Praag revisited

&

Prague, Capital of the Twentieth Century. A Surrealist History

Derek Sayer

Waarom wordt Praag ‘de hoofdstad van de twintigste eeuw’ genoemd en niet bijvoorbeeld Berlijn, Tokio of New York? Het antwoord van Derek Sayer, gerenommeerd kenner van het Tsjechisch modernisme, is meerledig. Maar hij wijst vooral op de symmetrie tussen Praag en Parijs. Net zoals de lichtstad in de ogen van Walter Benjamin het laboratorium van het twintigste-eeuwse modernisme was (en kijken we tegenwoordig niet allemaal een beetje door zijn ogen?), zo kan Praag een voorbode zijn van onze huidige wereld. Die wereld is veel minder rechttoe-rechtaan postmodern dan wat Charles Baudelaire definieerde als het fundamentele kenmerk van alle komende moderniteiten: ‘het vergankelijke, het vluchtige, het toevallige, de ene helft van de kunst, waarvan de andere helft het eeuwig onveranderlijke is’ (Le Peintre de la vie moderne, 1863). Meer dan welke andere stad in de (westerse) wereld is Praag het symbool geworden van dat zonderlinge mengsel van standvastigheid en instabiliteit dat karakteristiek is voor de moderniteit (in zijn Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur spreekt Thomas Vaessens terecht van de ‘paradoxen van de moderniteit’.) Anders dan bijvoorbeeld New York is Praag diep geworteld in de geschiedenis, en anders dan de historie van Parijs vormt die van Praag een nooit-eindigende keten van omwentelingen, onlusten, veranderingen, revoluties en verwoestingen, waarvan we alleen met zekerheid kunnen vaststellen dat die onzekerheid zal blijven voortduren.

Maar er is nog een tweede reden om Praag als onderwerp te nemen van een nieuwe oefening in cultuurgeschiedenis à la Benjamin. Het gaat niet alleen om de overbekende wegwijzers van de cultuur, maar tegelijkertijd ook om de vergeten of veronachtzaamde details die alleen verlichte voddenrapers op waarde weten te schatten. Deze reden toont meteen ook de noodzaak om een cruciaal hoofdstuk uit de geschiedenis te herschrijven, die is weggevaagd door ideeën over het twintigste-eeuwse modernisme van na het IJzeren Gordijn.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog was Praag inderdaad een van de bakermatten van het surrealisme, weliswaar tweede na Parijs, maar belangrijker dan Brussel, zo niet qua diepte dan toch qua breedte. Mogelijk telde België meer radicale, avant-gardistische schrijvers dan Tsjecho-Slowakije (vergeleken met Paul Nougé zal bijvoorbeeld Nobelprijswinnaar Jaroslav Seifert voor velen een wat onopvallende figuur zijn), en misschien ook huisvestte België meer schilders (overbodig om te zeggen dat René Magritte een fundamentelere invloed uitoefende dan zijn Tsjechische collega’s), maar het surrealisme heeft de cultuur en samenleving van het oude koninkrijk van Bohemen veel dieper doordrongen dan het land dat werd geregeerd door koning Albert I en koning Leopold III. In België kreeg het surrealisme zachtere, meer gebruiksvriendelijke, soms zelfs bijna kleinburgerlijke trekken, terwijl het surrealisme in Praag zijn revolutionaire karakter bleef behouden. Helaas worden kleine landen en culturen vaak over het hoofd gezien door de geschiedenis, die geschreven en herschreven wordt vanuit het gezichtspunt van de hedendaagse mondiale cultuur. Dat verklaart ook waarom het Tsjechisch surrealisme genegeerd werd door de expositie die decennia lang een stempel drukte op de Amerikaanse visie op moderniteit: William Rubins retrospectieve MoMA-blockbuster ‘Dada, Surrealism, and Their Heritage’ uit 1968.

Het is deze vergeten geschiedenis die Derek Sayer beschrijft in zijn lovend ontvangen boek Prague, Capital of the Twentieth Century. A Surrealist History. Het is een echte page-turner, die de lezer langs vrijwel alle facetten van het Praagse surrealisme voert. Te beginnen met André Bretons en Paul Eluards bezoek aan de stad en eindigend met de teloorgang van de complete modernistische en surrealistische erfenis door het communistische bewind in de jaren veertig en vijftig. Tegelijkertijd besteedt Sayer (die kan bogen op een encyclopedische kennis) veel aandacht aan eerdere periodes en legt hij de nadruk op de vele inspanningen – van de Praagse Lente tot de huidige weerstand jegens de McDonaldisering van Praag – om de revolutionaire kracht uit het verleden te herstellen, zowel in de kunst als in het dagelijks leven. Het boek bevat dan ook essentiële hoofdstukken over feminisme, lichaamspolitiek en seksualiteit. Zo neemt hij nogal wat vooroordelen rondom de vermeende vrouwenhaat binnen het surrealisme weg.

De hoofdlijn in dit verhaal is de systematische relatie tussen Praag en Parijs. Sayer verdedigt de idee dat er een ‘directe lijn’ tussen de twee steden bestond (dus niet de uitstraling van het centrum op de periferie, maar echt tweerichtingsverkeer), en dat doet hij op een schitterende manier. De auteur heeft een betoogtrant die het anekdotische en het systematische heel harmonieus verbindt. Vaak vertrekt hij vanuit kleine feitjes (een lezing van Breton in Praag, een vertaling van Karel Teige in Parijs, een gezamenlijk ondertekende petitie, een wederzijdse boekbespreking of bronvermelding, enzovoorts), om vandaar uit het bredere netwerk te schetsen dat de analogie tussen Praag en Parijs duidelijk maakt. De in aantal en omvang bescheiden maar met uiterste zorg gekozen illustraties, laten duidelijk zien hoe dicht de Tsjechische en Franse avant-gardes van het interbellum wel bij elkaar aansloten.

Hoewel Sayers studie duidelijk is geïnspireerd door Benjamins Das Passagen-Werk, volgt het boek niet slaafs diens ideeën over montage en collage. Hij neemt eerder een haast rechtlijnig narratief standpunt in. Sayer legt op een didactische manier uit wat er echt op het spel staat aangaande de vele gebeurtenissen, namen, keerpunten, successen en fiasco’s van het Praagse surrealisme. Zo weet hij een heldere visie te ontvouwen op de bijdrage van Praag aan de moderniteit. Uit oogpunt van de leesbaarheid geeft de auteur ook heel wat analyses van historische documenten en gebeurtenissen uit de Franse en Parijse cultuur, vaak met verfrissende nieuwe inzichten. Een goed voorbeeld hiervan is de vergelijkende analyse van surrealistische tentoonstellingen in Parijs en Praag van voor en na de Tweede Wereldoorlog.

In dit perspectief is Prague, Capital of the Twentieth Century geen poging om de geschiedenis op moderne of postmoderne manier te herschrijven. Het is integendeel een schoolvoorbeeld van een goed verteld verhaal, in positieve zin ouderwets, met oog voor de soms verrassende plotwendingen, toevalligheden en bijna mythische herhalingen waar de geschiedenis van Praag zo rijk aan is. Sayer beklemtoont de historische verankering van het surrealisme binnen de Boheemse cultuur, waar steeds een grote aandacht voor het magische is geweest, en een sterke traditie van verzet tegen buitenlandse en andere overheersing. Het surrealisme, als poging de burgerlijke orde en rationaliteit te overstijgen of liever nog te vernietigen, heeft dus een goede voedingsbodem gevonden in Praag, niet alleen omdat alle avant-gardisten in de jaren twintig nu eenmaal min of meer surrealistisch waren, maar ook omdat het surrealisme naadloos aansloot bij de Boheemse weerspannigheid tegen politieke dwang en de sterke fascinatie voor het magische en het intuïtieve.

Sayer slaagt erin om een op het eerste gezicht onmogelijke opdracht te volbrengen: het schrijven van een haast exhaustief, maar gepassioneerd en intellectueel uitdagend overzicht van wat er werkelijk gebeurde in en rondom Praag tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw in het bijzonder en de vele manieren waarop het Tsjechische surrealisme de moderniteit mede heeft vormgegeven in het algemeen.

In de hedendaagse culturele geschiedschrijving is de rol van Parijs en New York natuurlijk fundamenteel. Maar sinds enige tijd is er ruimte gekomen voor de inbreng van meer perifeer gelegen culturen. Niet gewoon als ‘aanvulling’, maar als correctie of bijsturing van wat de internationale metropolen voor het modernisme hebben betekend.

Princeton University Press, New Jersey, 2013
ISBN 9780691043807
656p.

Geplaatst op 19/07/2013

Naar boven

Reacties

  1. Arnoud van Adrichem

    Dank voor uw reactie. ‘Boheems’ moet inderdaad worden opgevat als pars pro toto voor ‘Tsjechisch’. Het betreft hier dus geen ‘annexatie’, maar een stilistische variatie.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.