Joseph Conrad (1857-1924), wiens eigenlijke naam luidde: Józef Teodor Konrad Korzeniowski, is een van Engelands grootste romanciers. Hij werd geboren in de stad Berdichev in het huidige Oekraïne en verloor zijn beide ouders op jonge leeftijd, waarna een oom zich over hem ontfermde. Conrad, de naam die hij aannam na tot Brits onderdaan te zijn genaturaliseerd, bleek een avontuurlijke geest te bezitten en voelde zich van jongs af aan aangetrokken tot de zee. Nog voor zijn zeventiende verliet hij het toenmalige Polen om in Marseille aan te monsteren als matroos op een Frans koopvaardijschip. Later nam hij dienst bij de Britse handelsvloot, waar hij in rang langzaam opklom en het uiteindelijk bracht tot kapitein. Hij zwierf gedurende bijna dertig jaar over alle wereldzeeën. Zijn enerverende leven (hij schrok voor wapensmokkel niet terug en verspeelde eens zijn gehele vermogen in het casino van Monte Carlo) heeft hij gestalte gegeven in een imposant oeuvre, met voor mij als hoogtepunt de korte roman Heart of Darkness (1899), die handelt over de zoektocht, per boot over de Congo-rivier, naar de verdwenen ivoorhandelaar Kurtz, die door de inboorlingen vereerd wordt als een godheid, maar door zijn machtswellust moreel volledig is gecorrumpeerd en zich uiteindelijk, walgend, te gronde richt. Het verhaal is in 1979 verfilmd door Francis Ford Coppola in Apocalypse now, met dien verstande dat het Belgisch kolonialisme in Congo vervangen werd door het Amerikaans imperialisme in Vietnam.
The mirror of the sea (1906) is geen roman, het is in de kern een uit veertien hoofdstukken opgebouwd eervol saluut aan het zeilend koopvaardijschip uit de tijd dat het Brits imperium nog over de zeeën heerste en middels de koloniale handel haar macht en rijkdom vergaarde. Het zeilschip wordt door Conrad vereerd in superlatieven die aan liefde doen denken. Niet voor niets is een schip altijd vrouwelijk. En niet voor niets wordt een schip ‘bemand’, al vind ik die uitdrukking iets klefs hebben. Ships are all right, stelt Conrad enkele malen, zeilschepen dan, that assemblage of iron ribs and plating, of wood and steel and canvas and wire, which goes to the making of a ship – a complete creation en ik vervolg deze passage nu in de vertaling van Lisette Graswinckel: ‘die met een karakter, een persoonlijkheid, met talenten en tekortkomingen is begiftigd door mannen wier handen haar het water op stuurden, en met wie andere mannen een intiemere band zullen aangaan dan die tussen mannen onderling, en die zij zullen liefhebben met een liefde die haast even groot is als die van een man voor een vrouw en vaak evenzeer ziende blind voor haar tekortkomingen.’ Amen, voeg ik toe.
En als in het voorlaatste hoofdstuk, ‘Tremolino’, besloten wordt het smokkelaarsschip dat onder deze naam vaart, op de rotsen te pletter te laten slaan om aan de meedogenloos achtervolgende Spaanse kustwacht te ontkomen, is het alsof er een levend wezen wordt opgeofferd. Conrad: ‘Deze schipbreuk drukt als een moord zo zwaar en gruwelijk op mijn geweten vanwege de eeuwige wroeging een levende brave borst de doodsteek te hebben gegeven.’ De vertaling ‘brave borst’ schiet hier tekort, aangezien daarmee een mannelijk persoon wordt aangeduid en het bovendien in idiomatisch opzicht een te geringe emotionele lading heeft. In het origineel staat er: faithful heart, ‘trouwe geliefde’ zou dus beter voldoen.
Over de kwaliteit van de vertaling overigens bijna niets dan lof. Met zorg geraadpleegde documentatie en ingewonnen advies van deskundigen bij het Scheepvaartmuseum in Amsterdam, hebben hun nut gehad, waardoor niet zeer gangbare nautische termen als gijnblok, sneb, hakkebord, wulf en geien, goed op hun plaats zijn komen te staan.
Een enkele aanmerking toch nog.
Het woord ‘fokzeil’ lijkt mij een tautologie, evenals de benaming ‘razeil’, ‘stomverbijsterd’ is geen gangbaar Nederlands en als men langs het Isle of Wight vaart, heeft men het eiland niet ‘op zijde’ maar ‘dwars’. En een anker dat bij het lichten nergens achter blijft haken loopt niet ‘klaar’ maar ‘vrij’.
En dan is er nog dat vreselijke woord ‘voortreffelijk’ dat in het laatste hoofdstuk als een dolle ratel voorbijkomt. ‘Heldentijd’ is a total disgrace. Het betreft een lofrede op Lord Nelson, geschreven in een oververhitte stijl waar de hyperbolen en superlatieven over elkaar heen buitelen. Het is het taalgebruik dat mij deed denken aan een Germaanse volksopzweper, eerder in onze geschiedenis, eveneens luisterend naar de voornaam Joseph. Binnen vier pagina’s komt het woord ‘voortreffelijk’ dertien keer voor en het woord ‘verheffen’ in één alinea drie keer en beide woorden verder rijkelijk verstrooid door de rest van het hoofdstuk. Lord Nelson was, voorwaar, een voortreffelijk admiraal. In de Engelse tekst staat niet steeds excellent maar great, een woord van één lettergreep, dat veel minder gaat ‘klonteren’ dan een woord van vier lettergrepen.
Maar aan dit hoofdstuk was toch geen eer te behalen, het is niets dan:
– oneindig vertrouwen
– bovenmenselijke toewijding
– onstilbare honger
– onblusbare begeerte
– rusteloze eerzucht
– moed en volharding
– immense reikwijdte
Genoeg nu!
De meeste hoofdstukken zijn vermoedelijk als losse tijdschriftpublicaties geschreven, met maritieme of nautische zaken als gemeenschappelijke noemer. Uitzondering vormt het op één na laatste hoofdstuk, met de al eerder genoemde doelbewuste schipbreuk van de ‘Tremolino’, dat zich aandient als een zuiver literair verhaal, de andere delen vallen onder de categorie memoires, dan wel impressies, zoals de ondertitel luidt.
De correcte nautische terminologie zit Conrad hoog, getuige het feit dat er een heel hoofdstuk wordt gewijd aan de juiste bewoordingen waar het ankeren betreft. Ruimschoots aandacht krijgt ook de meest effectieve wijze van het beladen van een schip, het stouwen van de lading, zodat de boot niet instabiel wordt en daardoor voortdurend slingerend in het water ligt. Het voor de kapitein zo beschamende risico aan de grond te lopen komt aan bod, de mogelijk te volgen manoeuvres in een storm, kortom, in al deze aspecten wordt het zeilen belicht als een nobele kunst, the fine art.
In welk opzicht de zee ons een spiegel voorhoudt wordt niet beschreven. De menselijke aard is dikwijls onderhevig aan wispelturigheid en dat geldt in alle opzichten ook voor de zee, maar dat zou wel een erg clichématige benadering zijn. Het woord spiegel komt twee keer voor in het boek, maar zonder symbolische connotatie.
Mijn Engelse exemplaar betreft een geïllustreerde uitgave uit 2013, met zestien afbeeldingen van scheepsmomenten, geschilderd door zeiler-kunstenaar John Everett (1876-1949), prenten ooit door Conrad zelf verkozen, met een voorwoord van Philip Marsden (1961), dat in de Nederlandse vertaling ontbreekt. Waar ook wel weer wat voor te zeggen valt, want als Marsden beweert: ‘De aanwezigheid van de mens laat op de zee geen sporen na’, dan vergeet hij gemakshalve de plastic soeptroep die erin ronddrijft, met een oppervlakte zo groot als Frankrijk, of misschien wel half Europa. Maar zijn voorwoord eindigt met een passage die ons wellicht dichter in de buurt brengt van wat Conrad met zijn titel bedoelde. In mijn vertaling: ‘Kijk uit over de zee, probeer hem te definiëren en besef, evenals Conrad in zijn boek, wat u ten diepste raakt.’
Als ik mij met mijn schip, de Argos, een Koopmans van 32 voet, op zee bevind, tracht ik mij bij verslechterende weersomstandigheden tevergeefs in te prenten dat de zee het niet op mij en mijn schip heeft voorzien, dat hij zelf machteloos is en geheel en al onderhevig aan atmosferische omstandigheden en het tij. Maar bij de aanblik van zich steeds hoger opbouwende golven gaat de kunst van het zeilen onvermijdelijk over in de kunst van het overleven. Dit geldt voor iedere zeeman, voor iedere old salt, en dus ook voor Joseph Conrad.
Ik laat hier een aantal observaties de zee betreffende volgen:
– op een verdrinking ligt hij altijd stilletjes te wachten
– zijn onpeilbare wreedheid
– niets kan de duistere bitterheid van zijn ziel vermurwen
– hij is de onverzoenlijke vijand van mensen en schepen
– zijn genadeloze, zij het soms verholen vijandigheid
– de oceaan kent geen mededogen.
Niettemin was de zee voor Conrad het domein in deze wereld waar hij wilde zijn, omdat hij alleen daar ten volle leefde en waar hij ‘met onbevreesde vastberadenheid’ en ‘argwanende waakzaamheid’ zijn zeemanschap kon tonen.
De opkomst van het stoomschip betekende voor Conrad niet alleen het einde van een tijdperk, maar tevens het einde van zijn zeemanschap. Waar de klippers, schoeners en kitsen een lenig en sierlijk evenwicht zochten met de kracht en macht der golven, like a seabird going to rest upon the angry waves, daar beuken de ijzeren kolossen van de nieuwe tijd, met hun vervuilende roetuitstoot dwars door deining, storm en getij. In de vertaling van Lisette Graswinckel: (het stoomschip) ‘incasseert vernietigende klappen, maar stoomt door. Het betreft een uitputtingsslag, geen wetenschappelijke onderneming. De machines, het staal, het vuur en de stoom zijn tussen de mens en de zee in gaan staan. Een moderne vloot schepen benut niet zozeer de zee, ze exploiteert een verkeersader.’ En ten slotte, als trieste conclusie: ‘Onze schepen van gisteren zullen zich niet als de rechtstreekse voorouders tot hun schepen verhouden, maar slechts als uitgestorven voorgangers wier koers gelopen is. Met welk vaartuig hij de zee ook bevaart, de zeeman van de toekomst zal niet onze afstammeling zijn, maar slechts onze opvolger.’
Rond de eeuwwisseling kwam er een eind aan de maritieme carrière van Joseph Conrad en vestigde hij zich met zijn vrouw en twee zoons in Bishopsbourne, een dorpje in het graafschap Kent in Zuid-Engeland, waar hij in 1924 overleed. Hij ligt begraven in het naburige Canterbury.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.