Proza, Recensies

Beperking en surplus

Veldheer Banner

Marie Kessels

Disclaimer: In deze tekst komen seksistische termen voor.

De Reactor streeft ernaar een inclusief platform te zijn. De Reactor is kritisch over de literatuur die zij recenseert en heeft de beslissing genomen om niet te censureren maar kritisch te beschouwen. Daarom geeft De Reactor het aan wanneer er in een tekst taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is. Ben je benieuwd naar een inclusief beleid op taalgebruik, download dan hier de handreiking van Codedi.

 

‘Een eruptie van woorden ter vervanging van zijn verloren reuk- en smaakzin, misschien.’ Zo typeert de verteller in Veldheer Banner, de nieuwe roman van Marie Kessels (1954), de woordenvloed waarmee haar aan Parkinson lijdende partner Saul het liefdesspel inleidt. Naarmate de zintuigen wegkwijnen, ontwikkelt hij een steeds weelderiger vocabulaire ‘voor het vloeibare, het smeuïge, sappige, het druipende, glijdende, smeltende […] het ontluikende, stuwende, kloppende’. Zoals het citaat laat zien, werkt dit verbale supplement aanstekelijk en evoceert de verteller, Dana Stromberg, het in haar herinneringen aan haar minnaar.

In algemenere zin lijkt deze typering bovendien aardig van toepassing op het prozaoeuvre van Kessels. Dat houdt zich wel vaker op in het spanningsveld tussen beperking en surplus. Waar deze beperking in Niet vervloekt (2005) vooral ideologisch is en voortvloeit uit de standaardisering van arbeid en de consumptie, is zij van zintuiglijke en fysiologische aard in Ruw (2009), waarin de hoofdpersoon blind is. Anders dan in Ruw heeft de verteller van Veldheer Banner niet zelf een beperking: Dana is een getuige-verteller die een gedetailleerd en liefdevol portret schetst van haar chronisch zieke geliefde. Aangezien zij zelf fotografe is, heeft de beperking vanuit Dana’s oogpunt ook een mediaal karakter: een eruptie van woorden ter vervanging van het beeld.

Want een eruptie is Veldheer Banner zonder meer: in net geen vierhonderd pagina’s, grofmazig opgesneden in drie delen die op hun beurt verdeeld zijn in lange hoofdstukken met geregeld breed uitwaaierende monologen van de zieke protagonist, verbeeldt Dana hoe Saul zich tegen zijn haperende brein en lichaam teweerstelt. Ze bouwt de terugblik niet chronologisch op en verschaft weinig narratieve ijkpunten. De meest omvangrijke spanningsboog wordt gevormd door Sauls vrijgezellenleven in het appartement waar Dana hem jarenlang opzoekt. Hoewel hij in principe bij zijn vrouw Janet en hun twee dochters woont, heeft hij daarnaast een eigen appartement in de stad, waar hij zich aan zijn werk als academicus, aan de schilderkunst, aan Dana, en aan zijn ziekte kan wijden. In de eerste zin refereert Dana aan het vertelheden: ‘drie jaar na zijn laatste telefoontje uit het ziekenhuis, toen zijn appartement al was opgedoekt’. Aan het einde van de roman bereikt de verteller dat moment drie jaar voor het vertelheden: Saul is voor langere tijd opgenomen in het ziekenhuis en zijn vrouw heeft dan net dat ‘hoerenkot’ (zoals zij het noemt) verkocht.

Het is misschien een vreemde vergelijking, maar Veldheer Banner deed me, behalve aan ander werk van Kessels, aan Jan Wolkers’ Turks fruit (1969) denken. Dit ligt in de eerste plaats aan de opbouw, waarbij de verteller vanaf de eerste zin in een niet-lineaire nevenschikking, met minimale narratieve context, herinneringen aaneenrijgt. In het eerste hoofdstuk gebruikt ze talrijke iteratieve formuleringen (voor zaken die zich herhaaldelijk voordeden): ‘mopperde hij vaak beschaamd […]’; ‘Ik had in de anderhalf uur van mijn treinreis naar hem toe wel altijd angstvisioenen’; ‘Het kostte ons iedere keer uren om ons aan elkaars constitutie en levenstempo aan te passen’. Nog voor ze Sauls appartement ruimtelijk enigszins situeert – ‘in een groot appartementencomplex aan het einde van een singel’ – heeft Dana anderhalve pagina uitgeweid over het fysieke genot waarmee Saul een ‘smeuïg haringlijf in zijn keelgat [kon] laten glijden’. Dit ritme, deze ondergeschiktheid van het verhaalverloop aan de beleving in het moment en de herbeleving in de herinnering, karakteriseert deze roman.

Dana beschrijft Sauls ziekte als een dialectiek van verstarring en ongecontroleerde beweging. Door een verstoorde circulatie van dopamine in de hersenen kan het lichaam van de parkinsonpatiënt compleet vastlopen – ze beschrijft ergens hoe ze in een uur lopen nauwelijks tweehonderd meter afleggen – waarna het onder invloed van het geneesmiddel levodopa plots in heftig armwieken kan losbreken. De parkinsonpatiënt is ‘bevroren tussen twee bewegingsprogramma’s. Verstard op de drempel van het nieuwe’. Dat moment van verstarring lijkt Dana in haar terugblik compulsief voor zich uit te stuwen.

In het vierde hoofdstuk van het eerste deel, waaraan ik het voorgaande citaat ontleen, laat ze achtereenvolgens Sauls Japanse taallessen, zijn relaties met collega’s aan de universiteit, hun e-mailcorrespondentie, zijn spraakprogramma en zijn bewaarzucht wat betreft etenswaren de revue passeren. Kenschetsend voor de haast waarmee deze onderwerpen aangeraakt en meteen weer losgelaten worden, zijn de twee zinnen waarin Sauls bewondering ‘voor de Japanse cultuur’ en Dana’s ‘liefde voor de beeldende kunst en de literatuur uit de landen van het voormalige Oostblok’ terloops worden benoemd; een introductie of toelichting krijgt de lezer niet.

Daarnaast komt in dit hoofdstuk heel even Sauls proefschrift in beeld, over ‘toerekeningsvatbaarheid en de vrije wil in ons strafrecht’, een uiterst relevante kwestie in het licht van neurologische aandoeningen zoals Parkinson. Maar ook deze verwijzing lijkt vooral een allusie voor ingewijden, voor intern gebruik, wat deze vertelling ondanks het verbale exces een intieme toon geeft. Als lezer mag je getuige zijn van een intens herinneringsproces, maar een op jouw voorkennis toegesneden levensverhaal hoef je niet te verwachten.

In die schier eindeloze keten van momenten, beelden en bedenkingen, en variaties van eet-, wandel- en vrijscènes schuilt een ontroerende toewijding, een niet-aflatende zorg en affectie. Zo is het bijna honderdvijftig pagina’s tellende derde deel een lang uitgesponnen ode aan Sauls door de ziekte van Parkinson verhakkelde seksualiteit. ‘Het was zijn parkinson die hem pas tot een waarachtig seksueel wezen maakte’, merkt Dana op. Het is wonderlijk hoe mild en toegeeflijk ze Sauls seksuele verlangen, door zijn ziekte tegelijk verdord en dwangmatig opgeschroefd, overschouwt en accepteert. Die blik vol compassie, lucide maar niet minzaam, vangt ze in fraaie observaties: ‘Erotischer dan zo, uitgestrekt in de zon, had hij zich niet aan me kunnen tentoonstellen, zijn mannelijkheid onbeschut en lui soezend, vol dwaze beloften’. Ze doorziet het vooroorlogse karakter van Sauls ‘“mannelijke” erotiek, in heel haar pompeusheid en consequentheid’, maar die erotiek ziet ze bovenal als het zinnebeeld van Sauls gevecht met zichzelf als chronisch zieke.

Die ontroerende toewijding leidt in Veldheer Banner tot talrijke memorabele passages, waarin meer nog dan Sauls onverzettelijkheid Dana’s consciëntieuze waarneming daarvan de scène tot leven wekt. Terwijl ze naakt voor hem poseert, registreert Dana nauwkeurig Sauls bewegingen voor het doek, met als hoogtepunt het moment waarop hij zijn verstarde lichaam en zijn vervormde waarneming overwint. Dat heeft ze vermoedelijk zo vaak gedaan dat ze het fysieke proces dat Saul tijdens het schilderen doormaakt in detail kan analyseren en aan het portret kan aflezen ‘wanneer zijn scheppende kracht is ingestort’ en ‘hij zich van zichzelf bewust werd en […] over iedere streek ging nadenken’. Dezelfde balans tussen empathie en analytische kracht treft me in de talrijke reflecties op blogs en geschriften van en over parkinsonpatiënten. Dat de vele pagina’s die Dana daaraan wijdt niet vervelen komt wellicht door de hardnekkige aandacht die ze uitstralen, het volhardende meeleven met Sauls zoektocht naar verheldering in de medische literatuur.

Deze volgehouden focus verzandt niettemin soms in al te particuliere anekdotes over Sauls leven (en dat van zijn kinderen) en in lange, liefdevol genoteerde maar oeverloze monologen waarin affectie het lijkt te winnen van stijl- en vormbewustzijn. Ik kan niet verhelen dat ik hier en daar heb wat vluchtiger heb gelezen en dat mijn aandacht verslapte bij sommige passages die op mij als snel geschreven en weinig geredigeerd overkwamen.

Jammer vind ik bovendien dat Kessels in deze roman enkele kansen laat liggen. Zo bevat het boek de aanzet tot een cultuurhistorische schets van een tijdperk en een intellectuele generatie. Erg boeiend zijn de beschouwingen over de marxistische filosoof Hans Heinz, Sauls vriend en leermeester in Groningen, en diens overtuiging en taalgebruik. ‘Een taal waarin een bijna verdwenen Europese cultuur van vurig politiek geëngageerde intellectuelen wordt bewaard’. Zo bevat de roman nog wel meer, doorgaans terloopse, opmerkingen over een ter ziele gegaan ‘socialistisch gedachtegoed’ of over de contradictoire seksualiteit van de ‘vrijgevochten en neurotische kinderen van de seksuele revolutie’. Herhaaldelijk alludeert de verteller daarnaast op haar eigen breuk met de linkse beweging en de impact daarvan op haar artistieke ontwikkeling. Al deze reflecties, die fascinerende vergezichten in het vooruitzicht stellen, blijven echter in aanzetten steken.

Ik zag tijdens het lezen geregeld een boek voor me waarin de horizon van de lange jaren zestig vervloeit met die van de chronisch zieke parkinsonpatiënt – en beide synchroon wegdeemsteren. Aan het eind noteert de verteller melancholische zinnen over Sauls verschrompelende verbeeldingskracht. Hij mist ‘het vuur van de verbeeldingskracht […], een vonkje, hoe klein ook, om zich nog een leven voor te stellen onder andere condities dan de vanzelfsprekende van vandaag’. Misschien mist deze suggestie de kern van de zaak en is de verteller er net alles aan gelegen om Sauls ziekte níet tot symbool uit te vergroten – en te reduceren. Niettemin voelt Veldheer Banner een klein beetje als een gemiste kans: hier kon een particuliere ziektebeschrijving op unieke wijze verweven worden met een cruciaal stuk nabij verleden.

Recensie: Veldheer Banner van Marie Kessels door Sven Vitse.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2018
ISBN 9789403104409
384p.

Geplaatst op 26/10/2018

Tags: Hans Heinz, Jan Wolkers, Marie Kessels, Niet vervloekt, Parkinson, Ruw, Sven Vitse, Veldheer Banner

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.