Proza, Signalement

‘Holle aspiraties en lage driften’

Midzomer, stadsmoe

Bernard Wesseling

Net wanneer we ons stilletjes aan opnieuw uit ons ‘kot’ mochten begeven; wanneer de hoop op het herwonnen sociaal contact groeide dankzij onze bubbels, kwam de Nederlandse auteur Bernard Wesseling op de proppen met het verhaal van een moderne kluizenaar die zich liever terugtrekt in zijn ‘kot’ dan geconfronteerd te worden met de realiteit. In Midzomer, stadsmoe (2020) leidt fietskoerier Rochus Veldman een solitair bestaan. Enerzijds wil hij zo het gemis van zijn vermiste vriend Sjako verwerken, en anderzijds wil hij zich onttrekken aan de maatschappelijke problemen die hij elke dag tijdens zijn ritten door Amsterdam ontwaart. Deelnemen aan de maatschappij vindt Rochus nutteloos, tot wanneer de liefde zijn pad kruist en zijn vriendin Alma hem meesleurt naar Lesbos om de handen uit de mouwen te steken in een vluchtelingenkamp. Hoe betekenisvol is engagement, en is je simpelweg onttrekken aan de wereldproblemen een alternatief? In Midzomer, stadsmoe zoekt Bernard Wesseling de grenzen op van literair en praktisch idealisme.

Pretpark Amsterdam

Rochus’ indrukken van het ‘openluchtwarenhuis’ of ‘pretpark Amsterdam’ maken hem op z’n zachtst gezegd cynisch. Met lede ogen kijkt hij tijdens zijn fietsritten toe hoe de interactie van toeristen met de lokale inwoners ‘op niets dan handel gebaseerd is’. ‘Sommigen laten zich gidsen, anderen slaan de historie van de binnenstad over en storten zich meteen op amusement’. Als gevolg daarvan ontwikkelt Rochus een groeiende mensenhaat, die Wesseling neerpent aan de hand van scherpe observaties die sterk op de lachspieren werken:

Het begint me te dagen dat de wereld zich van zijn slechtste kant wil laten zien. Een bierfiets (pompen én verzuipen) waarop een tiental boeren zich stuurloos heeft gezopen, maakt een zijstraat onveilig doordat ze er lallend in de rondte blijven trappen. Nadat ik een luxe lunch heb afgeleverd bij een ICT-bedrijf met lethargisch personeel, wil het besmuikte Japanse meisje met de Van Gogh-koker, het tasje van de Heineken Experience én een mondkapje voor, zonder erom te kunnen vragen, panisch gebarend, dat ik haar per telefoon met vredesteken voor het Anne Frank Huis vereeuwig.

Zulke passages getuigen bovendien van een poëtische stijl die Wesselings dichterlijke achtergrond verraadt. Hoewel de expliciete nadruk op sierlijke taal en stijl soms een langdradig effect heeft, past het perfect in Wesselings literatuuropvatting. Tijdens een interview op Parmando 24Culture beschrijft Wesseling openlijk zijn afkeer van geëngageerde schrijvers die in hun pamflettistische, zogenaamde urgente literatuur niet enkel de misstanden van de wereld willen aankaarten, maar er ook een oplossing voor pretenderen te hebben. Wesseling daarentegen beoogt met zijn roman autonomistische literatuur te schrijven; literatuur die teruggaat naar de artisticiteit van de kunstvorm en niet de bedoeling heeft een pamflettistische boodschap te verkondigen.

Literaire wereldverbeteraars worden in Midzomer, stadsmoe dan ook bekritiseerd, vooral aan de hand van de figuur Sjako. Al mijmerend over zijn vermiste vriend vertelt Rochus hoe deze laatste een leegstaand winkelpand omtoverde tot een ‘fort vol linkse literatuur’ waarin hij ‘tegen bodemprijzen aanbood wat voor “subversief” kon doorgaan’. Wanneer hij erop terugkijkt beseft Rochus dat het antwoord van Sjako en zijn schrijvende winkelbezoekers op de wereldproblemen onvoldoende was:

Iedereen leek in die tijd op zoek naar een fruitkist om op te staan. Sommigen van ons droomden ervan in druk te verschijnen. Schrijvertjes (ik mag het diminutief gebruiken omdat ik er een van was) die meenden dat engagement iets was wat je in pamfletten en boeken moest realiseren en niet, dat idee ontging ons domweg, door je ín te schrijven bij het Leger des Heils, het Rode Kruis of door aan enige andere vorm van praktisch idealisme te doen.

 

Grieks avontuur

Rochus’ cynische ‘niets doen’ als alternatief voor literair engagement slaat verrassend om in een praktisch idealisme wanneer hij Alma ontmoet. Op haar aandringen wordt hij ‘wereldverbeteraar per associatie’ als ze samen naar Lesbos vertrekken om daar bij te dragen aan een hulporganisatie in een vluchtelingenkamp. Hoewel hij aanvankelijk onder de indruk is van het opwindende samenhorigheidsgevoel en de ondernemingslust van de vrijwilligers, beseft Rochus na een tijdje dat hij niet bestand is tegen het egoïsme dat inherent is aan mensenhulp: ‘Ik wil niet een verschil maken… Ik wil vooral hét verschil maken, ben ik bang’. Terwijl hij zich realiseert dat hij beter is in het ondermijnen van wat slecht is dan in het doen wat goed is, laat Rochus zijn Grieks avontuur eindigen met geweld. Op de laatste avond van de reist slaat hij een zanger in elkaar die de vluchtelingen moet entertainen. Met zijn agressie tegen de zanger – gestoken in juwelen en merkkleding – brengt hij zichzelf terug naar de cynische Rochus die zijn woede over dergelijke hypocrisie probeert te kanaliseren door ‘niets doen’.

Wesseling zelf noemt in het interview op Parmando 24Culture de break-up met Alma die daaruit volgt een zuiverend catharsismoment, omdat Rochus beseft dat ‘de casus die [hij] tegen de mensheid aan het opbouwen was’ van hem afvalt. Haast als een zelfbelofte verkondigt Rochus nu meer te willen leven: ‘Ik leef van dag tot dag, soms van rit tot rit, […] van menselijk contact tot menselijk contact, en soms van gebak tot gebak. Ik zit mijn tijd niet uit, ik blijf in beweging’.

De realisatie dat Rochus niet meer ‘in grote daden’ gelooft, maar nu eerder ‘heel wat zou geven voor een beetje gelijkmoedigheid in [zijn] leven’ is echter een bijzonder magere ontknoping van een door Wesseling beoogd spannend verhaal – althans, dat beloofde hij in Parmando 24Culture – waarin ook Sjako’s verdwijning geen duidelijke afloop kent. Het gebrek aan een duidelijke afwikkeling is geen absoluut kwaliteitscriterium voor literatuur. Meer zelfs, het wordt gekaderd in Wesselings ambitie om te schrijven voor de kunst alleen, en niet voor het bepleiten van een zaak. Dat doel draait in Midzomer, stadsmoe echter wel uit op een stevige paradox: Rochus’ hernieuwde verlangen om uit zijn kot te komen bestaat juist enkel en alleen uit een pamflettistisch aandoende boodschap waarmee Wesseling de hele roman doorspekt, namelijk dat ‘hoogwaardige verlangens niet bestaan, alleen holle aspiraties en lage driften’.

 

Recensie: Midzomer, stadsmoe van Bernard Wesseling door Eline Hadermann

Querido, 2020

Geplaatst op 11/08/2020

Tags: Bernard Wesseling, literair engagement, stadsmoe

Categorie: Proza, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.