Proza, Recensies

‘Een prachtige vorm van rebellie’

Alleen de bergen zijn mijn vrienden

Verslag vanuit de Manus-gevangenis

Behrouz Boochani

Disclaimer: In deze tekst komen seksistische termen voor.

De Reactor streeft ernaar een inclusief platform te zijn. De Reactor is kritisch over de literatuur die zij recenseert en heeft de beslissing genomen om niet te censureren maar kritisch te beschouwen. Daarom geeft De Reactor het aan wanneer er in een tekst taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is. Ben je benieuwd naar een inclusief beleid op taalgebruik, download dan hier de handreiking van Codedi.

 

Er zijn boeken die op zo’n ongewone manier tot stand komen dat ze alleen daardoor al respect en bewondering afdwingen. Dat is zeker het geval met Alleen de bergen zijn mijn vrienden. Behrouz Boochani (1983) schreef het boek in het geheim en in stukken en brokken op een illegale mobiele telefoon tijdens zijn vijfjarige internering in het Manus Regional Processing Centre, een door Australië gerund detentiecentrum op het eiland Manus dat tot Papoea-Nieuw-Guinea behoort. De ellendige fysieke, materiële en psychische omstandigheden waarin Boochani moest schrijven, maken van het loutere bestaan van dit boek al een prestatie op zich.

Behrouz Boochani is een Iraans-Koerdische journalist, mensenrechtenactivist, schrijver en filmmaker. Hij werd geboren in 1983 in Ilam, een Koerdische stad in het westen van Iran. Vanwege zijn engagement voor de Koerdische taal en cultuur werd hij door de Iraanse autoriteiten in de gaten gehouden. Na het schrijven van een kritisch artikel over de arrestatie van een aantal collega-journalisten, dook Boochani onder en vluchtte hij enkele maanden later naar Indonesië. Bij zijn tweede poging in 2013 om Australië te bereiken en daar politiek asiel aan te vragen, werd hij samen met een zestigtal andere vluchtelingen door de Australische marine onderschept en naar Christmas Island gebracht. Een maand later werd hij naar Manus gestuurd. Van de levensgevaarlijke bootreis en van zijn jarenlange gevangenschap op het eiland schreef Boochani met Alleen de bergen zijn mijn vrienden een hard en aangrijpend verslag

Boochani’s boek kreeg internationaal veel aandacht en ontving verschillende literaire prijzen in Australië, waar het als een morele spiegel functioneerde. ‘Wat is er van ons geworden als wij nu zelf zulke misdaden begaan?’, vraagt Richard Flanagan, de inleider van het boek, zich af, verwijzend naar het trieste lot van vele Australische krijgsgevangenen in de Japanse kampen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op Manus werden Boochani en vele honderden andere mannen vastgehouden zonder aanklacht en zonder veroordeling. Zo goed als afgesloten van de wereld was hun situatie juridisch uitzichtloos. De leefomstandigheden waren onmenselijk en zelfmoorden waren geen uitzondering.

 

Overleven

Vanwege de doorleefdheid en de taalkracht is dit boek een getuigenis van en een aanklacht tegen een onmenselijk vluchtelingenbeleid. Het roept bij momenten genadeloos en illusieloos de condition humaine op in haar meest elementaire staat: die van de zuivere en brute survival. Voor Boochani was en is schrijven een vorm van overleven. De taal stokt nergens voor de verschrikkingen en de rampspoed. Het ontbreekt Boochani niet aan woorden of beelden om zijn ervaringen en die van zijn medevluchters en -gevangenen op te tekenen. Integendeel zelfs, de taal is op iedere pagina genereus aanwezig. Boochani beschrijft wat hij ziet, hoort, ruikt, proeft, voelt. Heel zintuiglijk en concreet. Tegelijk schuwt hij het pathos en het grote gebaar niet: ‘Ik ben uiteengevallen en in stukken gescheurd, mijn versleten verleden is versplinterd en verbrokkeld, het is niet langer één geheel, en kan dat ook niet opnieuw zijn. Alle losse scènes volgen elkaar op als de bladzijden van een kort verhaal, die wild worden omgeslagen.’ Die taalstroom laat zich voor een groot deel verklaren vanuit het poëtische en beeldrijke literaire Perzisch waarin het boek oorspronkelijk geschreven is. Toch werd het uitgegeven in het Engels. Uit het uitgebreide nawoord blijkt dat de samenwerking met de vertaler Omid Tofighian, die ook journalistiek werk van Boochani naar het Engels vertaalde, van groot belang is geweest voor de gepubliceerde tekst. Auteur en vertaler hebben lange gesprekken gevoerd over de technieken om het literaire Perzisch in het Engels te vertalen. De lange complexe zinnen in het Perzisch – onderwerp vooraan, werkwoord achteraan en daartussen vele losse clausen achter elkaar (waar we jammer genoeg geen voorbeeld van krijgen) – vertaalt Tofighian in kortere zinnen, waarbij hij regelmatig het proza verlaat en in de vorm van een cursief afgedrukt gedicht een poëtischer jargon hanteert in geritmeerde zinnen met veel herhalingen. Die poëtische passages verschillen in lengte, van enkele regels tot een pagina lang. Omdat ook het proza heel beeldrijk is, is het niet altijd duidelijk waarom bepaalde passages poëtisch herschreven worden en andere niet, maar het zijn wel momenten van verhevigde lectuur.

Naast zijn waarde als menselijke getuigenis, ligt de kracht van het boek in de vermenging van poëtische evocatie en nuchtere beschrijving, van pathos en analyse, van persoonlijke beleving en psychologisch inzicht, van metafoor en concept, zoals dat het geval is in volgende passage:

 

We zijn vleermuizen in een donkere grot, die op de lichtste trillingen reageren. Elke dag opnieuw maken we, volkomen uitgeput, een zinloze wandeling van zo’n honderd meter. Het is alsof ze ons dwingen om de overkant van een rottend, stinkend zwembad te bereiken met slechts één onhandige, armzalige zwemslag. Troosteloze toekomstbeelden blazen onze nachtelijke dromen harder weg dan moessonwinden en alles raakt besmet met bittere nachtmerries.

     Boven op de kwellingen van de onderdrukkende gevangenschap binnen de gevangenishekken creëert elke gevangene nog een kleinere gevangenis in zichzelf – dit gebeurt als de wanhoop en machteloosheid het hevigst zijn. De meeste gevangenen houden hun gezondheid in de gaten door hun eigen lichaam nauwkeurig te onderzoeken. Zo creëren ze verbrokkelde, ontwrichte identiteiten en een verwrongen zelfbeeld, waardoor ze cynisch naar de andere gaan kijken. Dat is het doel van het Kyriarchale Systeem, om gevangenen extreem wantrouwig te maken, zodat ze steeds eenzamer en geïsoleerder worden, totdat ze instorten en wegkwijnen en de Kyriarchale Logica overwint.

 

Kyriarchie is een term die afkomstig is uit de moderne feministische theorie en verwijst naar een sociaal systeem of een reeks samenhangende sociale systemen die gebouwd zijn rond overheersing, onderdrukking en onderwerping. Deze laatste passage maakt duidelijk dat Boochani’s verslag ook van antropologisch belang is. Het beschrijft hoe iemand omgaat met eenzaamheid, ontbering, uitzichtloosheid, herinneringen en verlangens. Daarnaast is het de beschrijving van een groep mannen in extreme omstandigheden, van hun wanhoop en vernedering, hun interne conflicten, maar ook van hun weerstand en hun verzet. Ten slotte is het de beschrijving van een systeem dat er bewust en efficiënt op gericht is allerlei vormen van hiërarchie, onderdrukking en onmenselijkheid te produceren.

 

Open wonde

Er wordt in het nawoord veel moeite gedaan om aan te tonen dat dit boek een nieuw genre introduceert. Aanvankelijk gebruikt de vertaler de term ‘magisch realisme’, maar daarbinnen passen de meer analytische passages niet. De vertaler vermeldt ook overeenkomsten met ‘horror-realisme’ en ‘bepaalde culturele of etnische vormen van surrealisme’. Uiteindelijk komt hij bij de omschrijving ‘schokkend realisme’. Daarnaast wordt er in het nawoord gesproken over de noodzaak aan een theorie om te begrijpen wat er op Manus op verschillende niveaus (psychologisch, sociaal, juridisch, politiek) gebeurt. Boochani wijst op het belang van de ontwikkeling van een nieuwe filosofische taal om het systeem op het eiland te beschrijven. Vertrekpunten daarbij zijn volgens hem de begrippen en kaders van Michel Foucault, Slavoj Zizek of Antonio Gramsci, of het discours rond hegemonie en verzet. In het verhaal zelf wordt gesproken van het hoger aangehaalde Kyriarchale Systeem en wordt de tekst als ‘dekoloniaal’ omschreven. Opmerkelijk is echter dat Boochani de denker die de voorbije decennia meer dan wie ook gewerkt heeft aan een nieuwe woordenschat voor deze ervaringen – Giorgio Agamben en zijn analyse van de ‘homo sacer’, het kamp en de uitzonderingstoestand – hier niet vermeldt.

Deze opmerkingen roepen verschillende vragen op. Maakt het boek dit allemaal waar? Of omgekeerd: heeft het boek deze omkadering nodig om begrepen te worden of om te overtuigen? Wordt hier niet met ongetwijfeld goede bedoelingen maar op een wat kunstmatige manier aan het boek een belang en een impact gegeven die het op zichzelf niet heeft? Maar die theoretische vragen verdwijnen snel bij de lectuur van Boochani’s verslag. Lees bijvoorbeeld de beschrijving van hoe een van de gevangen die ‘Maysam de Hoer’ genoemd wordt, in een uitzinnige dans op een tafel het lot van de geïnterneerden uitbeeldt en het gevangenissysteem bespot:

 

Alles is met elkaar verbonden: plezier, angst, haat, afgunst, wraak, wrevel en zelfs vriendelijkheid. Dat komt allemaal terug in het optreden van Maysam de Hoer, en hij verzet zich overal tegen. Er is geen ander geheim voor zijn populariteit dan het collectieve leed van alle gevangenen, dat door zijn ritmische bewegingen heen schijnt. De gevangen zien zichzelf in hem gereflecteerd alsof hij een spiegel is. Hij is zo moedig en zo creatief; hij balt die eigenschappen samen in zijn spieren, die hij gebruikt om het Kyriarchale Systeem van de gevangenis uit te dagen. Het is een prachtige vorm van rebellie, met een enorme aantrekkingskracht op de gevangenen. Een man met jongensachtige trekken die poëzie rondstrooit en alles wat in de gevangenis bittere ernst is belachelijk maakt. De geest van Maysam de Hoer staat in schril contrast met de woestenij van eenzaamheid en verschrikking van de gevangenis. Dit is een soort beloning voor de gevangenen: een gift in de vorm van een collectief antwoord, een gezamenlijke onderneming van verbannen mannen. Een gift die ze met beide handen aangrijpen, die ze zullen koesteren.

 

Boochani doet met zijn boek hetzelfde als Maysam de Hoer met zijn dans: het collectieve leed van de talloze anonieme vluchtelingen, migranten, illegalen en daklozen in onze samenleving – ‘het naakte leven’, om Agambens omschrijving te gebruiken – in het ritme van zijn zinnen laten verschijnen. Als een aanklacht. Als een spiegel. Als een oproep. Als een vorm van verzet. Alleen de bergen zijn mijn vrienden is meer dan het verhaal van een persoonlijk lijden. Boochani’s internering, vernedering en ontbering is de open wonde van de  onmachtige democratie overal ter wereld. Dat de gevangenis op Manus inmiddels gesloten is en de schrijver een vrij man is, is goed nieuws, maar stelpt het bloeden niet.

Recensie: Alleen de bergen zijn mijn vrienden. Verslag vanuit de Manus-gevangenis door Behrouz Boochani door Erwin Jans.

Jurgen Maas, Amsterdam, 2019
Vertaald door: Irwan Droog
ISBN 978 94 9192 169 8
383p.

Geplaatst op 13/02/2020

Tags: Alleen de bergen zijn mijn vrienden, Behrouz Boochani, Gevangenis, Vluchtelingen

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.