Onbehagen om een toiletpot

Caravantis

Frank Albers

Wie Caravantis van Frank Albers (1960) ter hand meent, ziet al snel dat de auteur in elk geval de vaardigheden bezit om een verdomd goed boek te schrijven. Niet alleen vanwege de licht intimiderende opsomming in de bio op de achterflap, maar vooral door de kracht van het openingshoofdstuk, een verzameling intrigerende vignetjes waarin Albers een glimp geeft van de verschillende verhalen in de bijna vierhonderd pagina’s die nog zullen volgen. Deze pagina’s zijn prikkelend, stilistisch innovatief en rijk aan beelden. Ze hinten in de richting van een roman die vol ideeën zit, complex en scherp is.

Deels is Caravantis die roman geworden. Er zitten echter ook een paar weeffouten in het boek die ervoor zorgen dat deze lezer nogal teleurgesteld achterbleef.

Utopisch en dystopisch

Caravantis wortelt stevig in de literaire traditie die onderzoekt waar de utopie en de dystopie elkaar raken, welke offers gebracht moeten worden om het ideaal in stand te houden en waar de heilstaat overgaat in de dictatuur. De titel is de naam van een ‘jonge republiek’, gevestigd op de resten van een koninkrijk ergens in West-Europa. Allerlei verwijzingen dwingen de lezer ertoe dit rijk op de kaart te situeren grofweg aan de westkant van het stukje aarde tussen de zuidgrens van Nederland en de noordgrens van Frankrijk.

Zoals het de klassieke utopische literatuur betaamt, is er een personage dat fungeert als een stand-in voor de lezer in die nieuwe, vreemde wereld: iemand die vanuit onze wereld in de utopie terechtkomt. Het gaat om Jakob Jarvik, een journalist die vanuit het verre Wyoming om voor hemzelf onduidelijke redenen uitgenodigd wordt om Caravantis van binnenuit te beschrijven. Helaas blijkt dit de enige plausibele reden te zijn waarom dit personage in de roman fungeert: hij is een functie in de compositie, iemand die door zijn aanwezigheid een paar verhaallijnen aan elkaar knoopt, maar die verder geen eigen ideeën met zich meebrengt en geen noemenswaardige ontwikkeling doormaakt. Er is de suggestie van een back story, maar die blijft vaag en leek me vergezocht.

Het is veelzeggend dat Jarviks blik nauwelijks interessant verhaalmateriaal oplevert. Nu en dan komt hij in aanraking met andere personages, die vooral bezig blijven met de verwikkelingen waarin zij zich bevinden en die Albers beschrijft zonder zich al te veel van Jarviks perspectief aan te trekken. Illustratief hiervoor is Jarviks rol in de desintegratie van het huwelijk van zijn van officiële zijde toegewezen gids, Suzanne. Zijn aanwezigheid zorgt ervoor dat haar man Cyrille zich allerlei fantomen in het hoofd haalt, waardoor hij uiteindelijk totaal van zijn vrouw vervreemdt. Dit proces beschrijft Albers met een scherpe blik en een fijngevoelige pen, maar Jarviks rol erin is even groot als die van de toiletpot die Cyrille – tot zijn grote onbehagen – in zijn achtertuin vindt.

Cyrille is een veel interessanter personage dan Jarvik – in hem verenigt zich een complex van angst en kwetsbaarheid, in toom gehouden door een ijzeren discipline en een enorme investering in het idee dat het normale het goede is, dat razendsnel omslaat in blinde agressie en onverholen heerszucht wanneer er barsten in die normaliteit ontstaan. Je zou in Cyrille een elkerlyck kunnen zien van het hedendaagse populisme.

Veel van de principes van dat populisme, waarin we onder meer de impact van de figuur van Bart De Wever op de Belgische politiek kunnen herkennen, vormen onderdeel van het fundament waarop Caravantis gebouwd is. Helaas kiest Albers ervoor om die nationale funderingsmythe veel minder interessant weer te geven. De revolutie komt erop neer dat alles wat tegenwicht kan bieden aan het populisme vernietigd wordt. De schouwburg en een kunstwerk van Jan Fabre worden verwoest, de kerk en de wetenschap ingelijfd voor de eigen doeleinden en het voetbal gaat na een korte glorietijd ten onder aan corruptie. Alsof er een lijstje afgewerkt wordt.

Als woonplaats lijkt Caravantis vooral aantrekkelijk voor ouden van dagen met weinig gevoel voor avontuur, een bejaardenhuis ter grootte van een provincie of drie. Dat hangt rechtstreeks samen met die clichématige weergave van het populistische ideaal. Het zorgt ervoor dat de spanning tussen utopie en dystopie die de roman nodig heeft, volledig in het water valt. De ‘onthulling’ van de rotte onderbuik van het landje voegt niets toe omdat er niets op het spel staat: Caravantis is en blijft een kutlandje. Anders dan de figuur van Cyrille, die in zijn psychische nood een kwaadaardige ontwikkeling doormaakt waarin we neurose kunnen lezen die misschien wel symptomatisch is voor een veel grotere angst, is het land Caravantis van meet af aan schuldig; waaraan precies is bijzaak.

Satire en parabel

Zo bleef ik tijdens het lezen van Caravantis schipperen tussen enthousiasme en teleurstelling, tussen blijde verrassing en ergernis. Tegenover elke memorabele scène, intelligente vondst of interessant personage staat een flauwigheid, een miskleun of zelfs een hele verhaallijn die kant noch wal raakt. Voor wie nog aan Caravantis beginnen moet: sla alle hoofdstukken over waarin het personage Benjamin Faust aan het woord is, dat scheelt een hoop ellende. Albers dist in die delen een hoop flauwekul op die nog het best omschreven kan worden als een onbedoelde parodie op het werk van Michel Houellebecq. Dat Albers’ werkelijke doelwit hier een bepaalde vorm van kennisvergaring en wetenschapsbeoefening is, zal duidelijk zijn, maar door de overtrokken, flauwe en clichématige weergave hiervan, mist dit deel elke scherpte.

In de hoofdstukken gesitueerd in de touringcar, waarin we in een haast interpunctieloze woordenstroom te lezen krijgen wat de tourgids de inzittenden vertelt over Caravantis, is de grap wel geslaagd; de ademloze aanprijzingen fungeren telkens als prachtige ironische kanttekeningen bij de wijze waarop de inwoners van Caravantis hun land ingericht hebben. Bovendien is het een inventieve manier om de veelheid aan informatie over te brengen die het schrijven over een fictieve samenleving vereist. Toch lijkt het erop dat juist deze delen ervoor zorgen dat de rol van Jakob Jarvik zo marginaal is geworden: waarom zou de lezer nog een gids nodig hebben als hij al op een toeristische rondrit geweest is?

Dergelijke missers op compositorisch en inhoudelijk vlak komen volgens mij voort uit één groter probleem, namelijk dat Albers niet kon kiezen tussen het schrijven van een satirische roman of veeleer een parabel.

Wanneer we Caravantis vergelijken met de klassieke toekomstroman (bijvoorbeeld 1984 van George Orwell uit 1949 en Brave New World van Aldous Huxley uit 1932), een parabel waarin we gewaarschuwd worden voor een neiging, een stroming, een idee uit het heden, geprojecteerd en uitvergroot in een imaginaire toekomst, dan valt op hoezeer Albers’ roman zijn pijlen op allerlei verschillende fenomenen gericht heeft. Hij laat na om die op betekenisvolle wijze met elkaar te verbinden, zodat onduidelijk blijft welk groot kwaad er nu precies achter deze euvels schuilgaat. Zo gelezen, mist de roman een doel en dat wreekt zich; hele verhaallijnen lijken nergens heen te gaan en nauwelijks in relatie te staan tot de rest van de tekst.

Het genre van de utopische roman leent zich ook prima voor een satirische benadering, waarin de lezer een heel scala aan verschijnselen voorgeschoteld krijgt die door overdrijving en isolatie uit hun gebruikelijke context komisch gemaakt worden. Het effect is hierbij eerder een soort ontnuchtering dan een waarschuwing – het doelwit van de satire wordt ontdaan van het te grote belang dat eraan gehecht wordt in een samenleving. Als satire zou Caravantis één welbepaalde populist als doelwit nemen, als parabel het populisme.

Uiteraard kunnen deze twee functies elkaar versterken binnen een literair werk, maar dan komen we uit bij werken van de statuur van Van den vos Reynaerde. Onverbiddelijke klassiekers, die vlijmscherp zijn op beide niveaus en voortdurend pendelen tussen het specifieke en het universele, tussen het verschijnsel en de uitwassen ervan.

Albers’ streven bij het schrijven van Caravantis was niet kinderachtig en het zou me niet verbazen als hij op zoek gegaan is naar juist dat niveau van literatuur bedrijven. Helaas moet ik dan toch concluderen dat hij vrij ver van zijn doel verwijderd is gebleven; dat Caravantis met wat minder hoge aspiraties misschien veel beter geslaagd zou zijn. Tegelijkertijd voel ik me verplicht om die ambitie toe te juichen. Aan middelmatige literatuur heeft niemand iets en er verschijnen al veel te veel volstrekt risicoloze boeken.

Het enige dat Albers echt te verwijten valt, is zijn voornemen om er weer het zwijgen toe te doen nu hij zijn tweede roman in dertig jaar tijd gepubliceerd heeft. Ten eerste omdat hij hiermee Caravantis de status van een magnum opus aanmeet, zonder dat de roman die claim kan waarmaken. Ten tweede omdat het me niet zou verbazen als die echt onontkoombare roman wel binnen Albers’ bereik ligt: de sporen ervan zijn her en der in Caravantis terug te vinden.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2014
ISBN 9789023488545
398p.

Geplaatst op 21/01/2015

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.