Witte onschuld en de Nederlandse letteren

White Innocence. Paradoxes of Colonialism and Race

Gloria Wekker

Ik groeide op met het idee dat ik in een tolerant, emancipatoir en progressief land woonde. Racisme was in mijn ogen iets wat ten tijde van het kolonialisme – lang geleden – een dagelijkse realiteit was, misschien iets wat nog slechts door een enkele onverlichte geest gepraktiseerd werd, maar zeker niet iets van nu. Hoewel recente ontwikkelingen in het Nederlandse racismedebat al de nodige barsten hadden veroorzaakt in mijn naïviteit, was het pas na lezing van Gloria Wekkers White Innocence dat mijn oogkleppen definitief afvielen.

White Innocence is een zeer toegankelijk academisch werk over paradoxen in de Nederlandse samenleving met betrekking tot kolonialisme en ras. Het boek vertrekt vanuit het begrip ‘cultureel archief’, een term die werd gemunt door Edward Said in Culture and Imperialism (1993). Een cultureel archief is geen fysieke opslagplaats waar men zich toegang tot papieren documenten kan verschaffen, maar een immaterieel reservoir van herinneringen en associaties, dat wordt gevuld door de culturele overblijfselen van maatschappelijke en historische ontwikkelingen. Wekker onderzoekt hoe de zelfperceptie van de witte Nederlander geënt is en voortbouwt op een cultureel archief van bijna vierhonderd jaar kolonialisme. Ze beargumenteert hoe het Nederlandse koloniale verleden nog altijd bepalend is voor de manier waarop de witte Nederlander omgaat met ras. Aan de hand van die omgang legt ze een paradox bloot: enerzijds wordt vurig en agressief ontkend dat uitsluiting op basis van ras in Nederland plaatsvindt, anderzijds zijn allerhande (impliciete en subtiele) vormen van racisme en xenofobie aan de orde van de dag. Er zijn voorbeelden te over; twee actuele manifestaties zijn het etnisch profileren door de politie en de hardnekkige intolerantie in het Zwarte Pieten-debat.

Het persoonlijke en het wetenschappelijke

Wekker bouwt haar betoog op zeer overtuigende wijze op. Wat me aangenaam verraste was de eclectische werkwijze, die vaker wordt toegepast in de Gender and Ethnicity Studies, het vakgebied waarin Wekker emeritus hoogleraar is. Om haar betoog te funderen, gebruikt ze een divers scala aan bronnenmateriaal, variërend van publieke debatten, mailcorrespondenties en vragenlijsten, tot romans, films en persoonlijke ervaringen. Hoewel die bonte verzameling het risico in zich draagt dat haar betoog te fragmentarisch en particulier kan worden, is dat hier geenszins het geval. Vatbaar voor dat gevaar zijn met name de stukken waarin Wekker haar persoonlijke ervaringen als zwarte vrouw in Nederland gebruikt als voorbeeld.

Zo beschrijft ze een situatie waarin ze werd geconfronteerd met machtsvertoon door de politie. Toen ze een keer per ongeluk zonder geldig vervoerbewijs gebruikmaakte van het openbaar vervoer, werd ze op hardhandige wijze opgepakt en uren lang vastgehouden op het politiebureau – ze werd pas vrijgelaten toen ze haar baan als hoogleraar ter sprake bracht. In een casus als deze is het persoonlijke nauw verbonden met het wetenschappelijke. Maar omdat ze de argumentatieve lijn nooit uit het oog verliest, wordt haar betoog nergens anekdotisch. Analyses van die veelsoortige bronnen vullen elkaar juist goed aan en bieden een brede en veelzijdige blik op de kwestie.

White Innocence bestaat uit vijf hoofdstukken die elk een andere manifestatie van raciale uitsluiting in Nederland belichten. Het eerste gaat over alledaagse vormen van racisme, het tweede over de rol van ras in de politieke en de academische wereld, het derde over de functie van ras in een opmerkelijke psychoanalytische casus uit 1917, het vierde over de relatie tussen ras en homoseksualiteit, en het vijfde over Zwarte Piet. Het eerste en laatste hoofdstuk spreken het meest tot de verbeelding en maken het beste duidelijk wat er in White Innocence op het spel staat.

Alledaags racisme

De titel van het eerste hoofdstuk, ‘“Suppose She Brings a Big Negro Home”: Case Studies of Everyday Racism’, is een treffend voorbeeld van waar het in dit deel om te doen is. Wie kent ze niet, grappig bedoelde opmerkingen van deze aard, die ogenschijnlijk onschuldig zijn, maar in werkelijkheid hiërarchische machtsverhoudingen en mechanismen van uitsluiting verhullen? Wekker analyseert de (on)zichtbaarheid van zulke alledaagse vormen van racisme, die zich soms manifesteren in zoiets als een ‘grapje’ aan tafel bij een talkshow of aan om het even welke (keuken)tafel. We zijn geneigd te denken dat de grap de racistische lading onschadelijk maakt. Ironie neemt de ruimte weg om de grappenmaker aan te spreken op de racistische uiting (want ‘het was maar een grapje’). Deze strategie behoort tot de kern van de zelfrepresentatie van veel witte Nederlanders en is kenmerkend voor de machtsverhoudingen tot de niet-witte Nederlander, die zo voortdurend als ‘Ander’ wordt herbevestigd. Het structurerende principe is dat we zogenaamd kleurenblind zijn, dat we geen onderscheid maken op basis van ras, en dat we het ons om die reden kunnen veroorloven racistische grappen te maken. Als je geen racist bent, hoe kan een grap over ras dan racistisch zijn?

Zwarte Piet

Nergens anders komt de door Wekker beschreven paradox in de Nederlandse samenleving zo goed tot uiting als in de discussie rondom de figuur Zwarte Piet. In ‘“…For Even Though I Am Black as Soot, My Intentions Are Good”: The Case of Zwarte Piet/Black Pete’ illustreert Wekker deze paradox aan de hand van de mechanismen die werkzaam zijn in dit debat. Het paradoxale in de zelfrepresentatie van veel witte Nederlanders komt ook hier duidelijk tot uiting.

Hoewel er in onze samenleving ontegenzeggelijk negatieve afbeeldingen van zwarte mensen circuleren (in dit geval: het stupide, zwarte knechtje van de wijze, witte man), wordt tegelijkertijd grondig ontkend en fundamenteel verworpen dat die afbeeldingen een uitdrukking van raciale uitsluiting zouden zijn. Veelzeggend is in dit geval dat Zwarte Piet zeer stevig verankerd is in een nationale traditie en door menigeen wordt gezien als een onmisbaar onderdeel van de Nederlandse cultuur.

Literatuur als onderdeel van het culturele archief

Hoe verhoudt Wekkers betoog over ‘white innocence’ zich nu tot de Nederlandse literatuur? Vanuit een postkoloniaal perspectief kan White Innocence uitstekend dienen om de ideologiekritische benadering van Nederlandse teksten van een nieuwe conceptuele impuls te voorzien. Vanzelfsprekend behoort literatuur ook tot het culturele archief van Nederland. In haar boek gebruikt Wekker zijdelings analyses van Nederlandse literatuur om haar betoog kracht bij te zetten. Zo noemt ze de roman Alleen maar nette mensen (2008) van Robert Vuijsje, die een storm van kritiek veroorzaakte over de wijze waarop hij zwarte vrouwen verbeeldt. Die roman houdt allerlei stereotypes in stand die te herleiden zijn tot het principe dat Wekker in haar boek uiteenzet: witte onschuld. De manier waarop Vuijsje destijds zijn boek verdedigde illustreert hoe die strategie ook actief is in het domein van de literaire fictie. Hoewel hij erkende dat zijn roman stereotyperingen van de zwarte vrouw bevat, ontkende hij dat daar iets kwalijks aan zou zijn. Eerder, in 1997, was er sprake van een soortgelijke discussie naar aanleiding van de representatie van de zwarte vrouw in De buitenvrouw (1994) van Joost Zwagerman. Zwagerman en medestanders beriepen zich toen op soortgelijke argumenten als Vuijsje later zou doen, onder andere door te stellen dat de criticasters er een beperkte opvatting op na hielden van wat literatuur is en vermag.

Een manier om het principe van witte onschuld in de Nederlandse literatuur te onderzoeken is om te kijken hoe auteurs als Vuijsje en Zwagerman omgaan met dergelijke kritiek. In dat geval ligt de focus op de positie van de auteur: in hoeverre is de schrijver verantwoordelijk voor het reproduceren van mechanismen van uitsluiting in zijn/haar romans? Zien we de door Wekker beschreven zelfrepresentatie van de witte Nederlander ook hier terug?

Het antwoord daarop hangt samen met de normatieve kwestie hoe literatuur zich zou moeten verhouden tot de samenleving waarin zij geproduceerd wordt. Hoewel literatuur vaak een nauwe band aangaat met maatschappelijke kwesties, soms zelfs een reflectie is van bepaalde tendensen in de samenleving, wordt zij tegelijkertijd vaak verondersteld in een autonome ruimte te (mogen of moeten) opereren. Dat auteurs niet aan artistieke banden gelegd moeten worden, zal waarschijnlijk weinig tegenspraak oproepen. Maar dat wil nog niet zeggen dat stereotype beschrijvingen van bepaalde groepen mensen onproblematisch zijn. Het is niet verkeerd wanneer auteurs zich kritisch verhouden tot de vraag welk artistiek, maatschappelijk of moreel doel negatieve stereotyperingen en geciteerd racisme in de literatuur dienen.

Een andere manier is om de focus te leggen op de tekst zelf. Natuurlijk kan dat door een genuanceerde en precieze close reading van de rol van ras in de Nederlandse literatuur, maar het kan ook door de fictionele samenleving van de Nederlandse literatuur in meer kwantitatieve termen te vatten, zoals in een recent verschenen studie in Journal of Dutch Literature gedaan is. Een ander voorbeeld is het crowd-sourced platform de Personagebank, dat zich tot doel stelt demografische gegevens van personages uit de Nederlandse literatuur na 1945 te verzamelen. Uit wat voor type mensen bestaat die fictionele samenleving eigenlijk? Hoeveel niet-witte personages figureren op het podium van de Nederlandse literatuur? Aan wie wordt een stem gegeven en aan wie wordt die juist ontzegd?

Dit soort cijfers kan ons een beter beeld geven van hoe het literaire gedeelte van het Nederlandse culturele archief eruit ziet. Het opvoeren of weglaten van bepaalde personagetypen in literatuur zegt ook iets over de manier waarop ras werkzaam is onze samenleving en cultuur. Resultaten van de zojuist genoemde studie en de Personagebank suggereren bijvoorbeeld dat het personagebestand van hedendaagse Nederlandse romans gedomineerd wordt door witte, hoogopgeleide mannelijke personages. Als daar een sterke patroonmatigheid in blijkt te zitten dan zijn de mogelijkheden om je via Nederlandse literatuur in te leven in andere type personages beperkt, en blijft literatuur als punt van identificatie voor grote groepen mensen gesloten. De al dan niet onschuldige literaire representatie van niet-witte personages is een belangrijke kwestie in dit verband, de niet-representatie of de relatieve afwezigheid van niet-witte personages is echter minstens zo relevant.

 

Recensie: White Innocence van Gloria Wekker door Roel Smeets

Duke University Press, Durham, 2016
ISBN 9780822360759
240p.

Geplaatst op 31/10/2016

Naar boven

Reacties

  1. rein swart

    Boeiende recensie, Roel, vooral als het gaat om de verantwoordelijkheid van de schrijver voor de inhoud van zijn teksten!

    Beantwoorden

  2. Roel Smeets

    Bedankt, Rein!

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.