Signalement: Vier variaties voor cello – Jan Brokken, Marente De Moor e.a.

Vier variaties voor cello

Jan Brokken, Marente De Moor e.a.

In De Standaard van 30 september jongstleden werd Ageet Zweistra geïnterviewd, de celliste van het Edding Quartet. Zij liet optekenen:

Verheugend ook hoe cello aan populariteit wint. De kracht ligt in de veelzijdigheid. Bas spelen, zingen: de cello kan alle rollen vervullen. Het is het mooiste instrument en het moeilijkst te bespelen.

Inderdaad kunnen we vaststellen dat de cello op steeds meer aandacht kan rekenen. Niet alleen zal de volgend editie van ’s werelds meest prestigieuze muziekwedstrijd, het Koningin Elisabeth Concours, voor het eerst gewijd zijn aan dit instrument, in Amsterdam vindt van 20 tot 29 oktober voor de zesde keer de Cello Biënnale plaats. In het kader daarvan verscheen een bundeltje met vier cello-verhalen van respectievelijk Jan Brokken (1949), Marente de Moor (1972), Ilja Leonard Pfeijffer (1968) en Annelies Verbeke (1976): Vier variaties voor cello. Daaruit blijkt dat het mooiste van alle instrumenten niet alleen lastig te bespelen, maar ook moeilijk te beschrijven is.

Het verhaal van Brokken, ‘De Servais’, is eigenlijk nauwelijks een verhaal te noemen. Het is een vertelling vol wetenswaardigheden over historische cello’s, hun beroemde bespelers en bekende muziek, waarin het hoofdpersonage het juiste instrument voor zijn lievelingsmuziek vindt en zo het ultieme geluk bereikt: niet langer muzikant te zijn, maar kunstenaar. Brokken heeft daarmee een goed gedocumenteerde ode aan de cello geschreven, die evenwel sterk op een essay lijkt.

Dan is ‘Wolf’ van De Moor spannender. Dat verhaal lijkt op het eerste gezicht helemaal niet over de cello te gaan. Barbara, een werkloze celliste, koopt een huis in het Groningen dat wel wat schade opgelopen heeft, te wijten aan de aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning aldaar. Barbara worstelt met de zogenaamde wolfstoon:

Het beverige bijgeluid dook graag op rondom de lage F […]. In feite was het gewoon de klankkast zelf, die resoneerde met de trillingen tussen strijkstok en snaren, maar deze wetenschappelijke verklaring was Barbara te vrolijk.

Ze hoort hem wanneer ze met de wagen rijdt en ook wanneer hoveniers een boom bij haar willen planten en daartoe een gat in de aarde maken. Het is een ondraaglijk geluid en dat ze tracht te verdrijven door op de plek waar de toon volgens haar vandaan komt cello te gaan spelen. Of hoe de onheilspellende natuurkracht – de zich aankondigende nieuwe aardbeving – met muziek moet worden bezworen. In ‘Wolf’ is de cello een belangrijk motief in een verhaal dat speelt tegen de achtergrond van de drastische overheidsbezuinigingen op de kunsten die het culturele leven hebben gedestabiliseerd en de even dramatische gevolgen van de gaswinning die de aardoppervlakte instabiel maken.

Is de cello bij De Moor nog een belangrijk element, in ‘Wilde dieren’ van Verbeke is het niet meer dan een onbetekenend detail. In dit verhaal over een koppel musici – zij celliste, hij pianist en dirigent – gaat het over liefde en overspel. Wanneer hun relatie in het slop zit, besluiten ze het concertleven te laten voor wat het is en naar de Serengeti te reizen. Dat is een gebied tussen Kenia en Tanzania waar de natuur het sterkst het beeld van de oertijd benadert. Weg van de cultuur en naar de natuur dus, maar met dramatische gevolgen: zij wordt opgepeuzeld door een leeuw, hij kan of wil haar niet redden. Conclusie: eigenlijk zijn deze hoog gecultiveerde mensen die hun hele leven hebben gevuld met het meest geestelijke wat er bestaat, muziek, voor elkaar niets anders dan wilde dieren.

De knapste bijdrage in deze bundel is van de hand van Pfeijffer, die met ‘Duet’ twee kortverhalen aflevert. Het eerste, ‘Het celloconcert’, sluit aan bij zijn Brieven uit Genua (2016) en gaat over Pfeijffers geliefde Stella en hoe zij cello wil leren spelen. Omdat ze geen tijd heeft om te oefenen, lukt dat niet, maar als ze toch voor de ik-figuur speelt en daarbij voornamelijk een geluid produceert dat herinnert aan dat van de kranen in de haven, is dat ‘het mooiste concert dat ik ooit had gehoord.’ Daarop volgt een typische Pfeijffer-passage waarin hij reflecteert op de relatie tussen feit en fictie in zogenaamd autobiografisch proza. Zijn tweede verhaal heet ‘De genezing’ en is een postmoderne kafkaëske vertelling. Intertekstualiteit (Franz Kafka’s Der Prozess (1925) en Amerika (1927)), maar ook biografische elementen uit het leven van de schrijver) en het door elkaar halen van verhaalniveaus zijn hier de ingrediënten voor een griezelig verhaal waarin niets is wat het lijkt en waarin de kist van de cello geen instrument, maar de dood bevat. Daarmee staan twee teksten – een autobiografisch-realistisch en een fantastisch pomo-verhaal – maar ook twee literatuuropvattingen naast elkaar, én twee poëtica’s van Pfeijffer, die met elkaar interageren. Eigenlijk, en dat is wat de schrijver tracht te suggereren door ze naast elkaar te plaatsen, klinken ze zoals in een tweestemming muziekstuk samen en door elkaar, wat de vragen oproept die Pfeijffer altijd stelt, namelijk hoe verzonnen het zogenaamde waargebeurde verhaal is en hoeveel realiteit er in het duidelijk geconstrueerde gefantaseerde verhaal zit. Op die manier haalt Pfeijffer het onderwerp niet alleen naar zijn eigen thematiek toe, maar is hij ook diegene die de vorm van de muziek in zijn verhaal probeert te betrekken.

De cello kan alle rollen vervullen: bij Brokken is het een aanbeden instrument, bij De Moor een metafoor voor de manier waarop muziek de zeden moet verzachten, bij Verbeke had de cello net zo goed een viool kunnen zijn en voor Pfeijffer is de cello weliswaar geen onbelangrijk detail, maar is het toch vooral de muzikale vorm die een stijloefening en een poëticale reflectie uitlokt.

Podium, Amsterdam, 2016
ISBN 9789057598142
114p.

Geplaatst op 20/10/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.