van de geschiedenis is de temporele vorm van de systeemterreur: de mens wordt geterroriseerd door het verleden. Internet, en meer bepaald het spoorloze DeepArcher, lijkt de belofte in te houden van een wereld zonder historie, maar dat blijkt een illusie: ‘It was only supposed to be the one thing, like, timeless? A refuge. History-free is what Lucas and I were hoping for. Now you guys are seeing, what?’ De duizendvoudige heropvoering en verspreiding van het verleden – dat is het antwoord op deze vraag.

Dat roept bij nogal wat Pynchon-figuren het verlangen op om, net als Orpheus, terug te keren naar het begin en zo ongedaan te maken wat gebeurd is. Hun nostalgie gaat verder en dieper dan de periodes die ze opvoeren in het heden: ze willen terug naar een wereld zoals ‘the Deep Web’, een oerruimte die meteen de oertijd tastbaar maakt. Onder ‘the surface Web […], that’s where the origin is.’ Niet dat ze er echt in geloven, maar ze koesteren de illusie. Zo zegt Maxine troostend tegen Eric:

Someday, Eric, they’re going to have the time machine, we’ll be able to book tickets online, we’ll all get to go back, maybe more than once, and rewrite it all the way it should have gone, not hurt the ones we hurt, not make the choices we made. Forgive the loan, keep the lunch date. Of course, at first tickets’ll be an arm and a leg, till the product-development costs get amortized.

Behalve door de alternatieve tijd wordt de Pynchoniaanse vertelling gekenmerkt door een andere vorm van oorzaak-gevolglogica. Die lijkt op het wilde denken zoals Lévi-Strauss dat omschreef: Pynchons personages bespeuren oorzaken en gevolgen waar de gemiddelde mens alleen een temporele opeenvolging zou zien. Wanneer March een filmpje van Reg op het web plaatst, verdwijnt Windurst: ‘The apparent cause and effect in this may be worth a look, however. March posts the footage, Windust is forced into flight and his money supply frozen. The links between are hard to resist.’

Temporele samenhangen worden logische connecties en dan ligt het voor de hand te denken aan intenties. Als je oorzaken ziet, zoek je meestal ook verklaringen en die nemen bij Pynchon vaak de vorm aan van mensen met bedoelingen. Zo begint Eric allerlei dingen uit het verleden te zien als oorzaken voor het heden en veronderstelt hij dat die te maken hebben met Ice en met zijn luxe villa in Montauk: ‘Maybe it’s those Montauk Project folks again. Like, traveling back and forth in time, busy interfering with cause and effect, so whenever we see things begin to break up, pixelate and flicker, bad history nobody saw coming, even weather getting funny, it’s because the special time-ops folks have been out meddling.’

Zo krijgt niet alleen alles een diepere betekenis, maar wordt de realiteit ook steeds verklaard door mogelijkheden (het zou kunnen dat Ice erachter zit). De zichtbare oppervlakte wordt geduid door de onzichtbare diepte. Neem die twee verklaringen samen en de reële wereld wordt gecontamineerd door de virtuele. En hier treedt Bleeding Edge in discussie met de modieuze postpostmoderne discussie.

Op de rand van de ironie

Volgens de officiële verhalen verwarde het postmodernisme de realiteit met de virtualiteit, de werkelijkheid met de fictie. Nog altijd volgens die versie zorgde nine eleven voor de ontwarring. We stonden weer met beide benen in de echte werkelijkheid. Het opvallendste slachtoffer van de hernieuwde scheiding tussen realiteit en fictie was de verrekte postmoderne ironie, die steeds het ene én het andere beweerde en die zich daardoor niet wou bekennen tot het ene of het andere. Bleeding Edge laat zien hoe simplistisch deze stereotypes wel zijn. Zo wijst Heidi erop:

that irony, assumed to be a key element of urban gay humor and popular through the nineties, has now become another collateral casualty of 11 September because somehow it did not keep the tragedy from happening. ‘As if somehow irony,’ she recaps for Maxine, ‘as practiced by a giggling mincing fifth column, actually brought on the events of 11 September by keeping the country insufficiently serious—weakening its grip on “reality.” So all kinds of make-believe—forget the delusional state the country’s in already—must suffer as well. Everything has to be literal now.

De ironieloze ‘return of the real’ die ook in de lage landen in allerlei versies van eenvoud bepleit wordt, blijkt hier niet alleen een zoveelste verwarring van tijd en logica maar ook een letterlijk nemen van wat alleen figuurlijk benaderd kan worden: de werkelijkheid. Wie gelooft dat die te vatten is zonder de omweg van de verhalen, zonder mediatie van beelden, stereotypes en heersende representaties, verwart de officiële vertelling met de werkelijkheid. Hij trapt met open ogen in de val van het overzichtelijke en gecontroleerde verhaal, vindt een boosdoener (de postmoderne ironie en fictionalisering) en een eenvoudige uitweg: we hoeven de realiteit maar te omarmen om ze te kunnen vatten.

Dat soort eenvoud en ‘newfound seriousness’ is niet besteed aan Pynchon. Hij laat zien dat de realiteit juist door de omweg van de fictie dwingend wordt. Mensen laten zich meeslepen in verhalen die hun realiteit worden. Zo is het diepe web ‘an endless junkyard’ en dat is de spiegelversie van de overproductie die het ‘late capitalism’ tot een eindeloze afvalproductie maakt. DeepArcher is een parallelversie van New York, meer bepaald van ‘the Island of Meadows’, een eiland dat de afvalbaronnen tot een reusachtige stortplaats zouden willen omvormen, ‘waste disposal, everything the city has rejected so it can keep on pretending to be itself’. De illusie van de ‘realiteit zelf’ steunt op de negatie van al wat zogenaamd irreëel is (het afval). De illusie van DeepArcher is hiervan de spiegelversie: ze negeert de realiteit. Beide illusies koesteren het geloof in een ultieme, dieper liggende essentie, iets wat zuiver zichzelf is:

As if you could reach into the looming and prophetic landfill, that perfect negative of the city in its seething foul incoherence, and find a set of invisible links to click on and be crossfaded at last to unexpected refuge, a piece of the ancient estuary exempt from what happened, what has gone on happening, to the rest of it. Like the Island of Meadows, DeepArcher also has developers after it.

Niets in de wereld van Pynchon is ‘exempt from what happened’. Er bestaan geen plaatsen of tijden die zuiver zichzelf zijn. In alles sluimert iets anders. Voor de aanhangers van het officiële, eendimensionale verhaal mag dat een vorm van paranoia zijn, voor Maxine en de haren is het gewoon het dagelijkse leven: ‘Paranoia’s the garlic in life’s kitchen, right, you can never have too much.’ Dat laatste blijkt niet helemaal correct. Maxine heeft er soms wel degelijk genoeg van, maar zelfs dan beseft ze dat ze de sporen moet volgen: ‘She hates it when paranoia like Reg’s gets real-world. Probably worth a look, though.’ Voor een speurder en een Pynchon-lezer is paranoia de beste manier om de werkelijkheid te interpreteren, te lezen: ‘After some time in fraud work, you learn to read phone silences.’

Pynchons figuren vertellen zodoende niet alleen ‘counternarratives’, ze zien ook ‘counterfactual elements’, die de officiële versie van de realiteit ondermijnen. Ze staan op de rand van de onwerkelijkheid, en die rand is ongetwijfeld een belangrijk onderdeel van de romantitel. Letterlijk verwijst die naar gloednieuwe technologie die grote investeringsrisico’s met zich meebrengt; figuurlijk gaat het om de rand tussen de oppervlakte en de diepte, de werkelijkheid en de virtualiteit:

Out of the ashes and oxidation of this postmagical winter, counterfactual elements have started popping up like li’l goombas. Early one windy morning Maxine’s walking down Broadway when here comes a plastic top from a nine-inch aluminum take-out container, rolling down the block in the wind, on its edge, an edge thin as a predawn dream…

Door die paranoïde vorm van lezen wordt de Pynchon-lezer steeds dieper in het verhaal gezogen. Net als voor Eric geldt voor hem of haar: ‘The only way left for me to go is deeper.’ Dieper in de fictie en de virtualiteit om tot de realiteit te komen – dat is de omweg van Bleeding Edge. Soms wordt die afdaling vergeleken met een hellevaart, soms met een psychoanalyse. Hoe dan ook, als dissectie van het verlangen naar diepte en duisternis brengt Bleeding Edge de lezer ver voorbij de comfort zone. Er is bij Pynchon geen comfortabele kennis, geen onschuld: kennis is blijkbaar steeds inzicht in schuld, van anderen en/of van jezelf. Bush’ verhaal over nine eleven creëert een schuldige buiten Amerika (de islam, Osama bin Laden, de rogue states), maar tegelijkertijd schept het een schuldgevoel bij de Amerikanen zelf:

But there’s still always the other thing. Our yearning. Our deep need for it to be true. Somewhere, down at some shameful dark recess of the national soul, we need to feel betrayed, even guilty. As if it was us who created Bush and his gang, Cheney and Rove and Rumsfeld and Feith and the rest of them—we who called down the sacred lightning of ‘democracy,’ and then the fascist majority on the Supreme Court threw the switches, and Bush rose from the slab and began his rampage. And whatever happened then is on our ticket.

‘There is still always the other thing.’ Er is bij Pynchon inderdaad altijd nog iets anders. Er zit zoveel in Bleeding Edge dat de relatief korte bespreking hierboven niet meer is dan een verkenning van de rand. Ik heb het niet gehad over de briljante verteltechniek, die twijfelt tussen identificatie met Maxine (bijvoorbeeld in de vrije indirecte rede, waar de verteller zich aanpast aan de ideeën van zijn hoofdfiguur) en afstand (bijvoorbeeld in de schijnbare terechtwijzingen van Maxine). Als je een passage leest die begint met ‘Maxine, please’, weet je niet of dit de gedachten van Maxine zijn of de kritische bedenkingen van de verteller. De spiegeling van het zelf en de ander zit dus ook in de vertelstrategie. Ik heb het voorts niet gehad over de schitterende beschrijvingen van New York, de onnavolgbare portretteringen van talloze personages, (te lang om te citeren, bijvoorbeeld de introductie van Maxines therapeut Shawn aan het begin van hoofdstuk vier), de grappige obsessie met overtredingen van de fashion code die de portretten begeleidt, de bliksemsnelle, soms adembenemende dialogen, de absurde humor, de flauwe maar onverbeterlijke woordspelingen (‘Fuckingham Palace’ als ‘the Ice home’), de idiote liedjes en verhaspelingen (bijvoorbeeld van Toto’s bekende song tot ‘I left my brains down in Africa’), de gefantaseerde instituten en systemen (zoals ‘the Disgruntlement Theory’ en de ‘Disgruntled Employee Workshop’) en nog zoveel meer. De enige plaats waar je dat allemaal vindt, is in het werk van Thomas Pynchon. Ik zou geen beter oord weten.

Links

Jonathan Cape, Londen, 2013
ISBN 9780224099028
477p.

Geplaatst op 10/01/2014

Naar boven

Reacties

  1. nico van der sijde

    Kijk, dit zijn nog eens recensies waar een mens wat aan heeft! Uit andere recensies had ik opgemaakt dat Pynchon kennelijk ouder en softer begon te worden, maar kennelijk is de oude baas nog helemaal in vorm: hij verzint nog steeds ‘counterfactual’ tegenverhalen, is kennelijk nog even paranoïde als vanouds, en ontwerpt kennelijk nog steeds tegenwerelden die zich geen fuck aantrekken van onze zogenaamde ‘werkelijke’ wereld. Zijn verbeeldingskracht is zo te zien ook nog op het oude, volkomen krankjorum hoge niveau, zodat ook dit kennelijk weer een boek is waar je enorm mee moet worstelen voordat je er – maar dan ook heftig!- van gaat genieten. En als ik de links naloop zie ik wel dat hij door de ene criticus fanatiek wordt opgehemeld en door de andere even fanatiek wordt neergesabeld: ook dat is dus weer helemaal als vanouds! Tot nu toe had ik alle Pynchons gelezen, maar na het wat softe “Inherent Vice” vroeg ik mij af of ik daar niet eens mee stoppen moest. Maar na deze recensie is het mij helemaal duidelijk: ook “Bleeding edge” zal ik gaan lezen, en dat wordt weer lekker afzien en stevig smullen!

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.