Dat je na je verdwijning nog iets kunt doen

Voor jou

K. Schippers

De namen van J. Bernlef (1937-2012) en K. Schippers (1936) zijn altijd verbonden geweest met het literaire tijdschrift Barbarber, dat zij in de jaren zestig met hun schoolvriend G. Brands oprichtten. In het najaar van 2012 kwam er aan de vriendschap een einde, omdat Bernlef en Brands kort na elkaar stierven. In zijn essaybundel Voor jou (2013) mijmert Schippers op de hem kenmerkende wijze over het ‘verdwijnen’ van zijn vrienden. In de postuum verschenen verhalenbundel Wit geld (2014) van Bernlef is het verdwijnen óók een belangrijk thema, waardoor beide boeken een intrigerende dialoog met elkaar aangaan. Schippers gebruikt het woord ‘verdwijnen’ steevast als een eufemisme voor ‘sterven’. In de bundel probeert hij zijn vrienden dan ook na hun verdwijning weer tot leven te brengen in de verbeelding. In Voor jou zijn Bernlef en Brands er daardoor tegelijk wel en niet. En juist dat maakt het boek tot een ingetogen en indrukwekkend requiem voor hun vriendschap.

In het derde essay gaat Schippers terug naar de tijd van Barbarber. Op een foto zien we de drie jonge honden op een rij zitten, samen met de veelvuldig aan het tijdschrift meewerkende dichter Jan Hanlo: ‘Ernstig kijken ze, dat moet wel, anders houden ze het niet lang vol… ze stikken bijna van het lachen.’ Dit essay, ‘De zwanen’, is illustratief voor de associatieve structuur van Voor jou. Schippers, de ik-figuur in de meeste essays en verhalen, is steeds onderweg. In ‘De zwanen’ verbeeldt hij zich in de vroegere flat van César Horn aan de Amsterdamse Boelelaan te staan: hij kijkt van een afstand naar de Zuidas, hoort daarbij enkele regels uit een gedicht van dichter J. C. Noordstar en observeert dan: ‘Daar lopen Noordstars zwanen op het dak van een paar wolkenkrabbers. Ik zie ze voor me, in de verte.’ De gedachte aan Noordstar brengt Schippers vrij snel bij de eerdergenoemde Hanlo, die hij vervolgens gaat zoeken in de nabijgelegen Stadionstraat. ‘Misschien kunnen we de dichter van “Oote” daar nog vinden, in het midden van de jaren zestig, op bezoek bij vrienden. Het is hier niet ver meer vandaan.’ Vervolgens loopt Schippers zijn eigen verleden binnen en ontmoet hij als gezegd zijn vroegere kompanen.

In deze bundel loopt Schippers door Brussel, waar hij workshops moet geven aan filmstudenten, maar we zien hem ook op weg naar een Theo van Doesburg-tentoonstelling in Straatsburg, wandelend door Barcelona, op reis in Mechelen, op bezoek bij Brands in Waardenburg. Hij is in de Morvan om een model van Balthus te zoeken, in Florida zoekt hij naar Marilyn Monroe, en hij is regelmatig in het Amsterdam van zijn verleden. Ruimtelijke verplaatsingen worden steeds vergezeld door verplaatsingen in de tijd: de bewegende Schippers is ook steeds een denkende Schippers, in wiens hoofd veel meer gebeurt (herinnering, verbeelding) dan in de werkelijkheid rondom hem.

Hij verblijft in Brussel als het slecht gaat met Brands. En later wordt het verblijf in Brussel definitief afgebroken als Bernlef plots komt te overlijden. Terwijl zijn twee vrienden afscheid nemen van het leven, zich terugtrekken, blijft Schippers energiek en enthousiast. Hij koopt platen voor hen, wil ze nog van alles vertellen, maar bijna zonder dat hij het doorheeft, zijn zij al opgehouden met leven. Schippers’ bewegen wordt daarmee een tragische strijd tegen het verdwijnen, een strijd die toch altijd een montere en opgewekte toon heeft. In Voor jou koppelt Schippers een doorleefde melancholie aan een niet-aflatende, hongerige nieuwsgierigheid. Die combinatie maakt dat het boek bij vlagen ontroerend en wijs is.

En dan zijn er nog de twee rolletjes met foto’s genomen in Waardenburg. Het blijkt het laatste moment te zijn geweest dat de drie vrienden samen waren. Door al het onheil wordt het ontwikkelen van de foto’s iets gewichtigs: voor even kan Schippers zijn vrienden weer tevoorschijn toveren. Hij aarzelt, brengt de fotorolletjes weg, neemt ze weer mee terug en laat ze uiteindelijk dan toch ontwikkelen. In ‘Gezichten’ beschrijft hij een gesprek met zijn vrouw over de foto’s: ‘Henk kijkt iets naar beneden, is bijna aan het eind van z’n filtersigaret. “Het is net of je bent weggelopen,” zegt E. “Waar zie je dat aan?” “Voor de dood. Die stoel tussen hen is leeg.”’ Voor jou is een indrukwekkende poging om weg te lopen voor de dood, juist door op een indringende wijze inzichtelijk te maken wat verlies betekent.

Schippers contrasteert dit soort ontroerende passages op een krachtige manier met andere stukken waarin hij laat zien hoe scherp hij kan kijken naar beeldende kunst en film (Geer van Velde, René Magritte, Luis Buñuel, Saul Steinberg) en hoe intens en intelligent zijn beleving van klassieke muziek en (vooral) jazz is (Merce Cunningham, John Mercer, John Cage). In een bioscoop in Barcelona – om een voorbeeld te geven – bekijkt Schippers de film Down by Law (1986) meerdere keren. Het gaat hem niet om het verhaal, maar om het licht in de film. Hij stelt daarbij een vraag die zo in een dichtbundel van Bernlef had kunnen staan: ‘Hoe benoem je het licht bij een voorval?’ Schippers geeft vervolgens een minutieuze analyse van de lichteffecten in de film om na het verlaten van de bioscoop te concluderen: ‘Het zwart-witte licht, hij kon het uit een bioscoop laten ontsnappen. Daar hangt het over de hele stad.’ Voor Schippers is literatuur in essentie ‘intermediaal’ en deze bundel is dan ook een voortreffelijke proeve van essayistische cultuurbeschouwing.

Maar de stemmen van Bernlef en Brands vormen de grondtoon van de bundel. In zijn hoofd voert Schippers voortdurend gesprekken met hen. Tegen het einde ontdekken de vrienden het manuscript van de bundel. ‘Gerard schikt wat papieren: “Kijk, hij is al een eind… een hert… hier Marilyn Monroe… Mechelen… iets over een aanrecht en een loodgieter… nog niet af.”’ Ze spreken over de bundel en willen hun vriend zelfs helpen met de compositie ervan. Ze zien onder andere een passage van Schippers over een e-mail van Bernlef die hij pas binnenkreeg nadat die al overleden was. ‘“Zeg ’t maar niet,” begint GB. “Wat?” “Van die mail.” “Nee?” “Laat ’m die illusie.” “Dat je na je verdwijning…” “…dat je …nog iets kunt doen.”’ Schippers ontving een mail van Bernlef nadat die al ‘verdwenen’ was. In de verantwoording van de postuum uitgegeven verhalenbundel Wit geld wordt ook gewag gemaakt van een belangrijke mail, namelijk die waarin Bernlef ‘alle voltooide manuscripten die hij nog in portefeuille had’ naar de uitgeverij stuurde. Bernlef stuurt dus niet alleen ogenschijnlijk mails na zijn verdwijning, hij blijft ook literatuur publiceren. Eerder verscheen al de roman Onbewaakt ogenblik (2012), nu dus Wit geld, en er schijnt nog meer in het verschiet te liggen.

De volgorde van deze bundel is deels door Bernlef zelf en deels door zijn erven vastgesteld. De bundel bevat acht verhalen, verdeeld over twee afdelingen: ‘Alles moet weg’ en ‘His master’s voice’. De afdelingen verschillen sterk van elkaar. De zes verhalen uit de eerste zijn ‘typisch Bernlef’. Ze gaan over buitenstaanders die via de taal, via het geheugen of via het schrijven de wereld willen ordenen, maar daar volstrekt niet in slagen. In het titelverhaal van de bundel bijvoorbeeld denkt belastingadviseur Leo Daamen even dat hij een spectaculair fraudegeval ontdekt heeft. Met de intentie dit tot de bodem uit te zoeken reist hij naar de Kaaimaneilanden, waar hij van alles meemaakt, maar hopeloos mislukt in zijn zoektocht. Hij wilde zijn leven uit de anonimiteit tillen, maar eindigt met niet veel meer dan een licht ontregelend snoepreisje, waarvan hij niettemin opkikkert.

Ook Seth Stroeve, de figurant in het tweede verhaal, is een buitenstaander. Als figurant maakt hij er een sport van om zo onopgemerkt mogelijk te acteren in de talloze films waarvoor hij wordt gecast. ‘Hoe meer hij op de achtergrond bleef, des te beter figureerde hij.’ Met een ‘ingezonden’ brief verzet de acteur zich tegen de verteller, die zijn verhaal naar zijn gevoel verkeerd heeft vormgegeven: het zijn niet meer dan ‘de oppervlakkige feiten van een leven dat ik altijd in het verborgene heb geleefd.’ Hij laat de verteller weten dat hij een manier heeft gevonden om ‘het ware gezicht van de werkelijkheid’ te laten zien. Hij heeft meer dan duizend uur restmateriaal verzameld, betekenisloze scènes geknipt uit de films waarin hij heeft gefigureerd: ‘Bevrijd van samenhang of doel sprak deze wereld voor zichzelf zonder menselijke inmenging.’ Uiteindelijk concludeert de verteller dat hij Seth met zijn verhaal ‘voorgoed’ heeft ‘uitgewist’. Beide verhalen zijn typerend voor de eerste reeks, waarin Bernlef zich laat zien als een denkende en essayerende verhalenschrijver. Een verhaal als ‘De figurant’ springt er bepaald niet uit door de originele plot, maar het bevat wel verschillende intrigerende observaties over literatuur en werkelijkheid, over waarnemen en verdwijnen.

Zoals Bernlef en Brands in Schippers’ bundel verdwijnen, zo verdwijnen de personages uit Bernlefs eigen bundel ook voortdurend, op zoek als ze zijn naar een leven een beetje los van de bestaande orde. Dat geldt ook voor de personages in de twee laatste verhalen uit de bundel. In ‘Onvervalste jazz’ en ‘Bevrijding’ – dat met zijn bijna honderd pagina’s eerder een novelle is – schrijft Bernlef over de Tweede Wereldoorlog. Die oorlog is in zijn oeuvre nooit het belangrijkste thema geweest, zoals dat wel het geval is bij andere grote naoorlogse schrijvers, maar hij heeft altijd een opvallende bijrol gespeeld. Zo is Bernlef zijn hele leven blijven schaven aan zijn debuutroman Stukjes en beetjes (1965), later Achterhoedegevecht (1989) genoemd, en weer later Een jongensoorlog (2005). In die roman beschrijft hij de belevenissen van een jongen die tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Amsterdam wordt ondergebracht op het veiliger platteland. De twee nieuwe verhalen (we weten niet wanneer ze geschreven zijn, dus ook niet hoe nieuw ze zijn) sluiten bij dit boek aan. In het eerste verhaal maakt student Sietze Braaksma kennis met de Duitse soldaat Dieter, die een voorliefde heeft voor jazzmuziek, die door de nazi’s verboden werd. Samen luisteren ze naar Sietzes platen, en als de oorlog voorbij is, verwijst Dieter de jongen naar een kamertje in het Vondelpark, waar zijn platenspeler verborgen is. Voor Sietze betekent de bevrijding dus het vinden van iets wat een Duitse soldaat – uit liefde voor muziek – voor hem heeft achtergelaten.

Het is een genuanceerd verhaal, waarmee Bernlef illustreert hoezeer jazz voor hem verbonden is met de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog. Ook het andere verhaal gaat over de bevrijding. Het is een verhaal dat al dan niet bewust verwijst naar romans als Willem Frederik Hermans’ De donkere kamer van Damocles (1958) en Harry Mulisch’ De verteller (1970). Peter – de hoofdpersoon van het verhaal – wordt aan de vooravond van de bevrijding door verzetsman Jos Boon aangewezen om landverrader Hubert Lansink te liquideren. Hij volgt de instructies op, voert zijn taak uit en is vervolgens tijdens de tumultueuze bevrijdingsdagen voortdurend op de vlucht voor de militaire politie. Tegelijkertijd komt hij erachter dat de mensen in zijn verzetsgroep allemaal schuilnamen hadden, waardoor ze nu niet meer te traceren blijken. Noch Jos Boon, noch zijn vader, ook communist en lid van het verzet, noch zijn geliefde Linda zal Peter ooit terugvinden. In plaats daarvan zoekt hij onderdak bij zijn tante Mia, in het huis waar ooit zijn collaborerende moeder woonde. Nu hij geen context meer heeft, lukt het hem niet zichzelf een positie te geven:

Wij gewone mensen zijn altijd het slachtoffer. Dat was de stem van zijn moeder. Zelf had hij geen standpunt. Anderen bepaalden wat de waarheid was, zoals ze altijd bepaald hadden wat hij moest doen of laten. Hij bevond zich in een schemergebied waarin namen loslieten, een wereld van louter schaduwen en even schimmige gebeurtenissen.

De Politieke Opsporingsdienst neemt hem mee naar het bureau. Dan blijkt dat de liquidatie een vergissing was: Lansink werkte weliswaar samen met de Duitsers, maar hij sluisde veel geld door naar de ondergrondse. Juist het feit dat Peter een vergissing begaan heeft, maakt dat hij vrijgelaten wordt. Het is een ‘tragisch misverstand’ dat ‘alleen in de chaotische maanden voorafgaand aan de bevrijding’ kon ontstaan. Peter heeft geen idee waar hij naartoe moet: hij bezoekt de weduwe van Lansink, die inmiddels door twee Canadezen gefêteerd wordt. Hij neemt even deel aan het drinkgelag, maar merkt dat hij buitengesloten wordt. Aan het slot van het verhaal staat hij op het punt om zich door het hoofd te schieten.

De personages in Bernlefs verhalen horen er nooit helemaal bij. Ze komen terecht in een wereld waar ze zich niet op hun plek voelen (of dat nu de luxe van de Kaaimaneilanden is, of het chaotische gedruis van na de bevrijding). Ze zijn op zoek naar een positie in die wereld, maar niet standvastig genoeg om die te vinden. Omdat ze zich liever laten leiden, raken ze stuurloos als ze het heft in eigen handen moeten nemen (zoals Leo Daamen, of zoals Peter in dit verhaal). Uiteindelijk is de enige route die voor hen openstaat het verdwijnen, door op te gaan in de rol die anderen voor hen hebben weggelegd (Peter in het verzet), door zichzelf om het leven te brengen, of door in de anonimiteit te verdwijnen (Leo Daamen, Seth Stroeve).

Via deze personages creëert Bernlef steeds de blik van de buitenstaander. Hij wil onze blik sturen naar de plaatsen, personen en gebeurtenissen die zich in de marge begeven, naar de dingen waar we normaal niet naar kijken. Ook in de bundel van Schippers draait het om kijken. Schippers beschrijft zichzelf als een buitenstaander die observerend door de wereld trekt en daar dingen waarneemt die we gewoonlijk niet zien. In die zin is de kijkende essayist Schippers vergelijkbaar met de buitenstaanders uit Bernlefs oeuvre. Beide auteurs brengen een bestaan in beeld dat zich grotendeels in de anonimiteit afspeelt: een leven op het punt van verdwijnen. De hemelvaart aan het slot van Voor jou is veelzeggend. Brands, Bernlef en Schippers stijgen op in een luchtballon. Ze gooien ‘ballast’ overboord.

We beginnen te gooien, Henk en ik, duizenden namen van redactieleden, dwarrelend in de wind, mislukte amateurkiekjes, met zorg uitgezochte behangstalen. Dozen met prentbriefkaarten worden naast de mand geleegd.

Schippers eindigt zijn bundel op een nulpunt, maar dat nulpunt brengt uiteindelijk vrijheid. De drie vrienden volgen een oude kaart, pendelen boven land en zee.

Bijna drijft de kust rechts het beeld uit, vervagen de lengte- en breedtegraden en verdwijnt ook de Noordzee. Het zijn de laatste overbodigheden op een blanke kaart die ons geen richting voorschrijft, geen kant meer op dwingt.

Links

Querido, Amsterdam, 2013
ISBN 9789021447445
231p.

Geplaatst op 06/05/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.