Muziek van de wreedheid

Verhalen

Isaak Babel (vert. Froukje Slofstra)

Enkele maanden geleden is Isaak Babel aan het pantheon van Van Oorschots Russische bibliotheek toegevoegd. Met de publicatie van de knap vertaalde Verhalen is Babel, voor zover hij dat niet al was, in Nederland definitief canoniek geworden. Vertaler Froukje Slofstra gebruikte de in 2006 verschenen volledige uitgave van Babels werk, ruim zeventig jaar na de dood van auteur. Deze uitgave vormde een mooie aanleiding om de verhalen opnieuw te vertalen.

Het was al sinds de jaren zestig mogelijk om kennis te nemen van Babel in het Nederlands, dankzij de inspanningen van vertaler Charles B. Timmer. Over de vertalingen van Timmer wordt soms een beetje geschamperd, hoewel zijn werk tijdens zijn leven meerdere keren onderscheiden is. Ik weet het wel, prijzen en onderscheidingen zeggen niet alles (misschien zelfs helemaal niets). Maar ik heb veel te danken aan de onder zijn redactie vertaalde reeks ‘Russische miniaturen’ (ook bij Van Oorschot verschenen), waardoor ik kennismaakte met Joeri Oljesja’s geweldige Afgunst en Zoo – of brieven niet over liefde van Viktor Sjklovski.

Het moet wel gezegd worden: wie een paar steekproeven neemt, zoals ik gedaan heb, komt erachter dat een vergelijking tussen de vertaling van Timmer en die van Slofstra eigenlijk altijd in het voordeel uitvalt van de laatste. Een tamelijk willekeurig voorbeeld mag volstaan, namelijk de eerste zin uit het verhaal ‘Mijn eerste gans’. Timmer vertaalt die zo: ‘Toen Sawitski, de commandant van de zesde divisie, mij in het oog kreeg stond hij op en de schoonheid van zijn reusachtige gestalte zette me in verbazing.’ De constructie ‘in verbazing zetten’ deugt natuurlijk niet. Slofstra’s oplossing is veel beter: ‘Savitski, de commandant van de zesde divisie, stond op toen hij me zag, en ik verbaasde me over de schoonheid van zijn gigantische lichaam.’

Revolutionair geweld

In Babels vaak maar twee of drie bladzijden tellende verhalen gaat het er gewelddadig aan toe. Zijn werk draait om geweld. Niet alle geweld, maar uitsluitend door mensen voortgebracht geweld, lichaamsschendingen, waarbij mensen gereduceerd worden tot het vlees om hun botten; het vormt een wezenlijk onderdeel van de condition humaine. Geweld als gevolg van antisemitisme speelt een grote rol, zoals in het briljante (om dan toch ook maar mee te canoniseren) ‘De geschiedenis van mijn duiventil’, dat een pogrom beschrijft vanuit kinderperspectief. Het leven van de Joden in Odessa wordt met veel liefde opgeroepen maar zeker niet geïdealiseerd. Veel verhalen zijn gewijd aan de Joodse penoze in Odessa, verhalen waarin Babels beschrijvingskunst grote hoogten bereikt. In die onderwereld slaan ze elkaar regelmatig de kop in, maar zo hard als in het latere De rode ruiterij wordt het niet.

Vaak gaat het bij Babel om revolutionair geweld, om geweld dat voortkomt uit een massaal gedragen verlangen de oude orde te vernietigen ten behoeve van een glorieuze nieuwe. (In een crypto-kapitalistisch hoerastuk in NRC Handelsblad suggereerde Michiel Krielaars dat het Babel slechts te doen was om de afwijzing van socialistisch gemotiveerd geweld: ‘In […] blijkt des te meer dat moorden in naam van het socialisme vanzelfsprekend is. En precies dát wilde Babel laten zien…’ Volgens mij is dat grote kul en zelfs al was dát het enige wat Babel wilde laten zien, dan laat hij wat mij betreft meer zien dan hij wilde.). Algemener, gezegd: het oude moet wijken voor het nieuwe, anders wordt het een ballast. Om dat gegeven gaat het al in het oudste verhaal uit de Verhalen: ‘De oude Sjloime’. Die bejaarde Sjloime is zijn omgeving alleen nog maar tot last. Hij teert op de steeds leger wordende portemonnee van zijn zoon. En omdat hij beseft dat hij zijn omgeving tot last is, hangt hij zich op.

Emmanuel Waegemans spreekt in zijn Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote zelfs over Babels ‘ziekelijke belangstelling voor geweld’. Zover zou ik niet willen gaan, maar ik snap Waegemans’ afkeer wel. In de in 1926 verschenen verhalenbundel De rode ruiterij, een van de weinige boeken die Babel bij leven wist te publiceren, beschrijft hij de gruwelen van de Russische burgeroorlog. Als voormalig deserteur en oorlogscorrespondent kon hij uit eerste hand over de wreedheden vertellen. Dat is wel even slikken, ook in een tijd waarin allerlei media je dagelijks ‘bestoken’ met beelden van oorlogshandelingen en de slachtoffers die deze tot gevolg hebben.

Zijn beschrijvingen zijn vooral indringend, omdat de dood zó alomtegenwoordig is, dat geen van de personages zich nog lijkt te verbazen als er iemand, ongeacht wie, wordt afgemaakt. Ze halen er zo ongeveer hun schouders over op. In de wereld van Babel sterven mensen achteloos, sans gêne, zou je kunnen zeggen. Ze moorden ook onbekommerd, of beter gezegd, voor de vuist weg. Vaak maken die moorden ook geen deel uit van de centrale handelingen van het verhaal, maar worden ze opgediend als detail, als decor, als inkleuring van de achtergrond. Dieren zijn evengoed de sigaar. Om paarden wordt geruzied en gevochten, als ze al niet worden afgebeuld en gedood. Andere dieren worden opgevreten, zoals de al genoemde eerste gans, of gewoon vernietigd, zoals de bijen in ‘De weg naar Brody’. Willem Weststeijn heeft in zijn Russische literatuur zijn hoofdstuk over Babel de treffende titel ‘Babels laconieke wreedheid’ gegeven. Neem de beginregels uit ‘Eerste hulp’: Elke dag steken mensen elkaar neer, gooien elkaar van bruggen in de zwarte Neva, bloeden dood tijdens mislopende of gecompliceerde bevallingen. Zo was het vroeger. Zo is het nu.’ Daarna volgt een beschrijving van de eerste hulp en de ontluisterende vaststelling dat de stad, met haar miljoenen inwoners, slechts over één ziekenwagen beschikt.

In het universum dat Babel in De rode ruiterij optrekt is het leven helemaal niets waard. Dat leidt tot absurde situaties en conflicten. In ‘Het oversteken van de Zbrucz’ wordt een soldaat ingekwartierd in een smerig huis. Als hij een nachtmerrie heeft, maakt een vrouw hem wakker omdat hij tegen het lijk van haar vermoorde vader aantrapt. De soldaat verkeerde in de veronderstelling dat de man sliep, maar als het deken van de oude af wordt gehaald ziet hij ‘de dode grijsaard. Zijn strot is eruit gerukt, zijn gezicht is doormidden gekliefd en donkerblauw bloed ligt in zijn baard, als een klont lood.’ Babel put zich uit in plastische beschrijvingen. In ‘De dood van Dolgoesjov’ kan de ik-figuur het niet over zijn hart verkrijgen een dodelijk gewonde soldaat een genadeschot te geven. Vervolgens wordt hij bijna vermoord door een vriend die zijn lafheid verafschuwt. Ook in de beschrijving van de gewonde soldaat spaart Babel zijn lezers niet: ‘Zijn buik was opengereten, zijn darmen kropen over zijn knieën en je zag zijn hart kloppen.’

Daarbij wordt het geweld doorgaans waargenomen door een passieve, intellectuele figuur. Hij neemt nauwelijks of geen deel aan de oorlogshandelingen, maar zit er wel altijd zo akelig dichtbij dat niets hem ontgaat, als een soort ramptoerist. Een alter ego van de auteur, zo wordt wel verondersteld. Dat die figuur eigenlijk nooit zoveel doet, altijd maar aan de zijkant staat, is soms zo hemeltergend dat je hem wilt toeschreeuwen: ‘Doe er iets aan, man, grijp in!’ Maar de ik-figuren blijven wat ze zijn: getuigen van onafwendbare rampen. Zo lijkt intellectualisme gepaard te gaan met lichamelijke zwakte, geestelijke plooibaarheid en afzijdigheid. De ik-figuur in ‘Mijn eerste gans’ wordt pas door de ruige Kozakken geaccepteerd als volwaardige soldaat nadat hij een gans doodt en een oude vrouw toeblaft het dier voor hem te braden. Een weinig hoopvol beeld van de intellectueel. Het gaat hier toch ook gewoon om de bevestiging van een stereotype. Wat dat betreft is De faculteit van de onnodige kennis van Joeri Dombrovski een stuk interessanter.

De laatste reden dat het geweld zo’n enorme indruk maakt, is een kwestie van stijl en compositie. Babel maakt graag en behendig gebruik van contrastwerkingen. Dit is, moet ik er maar even bijzeggen, al vaak gezegd, onder meer door Slofstra: ‘Het ironische en vaak poëtische effect van zijn verhalen berust op een spel met contrasten: bruut geweld en fijnzinnige metaforen, obscene details en tere ontroering, verheven idealen en grove minachting voor het leven.’ En zij citeert Borges die over Babel schreef: ‘De muziek van de stijl staat in contrast met de haast onuitsprekelijke wreedheid van bepaalde scènes.’ Dat lijkt me zeer juist gezien. Zo staat er in ‘Beresteczko’: ‘Een lied ruiste als een droogvallende beek. Monsterlijke lijken lagen verspreid over de duizendjarige grafheuvels. Boeren in witte kielen namen hun muts voor ons af.’ Met het lied dat geen lang leven beschoren blijft, in het mooie tragische beeld van de opdrogende waterval, het bescheiden maar veelzeggende gebaar van de boeren, roept Babel vormen van cultivering op, van beschaving, maar dan wel beschaving die verbleekt bij de aanwezige bewijzen van de barbarij. De lijken staan in schril contrast tot het derde element van ‘cultuur’ in deze beschrijving: de zeer oude grafheuvels.

Pointilleren met woorden

In de secundaire literatuur over Babel die ik tot mijn beschikking heb wordt over Babels stijl trouwens altijd in superlatieven gesproken: ‘een groot stilist’ (Waegemans), ‘[de zinnen] zijn altijd verrassend, beeldend en concreet’ (Weststeijn), ‘het is of hij met woorden pointilleert’ (Timmer), ‘vanaf zijn allereerste verhaal een geheel eigen, messcherpe stijl’ (Slofstra). En op DWDD jubelde boekhandelaar Ronnie Terpstra eind mei 2013: ‘Alsof er een natuurkracht op je afkomt, zo precies is dit geschreven.’ Het laatste citaat verraadt niet veel meer dan de romantische reflex van een enthousiaste lezer die de schrijver in seculiere tijden nog probeert te vergoddelijken (uiteraard was de subtekst: ‘Koop dit!’). Maar Babel heeft in elk geval zelf ook te kennen gegeven zeer veel zorg te besteden aan de stilering van zijn verhalen. Over elke zin werd lang nagedacht en de auteur deed zijn best alle overtollige woorden te schrappen, althans, als ik de Babel mag geloven zoals hij in een vertaling van Timmer door Paustovski wordt opgevoerd.

Waarom zou ik het hiermee oneens zijn? Veel is inderdaad van stilistisch topniveau. Toch begon al dat pointilleren met ‘frambozerood’ me op een gegeven een beetje tegen te staan. Ik herinner me dat ik me daar ook al aan ergerde, toen ik tijdens mijn studie Literatuurwetenschap voor het eerst met een verhaal (‘Mijn eerste gans’) van Babel in aanraking kwam. De tweede zin van dit verhaal luidt bij Slofstra: ‘Hij stond op en met zijn purperen rijbroek, zijn scheefstaande frambozerode muts en de op zijn borst gespelde medailles, spleet hij de hut doormidden, zoals een vaandel de hemel splijt.’ Zeker, het is mooi, de hele verschijning van Sawitski is een daad van agressie (veelzeggend is het dan ook dat de schoonheid van zijn ‘gigantische lichaam’ wordt benadrukt) maar de ‘beknopte precisie […] van een bankcheque of van een legerorder’, zoals Babel volgens Timmer nastreefde, vind ik hier niet in terug.

Daarbij vergaloppeert Babel zich af en toe, ondanks zijn verwoede geschrap, zijn eindeloos vijlen en zijn talloze versies van elk verhaal. In ‘De kerk van Novograd’ staat: ‘De adem van een vreemde levenswijze flakkerde onder de ruïnes van het huis van de priester…’ Flakkerende adem is al flink over the top, en dan ook nog van een vreemde levenswijze? Het verhaal ‘Italiaans zon’ wordt ontsierd door een lange zin waarin er net iets te veel beelden over elkaar heen buitelen: ‘Mijn ziel, volgelopen met de afmattende roes van een droom, glimlachte naar onbekend wie en mijn verbeelding – een blind, gelukkig wijf – wervelde vooruit als julinevel.’ Even verderop staat er: ‘Op tafel stond een gebochelde kaars te walmen – de onheilspellende brandstapel van de dromers.’ Een heel zwakke hyperbool. Tot slot, in ‘Sasjka Christus’: ‘En de aarde rook zurig, als een soldatenvrouw bij het ochtendgloren.’ Arme soldatenvrouw.

Met deze voorbeelden wil ik Babel niet onderuit halen, maar ’m gewoon wat menselijker maken, want het is al te gemakkelijk om maar te blijven roepen hoe formidabel het allemaal is. Het mag duidelijk zijn dat ook ik Babel een bewonderenswaardige auteur vind, ook zoals hij tot je komt in het bewonderenswaardige Nederlands van Froukje Slofstra. Maar toch, het is moeilijk om echt van zijn werk te houden. Veel van zijn vroege, in Odessa gesitueerde verhalen over de onderwereld zijn uitzonderlijk goed, net als een groot deel van zijn latere verhalen, gepubliceerd na De rode ruiterij, zoals ‘Mijn eerste honorarium’ en ‘In het souterrain’. Alle geweld en leed maken daar vaak nog onderdeel uit van het leven, in tegenstelling tot De rode ruiterij, dat, hoe goed de verhalen op zichzelf vaak ook zijn, eigenlijk een groot gruwelijk dodenrijk vormt.

Zoals bekend is, behoort Babel tot een van de miljoenen slachtoffers van het Stalinistisch bewind. Hij leefde in een extreem gewelddadig tijdvak, in een extreem gewelddadig deel van de wereld. Een grote kracht van zijn werk is dat het je herinnert aan de akelige waarheid dat de door de hem beschreven wreedheden zo singulier en onherhaalbaar niet zijn als je zou wensen, dat deze ook nu nog plaatsvinden en lang niet zo ver weg als je zou denken.

Links

Van Oorschot, Amsterdam, 2013
ISBN 9789028240216
544p.

Geplaatst op 26/08/2013

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.