‘Veel gedaan, weinig gevoeld’

Voorbij waren al die dagen gegaan

Sophie Kurpershoek

In het zomernummer van De Groene Amsterdammer (14-7-2016) klaagt Christiaan Weijts over het vermeende gebrek aan verbeelding in de Nederlandse literatuur. ‘De Nederlandse literator’, aldus Weijts, ‘prefereert het realisme boven de grote greep van de verbeeldingskracht’. Met verbeeldingskracht bedoelt Weijts niet zozeer fantasie als wel de visionaire verbeelding van een dystopische of alternatieve toekomst. Met de term realisme verwijst hij naar de verbeelding van ‘kleine binnenwerelden’, en die kunnen zowat alles omvatten wat niet onder zijn definitie van verbeeldingskracht valt – persoonlijke verhalen, maar evengoed verhalen die zich afspelen in specifieke milieus of afgebakende ruimtes.

Het zal duidelijk zijn dat de invulling die Weijts aan zijn termen geeft niet deugt. Het zou te ver voeren om de terminologische knoop te ontwarren, maar de opposities in deze zoveelste diagnose van de Nederlandse letteren zijn simpel: groot versus klein, en buiten versus binnen. De gelijkschakeling van beide leidt tot de gemakzuchtige tegenstelling tussen een roman die ‘het macabere decor van een mislukt Europa [schildert]’ en ‘de tafels vol met moeders, ziekte, vaders, depressies’ et cetera – boeken waarbij je volgens Weijts slechts ‘erg hè’ kunt verzuchten.

Mijn bezwaren tegen deze schematische analyse zijn talrijk, maar ik verzet me vooral tegen de hardnekkige suggestie dat een roman ‘de grote buitenwereld’ als decor nodig heeft om iets wezenlijks over de contemporaine samenleving te zeggen. Alsof in het meest singuliere verhaal het mechaniek van onze wereld niet haarscherp kan worden verbeeld. Alsof verbeeldingskracht kan worden gereduceerd tot kwantiteit: de omvang van de verhaalwereld, de lengte van de vertelde tijd, de media-aandacht die het onderwerp genereerde. Volgens het schema van Weijts zou pak ’m beet Leon de Winter het summum van verbeeldingskracht vertegenwoordigen – een bewijs uit het ongerijmde dat het niet helemaal klopt.

Ik las het artikel van Weijts enkele dagen nadat ik de debuutroman van Sophie Kurpershoek (1989) had gelezen, Voorbij waren al die dagen gegaan. Kurpershoek vertelt in haar debuut een persoonlijk verhaal, dat door de concrete verwijzingen naar de actualiteit en door de biografische overeenkomsten tussen de verteller en de auteur een documentaire indruk maakt. Verteller Sophie, een twintiger die een filmopleiding volgt, reist door onder meer Tennessee en Oklahoma en markeert vanaf de eerste pagina haar verslag als een belijdenis: ‘ik heb een zwaar jaar achter de rug op school, en mijn laatste film heeft me emotioneel uitgeput’.

Aan het einde geeft Sophie meer informatie over haar levensloop, die zowel afwijkend (opgroeien in een expatgezin) als alledaags is (gewoon, opgroeien). De toon in deze terugblikken is nogal vlak en onpersoonlijk, de beschrijving weinig specifiek, zodat het lijkt alsof het jonge leven dat hier wordt geschetst volstrekt clichématig is. Over de puberteit: ‘Pas op mijn zestiende had ik genoeg zelfvertrouwen om makkelijk met nieuwe mensen om te gaan.’ Over de adolescentie: ‘Of zat ik in zo’n diepe depressie dat ik me er niets van kan herinneren?’ En over verleden, heden en toekomst: ‘Misschien ben ik te naïef, voor eeuwig gedoemd tot constante teleurstellingen.’ Hoewel niets in dit boek suggereert dat deze ervaringen bijzonder zijn, of hun registratie literair belangwekkend, zijn ze minder banaal dan de formulering suggereert.

Haar adolescentie typeert de verteller met een eenvoudige oppositie: ‘Veel gedaan, weinig gevoeld.’ Het contrast met het gezin van Kevin, een jongeman met wie ze in Oklahoma bevriend raakt, is treffend. Kevin is opgeleid tot kok en is ‘blij’ met ‘een artisjok in zijn moestuin’. Tijdens het eten ziet Sophie dat Kevins hand ‘op de rug van zijn vader [rust] en er dan een paar keer kort overheen aait’. Zelfs ‘de romantische komedie op tv’ deelt in deze alledaagse verbondenheid en zit ‘als het ware mee aan tafel’. Tegenover de verbondenheid die ze in dit huis meent te zien staat haar eigen ervaring van onthechting, het permanente verlangen naar een ‘ontbrekende schakel’ die ‘mij bindt aan wat ik meemaak’.

Deze ervaring van onthechting is een topos in het hedendaagse proza en de voorbije jaren zijn in ons taalgebied romans verschenen die deze thematiek met gesofisticeerdere literaire middelen behandelen. Voorbij waren al die dagen gegaan charmeert door zijn directheid, zijn documentaire karakter. Kurpershoek houdt de ervaring persoonlijk en tracht haar niet tot cultuurkritische beschouwing te verheffen. Wanneer Sophie zichzelf karakteriseert als iemand die zich met maatschappelijke kwesties nauwelijks verbonden voelt en ‘geobsedeerd is door haar eigen eenzaamheid’, dan veredelt ze haar narcisme niet tot cultuurhistorisch symptoom. Haar afhankelijkheid van sociale media, haar behoefte aan ‘goedkeuring’ en ‘contact’, schroeft ze niet op tot mediakritiek – integendeel, ze wordt ‘schijtziek van die technofoben’ die haar minachtend aansporen om ‘in the moment’ te zijn. Ze beschrijft slechts háár ervaring, die ze beleeft vanuit haar eigen particuliere positie als dochter van expats en als lesbische vrouw (‘mensen zoals ik, die door hun seksuele oriëntatie altijd al uit de maat hebben gelopen’).

Toch zorgt de setting van het reisverhaal ervoor dat Sophies onthechting genadeloos wordt gefileerd. Zo is het duidelijk dat Kevins precaire situatie een harde sociaaleconomische realiteit is, die direct voortvloeit uit de gebrekkige gezondheidszorg in de Verenigde Staten, terwijl Sophie vooral aan een affectieve en psychische problematiek lijdt. Ze heeft momenten van paniek, waarop ze de wereld als onecht ervaart, ze schrikt terug voor affectie, en ze gaat gebukt onder verwachtingen en het gevoel van verantwoordelijkheid voor anderen. In vergelijking met Kevins situatie zijn het welvaartsproblemen, hoewel Sophie haar eigen malaise op geen enkel moment sociaaleconomisch benadert.

Niettemin observeert ze de Amerikaanse cultuur om zich heen met een scherpe maatschappijkritische bril, met name het vanuit West-Europees perspectief haast karikaturale streven naar verbondenheid. Dit streven uit zich via religie, via gecommercialiseerde restanten van de hippiecultuur (‘Tenenkrommende fundamentalisten die een luxeleven leiden’), of via een hipsterobsessie met het artisanale en organische. Observatie is tegelijk zelfobservatie: liever dan die spirituele zoektocht te bespotten, of integendeel te romantiseren, contrasteert ze hem met haar eigen onvermogen tot verbinding. ‘Ik ben op zoek naar een ankerpunt’, luidt het, maar meer dan ‘gewoon, een gedachte in mijn hoofd’ kan ze zich daarbij niet voorstellen.

Het is wellicht deze combinatie van documentaire en persoonlijke belijdenis die me boeit in dit boek. De schetsen van het dagelijkse leven in het niet-toeristische Amerika, van het levensritme en de toekomstverwachtingen, en van het landschap en de stedelijke omgeving waarin dit alles zich afspeelt, zijn welbeschouwd kleurrijker en gedetailleerder dan de haast ongeïnteresseerde typering die de verteller van zichzelf geeft. Misschien komt dat door de verantwoordelijkheid die ze als filmmaker voelt tegenover ‘de mensen die mij toestemming hebben gegeven […] hun verhaal te vertellen’. Toch staat in laatste instantie in mijn lectuur het verhaal van Sophie centraal: haar ontheemding en onthechting, haar krampachtige poging die ervaring via de filosofie van de tijd en het verglijdende heden zin te geven, of in te bedden in haar lectuur van Louis Couperus en in haar liefde voor Wim Wenders of Jim Jarmusch – uiteindelijk wijst het pijltje steeds weer in haar richting.

‘De films die mij bijblijven zijn de films die iets proberen te zeggen en die verder reiken dan wat je enkel op beeld ziet.’ De verteller voegt eraan toe dat die films het risico lopen ‘onbegrijpelijk, cliché, of pretentieus’ te worden. Ik ben geneigd deze opmerking als een spiegeltekst te lezen, veeleer zelfvernietiging dan zelfbescherming in dit geval.

Onbegrijpelijk, clichématig of pretentieus is Voorbij waren al die dagen gegaan volgens mij niet. Zonder cultuurkritische pretentie, en vanuit een particulier perspectief, geeft dit debuut een treffend beeld van een heel eigentijds levensgevoel. Dit doet de auteur niet door een ‘grote buitenwereld’ of een dystopische toekomstvisie te schetsen, volgens het recept van Christiaan Weijts, maar door nauwkeurig de eigen beleving te observeren in relatie tot de ander. In het persoonlijke ligt het politieke immers besloten. Misschien doe ik het boek tekort door het als persoonlijk én maatschappelijk document te lezen, maar als dusdanig heeft het me gegrepen en geraakt.

Atlas Contact, Amsterdam, 2016
ISBN 9789025446550
128p.

Geplaatst op 23/07/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.