Proza, Recensies

Iedere seconde een test

De bewaker

Peter Terrin

Peter Terrin behoort tot de schrijvers die ogenschijnlijk steeds hetzelfde boek schrijven. Ogenschijnlijk: hij schrijft natuurlijk niet steeds exact hetzelfde verhaal, maar zijn verhalen en personages vertonen op een bepaald niveau wel een grote gelijkenis met elkaar — of het nu gaat om Viktor uit de beklemmende roman Blanco (2003), om Karsten uit Vrouwen en kinderen eerst (2004) of om sommige personages uit De bijeneters, een verhalenbundel uit 2006. Zijn personages worden bijeengebracht in een strak keurslijf waarin het volgen van wat zich voordoet als onontkoombare logica, een absolute vereiste lijkt te zijn.

Terrins nieuwe roman, De bewaker, vormt hierop geen uitzondering. Sterker nog: het lijkt erop dat Terrin met De bewaker een boek heeft willen schrijven dat alle voorgaande nog eens samenvat en waarin de problematiek die hem in al die boeken zo fascineerde nog eens tot een hoogtepunt wordt gevoerd. Daarmee bedoel ik niet alleen dat De bewaker die problematiek in een verhevigde vorm nog eens aan de orde stelt, maar ook wel degelijk dat Terrin met dit boek, zowel stilistisch als inhoudelijk, datgene wat hij met zijn vorige boeken steeds omcirkelde, hier wellicht het dichtst benadert.

In de parkeergarage in de kelder van een flatgebouw met peperdure appartementen treffen we twee bewakers aan, Harry en Michel (de ikverteller). Ze lopen hun rondes, ze tellen de doosjes met munitie voor hun dienstwapen (2250 patronen ‘plus twee keer vijftien’); ze slapen afwisselend en nooit langer dan vijf uren; het wassen van hun kleren heeft nog het meest van een ritueel. Er is het onberispelijke uniform. En als de bevoorrading komt, wordt steeds van tevoren het bezoek aan de hand van een plattegrond tot in de puntjes voorbereid, ook al gaat dat in principe steeds op dezelfde manier. Met het gevolg dat die bevoorrading telkens in een uitermate gespannen sfeer verloopt: een op het oog joviale bezorger wordt geconfronteerd met twee bewakers die hem de hele tijd onder schot houden. Men zou het plichtsbetrachting kunnen noemen, maar dan op een zo maniakale wijze dat ze meteen overgaat in iets anders.

Dat verhevigt nog wanneer eerst de steenrijke bewoners (op één na) en vervolgens al het personeel het appartementencomplex verlaat nadat er iets ‘in de werkelijkheid’ daarbuiten is voorgevallen. Wat dat precies is, blijft onduidelijk. Er is de suggestie van een nucleaire aanval of iets anders wat aan oorlog doet denken, maar veel meer dan suggestie is dat niet. Op het omslag van het boek leest men dat De bewaker ‘een spannend, allegorisch verhaal over oorlog en vrede’ zou zijn, maar dat lijkt hier niet meer dan een wat krampachtige poging om het boek in een bepaalde richting te duwen. Het punt is veeleer dat ‘de werkelijkheid’ er niet toe doet. Correctie: dat de wereld van de bewakers de enige is die bestaat en de werkelijkheid daarbuiten hoogstens een projectie is van henzelf; de bewakers bedenken scenario’s over wat het geval zou kunnen zijn.

Dat dwingt je als lezer inderdaad in de richting van een allegorische lezing, maar dan meer zoals Wachten op Godot van Samuel Beckett dat doet. Op dat toneelstuk is in verband met De bewaker al verschillende keren gewezen, en het feit dat Harry en Michel een groot deel van het boek wachten op een derde bewaker die door ‘de organisatie’ waartoe zij behoren zeker gestuurd zal worden, heeft daar natuurlijk mee te maken — met meteen weer dit verschil dat die derde bewaker bij Terrin wél opdaagt. Je kunt ook denken aan De dienstlift van Harold Pinter. Of aan Kafka, natuurlijk. Of nog eens aan Beckett, maar dan aan zijn romantrilogie Molloy / Malone sterft / Naamloos.

De keuze voor een dergelijke opzet is niet zonder gevaar. Men gaat haast vanzelf op zoek naar de achterliggende betekenis die de romanwerkelijkheid kan verklaren, en als men die gevonden heeft of denkt te hebben, lijkt elk raadsel uit het boek geperst en blijft alleen het ‘hoe’ ervan over: de stijl, de minutieuze beschrijvingen, de eindeloze details, die dan allemaal steeds in dezelfde richting wijzen. De focus verschuift van de dramatische ontwikkelingen naar de dramatische situatie, die zelf vooral een metafoor is. En die metafoor verschilt niet veel van die van de auteurs waaraan men bij het lezen van dit boek toch al dacht: Beckett, Kafka, Pinter, men kan er nog Camus aan toevoegen, of W.F. Hermans.

Nu is Terrin een auteur die de gerichtheid op stijl en details moeiteloos aankan. Hij is een meester van de traagheid, wat wil zeggen dat hij de aaneenrijging van non-events door enkel zijn geserreerde en precieze stijl toch altijd voldoende spannend weet te houden om door te lezen. Hij voegt altijd net genoeg nieuws toe om je nieuwsgierig te houden naar het verdere verloop van de verhouding tussen Harry en Michel en hij doet dat zo gedoseerd dat de daadwerkelijke komst van een derde bewaker haast aanvoelt als een enorme sprong in de verhaalloop. Zoals ook het verlaten van de kelder in het derde deel een wisseling van decor is die men eigenlijk niet meer verwacht.

Maar ook dergelijke ‘sprongen’ veranderen de basisverhoudingen niet werkelijk. Al helemaal niet wanneer blijkt dat Michel na allerlei verwikkelingen in het appartementencomplex zelf — waarbij in het midden blijft of ook die uiteindelijk projecties van een oververhitte fantasie waren of dan toch werkelijk hebben plaatsgevonden — terug moet en ook terug wil naar de kelder. Zijn uitdaging ligt in de kelder, zo staat er aan het slot van de roman. Dat is waar hij thuishoort. ‘Ik moet mij opmaken voor een groot avontuur, waartegen het voorgaande bleek zal afsteken. Iedere seconde een test. Zo meteen zullen de deuren openschuiven’.

Je zou dit bijna kunnen lezen als een didactisch slot: de mens is voorbestemd zelf zijn eigen werkelijkheid te scheppen, los van elke meer essentialistische visie op de werkelijkheid. Existentialisme après la lettre. Maar wat De bewaker toch vooral laat zien, denk ik, is dat dat zonder een vorm van essentialisme niet gaat. Harry’s en Michels leven in de kelder wordt vrijwel geheel gedicteerd door ‘de organisatie’ waartoe zij zelf zeggen te behoren, door de hiërarchie die binnen die ‘organisatie’ zou bestaan en door wat ze zouden moeten doen om binnen die hiërarchie op te klimmen. Het ontbreken van een buitenaf aangedragen werkelijkheid leidt met andere woorden nu juist tot een buitenproportioneel verlangen naar duidelijkheid.

Dat is wat De bewaker met Vrouwen en kinderen eerst en Blanco verbindt: de toevalligheid van een bepaalde situatie die tot absolutisme leidt, tot een streng, zelfs al te streng beregelde werkelijkheid. Of anders gezegd: het ontbreken van hogere waarheden creëert een vacuüm dat weer opgevuld wil worden en ook opgevuld wordt — op een tamelijk willekeurige wijze. Zo wordt de derde bewaker door Harry gruwelijk gemarteld en uiteindelijk gedood omdat hij volgens Harry van meet af aan ‘informatie’ achterhoudt, eigenlijk ‘spioneert’, uiteindelijk zelfs een ‘zelfmoordterrorist’ zou zijn.

De wijze waarop hier persoonlijke aberraties van Harry tot onomstotelijke werkelijkheid worden, is bepaald benauwend om te zien. Het doet denken aan de verhalen die je hoort van ex-gevangenen uit Guantanomo, opgepakt vanwege een baard of een religie of beide. Het doet denken aan de wijze waarop er überhaupt in de wereldpolitiek met het grootste gemak vrijheidsstrijders (de Taliban ten tijde van de Russische bezetting van Afghanistan) terroristen kunnen worden (de Taliban nu). Het is willekeur en uitsluitend afhankelijk van de vraag aan welk verhaal je toevallig de hoogste status wenst toe te kennen zonder dat daarvoor ook maar de geringste (hogere) rechtvaardiging bestaat. In het geval van de moord op de bewaker gaat het bovendien niet alleen maar om de op hol geslagen fantasie van Harry over wat ‘de organisatie’ allemaal zou verlangen en doen. Er is de duidelijke suggestie dat de bewaker sterft omdat Harry jaloers is: Michel kan met hem wel overweg, en tussen Harry en Michel bestaat behalve een collegiale band ook een seksuele relatie, overigens zeer onnadrukkelijk door Terrin in het verhaal geweven. Harry verdraagt de toenadering tussen Michel en de derde bewaker niet en verzint een bij hun situatie aansluitend verhaal dat als zodanig de dood van de derde bewaker rechtvaardigt.

‘We moeten dit tot een goed einde brengen’, zo opent de roman, en dat blijkt uiteindelijk een omineus zinnetje. De mens in zijn kelder, zonder de geringste richtingaanwijzers omtrent hoe het zit, brengt tot een ‘goed’ einde wat hij zelf verzint. Je kunt ook zeggen: hij doet maar wat. Didactisch kun je dit niet meer noemen. Een heel erg vernieuwend inzicht is het natuurlijk evenmin. De reden dat het in De bewaker toch aankomt, ligt in de wijze waarop de auteur die omstandigheid nog eens van een filosofisch cliché tot een daadwerkelijke leeservaring weet te maken.

Links

De Arbeiderspers, Amsterdam / Antwerpen, 2009
ISBN 9789029571494
219p.

Geplaatst op 30/10/2009

Tags: De bewaker, Marc Reugebrink, Peter Terrin

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. joostdevries

    Ik heb De Bewaker gelezen en vond het kundig boek, geschreven door iemand die alle touwtjes stevig in handen heeft. Toch valt mij in de secundaire literatuur over het boek één zwakte op: vrijwel alle recensies die ik van De Bewaker gelezen heb, lijken sprekend op elkaar. De ene (zoals de bovenstaande van Reugebrink) is meer erudiet, eloquent dan de ander, maar uiteindelijk worden dezelfde thema’s aangehaald, dezelfde referenties, dezelfde citaten, dezelfde scènes.
    Als je wilt kun je daar recensenten de schuld voor geven, zeggen dat ze lui zijn, etc. Maar dat doe ik niet. Het heeft er mee te maken dat als je, pak-‘m-beet, 900 woorden tot je beschikking hebt, het heel weinig moeite kost exact uit te leggen waar de roman over gaat. Alles wat Peter Terrin in zijn roman heeft gestopt ligt aan de oppervlakte, voor het grijpen. Wat ik bedoel te zeggen: alle recensies lijken op elkaar omdat dit boek eigenlijk maar één lezing verdraagt.
    Voor mij maakt dat De Bewaker een beetje een saai boek. Dat is misschien een heel persoonlijke motivatie; ik houd van romans met rafelrandjes. Romans waar de schrijver zichzelf tot het uiterste pusht, meer ballen in de lucht heeft dan hij aan kan. Peter Terrin in dit geval beheerst zijn ambacht net iets te goed.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.