Proza, recensie

De Bronzen Uil 2024: ‘Waar zijn de wolken’ van Suzanne Grotenhuis

Waar zijn de wolken

Suzanne Grotenhuis

Waar zijn de wolken opent met een verontschuldiging. ‘ik weet niet goed hoe ik dit moet zeggen / maar er is geen boek’, schrijft Suzanne Grotenhuis aan haar uitgever. Ze verbetert zichzelf meteen: er is wel iéts, ‘maar ik weet niet of je het een boek kan noemen / en het is zeker niet het boek dat jullie voor ogen hadden.’ Ze hoopt dat haar bericht op tijd komt, dat de cover nog niet ontworpen is. Of anders dat het een ‘algemene’ cover is, misschien iets met wolken, iets dat eventueel een andere schrijver die nog een cover zoekt blij kan maken. Ze wou het boek wel schrijven en verwachtte zeeën van schrijftijd tijdens de dutjes van haar tweede baby, maar dat liep anders dan verwacht. Haar zoontje sliep heel moeilijk, tenzij ze hem dicht tegen zich aan droeg in een draagdoek en hij het rustige ritme van haar stappen voelde. Dat is dus wanneer en hoe ze haar tekst schreef, al wandelend door het park, aan een tempo van 22.000 stappen per dag. Vandaar het gebrek aan leestekens en hoofdletters, want die zijn moeilijk te vinden op het toetsenbord van je gsm als je moet kijken waar je loopt. Vraagtekens zijn er wel, die toets lag wel binnen bereik, ‘iets wat ik trouwens wel hoopvol vind / dat vragen stellen / in dit verhaal / blijkbaar/ geen enkele moeite kost’.

Suzanne Grotenhuis is theatermaker en acteur bij De Nwe Tijd. Ze is Nederlandse, maar woont in Antwerpen en schopte het met dit debuut tot de shortlist van De Bronzen Uil 2024, de Vlaams-Nederlandse literaire prijs voor het beste prozadebuut.

Bij de pakken neerzitten

De ondertitel, Een pleidooi voor minder zelfzorg, dekt de lading niet echt. Het is één van de weinige dingen die wringen aan het boek, want de woordkeuze is enigszins banaal en tegelijk ook ‘trending’. Een marketingtrucje? Dan wel eentje dat zijn doel wat voorbij schiet: het boek dreigt hiermee in de boekhandel te verdwijnen tussen de stapels boeken over persoonlijke groei en mindfulness-handleidingen waar het zich net tegen afzet.

De coverafbeelding maakt dat weer een beetje goed, al is die inderdaad misschien wat ‘algemeen’. We zien een felblauw vlak met daarin een grillige gele bol, die een beetje aan een eierdooier doet denken. De hemel op een drukkend hete zomerdag. Geen wolkje aan de lucht. ‘[W]at normaal wil zeggen dat alles prima is bedenk ik nu/ maar nu / letterlijk / bedoel ik dus het omgekeerde/ en eerder apocalyptisch’, schrijft Grotenhuis. Een hittegolf zorgt voor de misleidende blauwe hemel, en daarachter ligt nog de klimaatcrisis op de loer die haar grote zorgen baart.

Daarnaast zijn er ook figuurlijk gesproken wel degelijk wolkjes aan de lucht. Grotenhuis (laten we er voor het gemak hier even van uitgaan dat de auteur en haar verteller samenvallen, zo wordt het boek toch gepresenteerd) voelt zich eenzaam, verward en ongelooflijk moe sinds haar bevalling. Er is ook nog een ‘trilling’, ‘trilling alsof ik 20 espresso’s heb gedronken’. En toch blijft iedereen haar op het hart drukken

dat het wel meevalt
dat iedereen het zo
dat we het allemaal zo
dat je sterker bent dan je denkt
dat je niet bij de pakken moet neerzitten
dat waar een wil een weg is
uiteindelijk altijd alles goed
na regen zonneschijn

Het ‘falen’ waar Grotenhuis zich in haar inleidende brief voor excuseert, of, in bredere zin, het niet kunnen voldoen aan wat de maatschappij van je verwacht, vormt het uitgangspunt van het boek. Dat, en hoe iedereen het steeds heeft over ‘loslaten’ en zelfzorg als de oplossing van die tekortkoming.

De kersverse moeder sleept zich van de ene hulpverlener naar de andere, van de huisarts naar de shiatsu-massagespecialist naar de ademtherapeut, de psycholoog, de lactatiedeskundige en de traumatherapeut. Die bezoekjes volgen steeds ongeveer hetzelfde stramien: Grotenhuis probeert uit te leggen wat er scheelt, er volgt een behandeling waarin de woorden ‘loslaten’, ‘leren zorgen voor jezelf’ en ‘een geheel worden’ voortdurend vallen en het vruchteloze bezoek eindigt met een prijzige payconiq-betaling.

Ondanks haar weinig opbeurende situatie brengt Grotenhuis ook humor in haar tekst. Zo is er de ademtherapeut met lovende internetreviews: ‘nog nooit zoiets meegemaakt / stond er / alleen maar liefde gevoeld schreef iemand / ik ben herboren / dit verandert je leven / en ook / gemakkelijk parking te vinden / top’. Grotenhuis’ eigen ervaring is een stuk minder aangenaam: wat een rustgevende, weldadige sessie zou moeten zijn, eindigt met een beangstigend verkrampt lichaam. ‘[L]angzaam werd mijn hele lijf een krabbenpoot / alles werd hard / alsof ik gevuld werd met beton’, schrijft ze beeldend. Verder in het hoofdstukje reageert ze dan ook laconiek op de therapeut: ‘ik zei dat loslaten moeilijk is als je een krabbenpoot / bent / maar dat begreep ze niet’.  Of wanneer ze vertrekt bij de lactatiedeskundige die haar aanraadde om minder nachtschadegroenten te eten en ze zich afvraagt ‘of friet een nachtschadegroente is’.

Resoneren

Dankzij een artikel van haar psycholoog – dat ze overigens beluistert tijdens het wandelen, aan dubbele snelheid, iemand heeft het ingelezen – ziet Grotenhuis uiteindelijk zelf beter in waarom het begrip ‘loslaten’ haar zo tegen de borst stoot. Dat eureka-moment komt er dankzij het woord ‘resoneren’, een begrip dat op het eerste gezicht recht uit het mindfulness-zelfzorg-kamp lijkt te komen. Maar de term die in de eerste plaats betrekking heeft op klank, is meer dan dat. Hij kan ook betekenen ‘in levendige verbinding staan met iets buiten jezelf’, legt de voorlezer uit. Die zin raakt Grotenhuis diep, ‘alsof ik een dichtregel las van een oud lied dat ik / ergens in de loop van mijn leven was kwijtgeraakt’.

zou dat dan zijn wat mensen bedoelen met loslaten?
dat je je dus juist moet verbinden
en noemen ze dat dan per ongeluk loslaten?
maar bedoelen ze dus het omgekeerde
bedoelen ze dat je iets moet vasthouden?
iets buiten jezelf?

Dat is nu net wat ze tijdens haar repetitieve wandelingen in het park ongemerkt al deed: haar blik naar buiten keren in plaats van op zichzelf te focussen. Ze ziet een oude dikke beuk die net als zoveel mensen besluit ‘dat het zo niet langer kan’ en zich laat vallen. Ze ontmoet de tweeënnegentigjarige meneer Bergmans met zijn honderden cactussen die elke dag opnieuw vergeet wie ze is, maar met wie ze heel goed kan opschieten. Ze begroet de joggers, luistert naar het kleine meisje Hafsa aan het klimrek dat honderduit vertelt, slaat een praatje met de circusdirecteur over een zieke kameel en hoe alles met liefde op te lossen valt, aait een verdrietige husky die net zijn vorige baasje verloor. De tekst kabbelt op het ritme van het wandelen, dat het ritme van het denken dicteert. Gedachten, associaties en rake observaties volgen elkaar op, maar alles blijft helder en wordt nooit overhaast.

Een piramide van zorgende mensen

Waar sommige auteurs er een punt van maken om alle elementen die een verhaal aan het ‘nu’ vasthaken – smartphones, apps, verwijzingen naar de covid-pandemie etc. – weg te laten, situeert Grotenhuis haar relaas resoluut in deze tijd. Dat is nodig, want het boekje bevat net een soort (bescheiden) diagnose van wat er misloopt in deze maatschappij. Tegelijk is het een manier om diegenen van repliek te dienen die opwerpen dat betere zorg teveel geld zou kosten. Om het met één beeld van Grotenhuis uit te drukken, geïnspireerd op de menselijke torens van de volksfeesten in Catalonië. ‘[Z]olang de verhouding is / dat er 64 mensen op de grond staan / met hun armen om elkaar heen / dan kan er toch wel 1 iemand op hun schouders rusten / zonder dat dat te zwaar is?’ Een maatschappij waarin mensen met een essentieel zorgend beroep als kinderverzorger en kleuterleider, zwaar onderbetaald worden en ‘zich geen burn-out kunnen veroorloven’, heeft een groot probleem. Pas aan het einde van het boek komen we te weten dat ook Grotenhuis’ echtgenoot (overigens geen kinderverzorger) met een zware burn-out/depressie kampt en daardoor dus ook balanceert op de niet zo stabiele mensentoren die de schrijver op haar schouders draagt.

Als het boek al een pleidooi is, is het er een dat individualisme ter discussie stelt en de onmisbaarheid van een zorgend netwerk benadrukt. Eentje dat het belang onderstreept van ‘armen om [je] heen / handen die [je] dragen / woorden die [je] dragen/ iemand die met [je] mee twijfelt / het niet zeker weet / en die dan daarna met de pannen rommelt’. Waar zijn de wolken biedt een uitvoerig literair weerwoord aan alle mensen die Grotenhuis bleven vertellen dat ze gewoon even moest doorzetten, goed voor zichzelf zorgen en loslaten. Een teder betoog, zo je wil, dat vakkundig de valkuilen van pathetiek, moralisme en goedkope retoriek weet te omzeilen. Hoopvol ook, maar dan hoop in de vorm van regenwolken na een gloeiend hete zomer.

Grotenhuis vermomt haar kritiek als naïeve verwondering en gooit ons haar belangrijkste inzichten toe als terloopse opmerkingen. In haar dankwoord, opnieuw in de vorm van een brief aan haar uitgever, vat ze het zo samen: ‘het schrijven van het verhaal heeft mijn blik op deze / troebele tijd verscherpt / en tegelijkertijd verzacht’. We hopen van harte dat die zachte scherpe blik ook de ogen van vele lezers kan openen.

Een recensie van Waar zijn de wolken van Suzanne Grotenhuis door Hannah Cornelus, in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond en het Willemsfonds in het kader van De Bronzen Uil.

Borgerhoff & Lamberigts, 2023
ISBN 978 9 46478 840 2
157p.

Geplaatst op 11/10/2024

Tags: Algemeen-Nederlands Verbond, De Bronzen Uil, debuut, debuutroman, nominatie, Proza, Recensie, Suzanne Grotenhuis, Willemfonds, Zelfzorg

Categorie: Proza, recensie

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.