Proza, Recensies

De koning is dood, leve de koning



De kraai

Kader Abdolah

Een echt mysterie

Er was een tijd waarin het boekenweekgeschenk als een mysterieuze brief was, waarvan de afzender voorlopig geheim werd gehouden. De lezers leerden een werk kennen zonder tevoren te weten wie het schreef en ze konden raden wie auteur was door een uitscheurbare briefkaart in te sturen. Maar dat was niet het enige: de prijsvraag was open aan beide kanten. Voorafgaand aan de boekenweek zonden auteurs anoniem manuscripten in, waarna het beste werk de prijsvraag won en gepubliceerd werd als boekenweekgeschenk. Zo won Antoon Coolen – destijds streekromantopper en auteur van onder andere Dorp aan de rivier (1934) – met De ontmoeting de eerste editie van deze dubbele prijsvraag en verscheen een jaar later Oeroeg, het prozadebuut van Hella S. Haasse; meteen ook het mooiste kleinood dat in deze traditie (1947-1953) het licht zag.

Die tijd ligt helaas ver achter ons: vanaf Een schot in de lucht van Antoon Koolhaas (1962) staat de naam van de auteur netjes op de kaft en sinds enige jaren is zelfs de gehele achterkant van het boekenweekgeschenk gereserveerd voor een foto van de auteur. De Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) zet al jaren middels een stevige campagne canonieke auteurs in om de boekverkoop een duwtje in de rug te geven: een waardevol debuut als Oeroeg zal niet gauw meer als boekenweekgeschenk verschijnen. Het literaire werk op zich is inmiddels op bijna vanzelfsprekende wijze ingebed in een bredere mediastrategie met billboards, reclamespotjes, een openingsbal én een eindgala met Yvon-Boek-zoekt-Vrouw-Jaspers.

Het zal dit jaar dan ook niemand zijn ontgaan dat Kader Abdolah het boekenweekgeschenk De kraai schreef, dat de bibliotheken hun lezers een Geschreven portret van Kader Abdolah geven (met op de gehele voorkant een foto van de schrijver) én dat bij De Geus ook nog eens De koning, de nieuwe roman van Kader Abdolah, verschijnt. Laat ik met het boekenweekgeschenk beginnen.

De rijke traditie

Hoofdpersoon en ikverteller van De kraai is Refiq Foad, een naar Nederland gevluchte Iraniër die woont op de Lauriergracht no. 37 en die makelaar in koffie is. Hij handelt in koffie maar is vooral schrijver: ‘Ik heb een stapel manuscripten in mijn winkel geschreven [en] enkele van die boeken zijn even belangrijk als de Max Havelaar’. Dat schept grote verwachtingen die helaas niet worden ingelost omdat deze verwijzing – in tegenstelling tot de verwerking van de Max Havelaar in Spijkerschrift (2000) – thematisch niet wordt uitgewerkt, waardoor ze gratuit overkomt. Het blijft vooral bij het regelmatig noemen van de elementen ‘makelaar’, ‘koffie’ en ‘Lauriergracht’. Dat geldt ook voor nagenoeg alle andere literatuur waarnaar Refiq verwijst. De eerste keer dat hij een lang citaat opneemt in zijn tekst, is typerend voor de manier waarop Refiq in De kraai, en bij uitbreiding Abdolah in zijn gehele oeuvre, dat doet. Refiq vertelt dat hij ‘al zeventien keer het eerste stukje van het gedicht Mei van de dichter Herman Gorter [heeft] overgeschreven.’ Vervolgens citeert hij de eerste twaalf regels van de Mei en stelt: ‘De natuur die Gorter beschrijft is de natuur van Ispahan!’ Hierna concludeert hij: ‘Wat hij [Gorter] als een oorspronkelijk Nederlands gedicht aan ons toevertrouwt, is eigenlijk een oeroude Perzische tekst die ik in mijn jeugd in de Perzische lentegedichten gelezen heb.’

Deze strategie past Abdolah vaak toe: hij haalt een tekst uit de Nederlandse of Perzische literatuur aan die hij verder niet interpreteert en die doorgaans niet in zinvolle samenhang met zijn eigen verhaal functioneert, maar die hij eenvoudigweg ‘verperst’. Zo eigent hij zich de teksten expliciet toe: ‘Ik heb dit gedicht opgenomen in mijn tekst, want als je de woorden van een andere schrijver in je verhaal gebruikt, worden die woorden op de een of andere manier van jou.’ Dit inschrijven in de traditie doet hij zonder enige bescheidenheid: ‘inmiddels heb ik bijna alle belangrijke Nederlandse boeken gelezen die ik gelezen zou moeten hebben.’ Voor zover wij dat als lezers kunnen beoordelen, vallen ‘alle belangrijke Nederlandse boeken’ op wonderlijke wijze samen met de huidige übercanon: in De kraai komen we Bredero en Gorter tegen, citeert Refiq Achterberg en Couperus en worden we getrakteerd op een flinke dosis W.F. Hermans. En uiteraard ontbreekt ook de grootste Perzisch-Nederlandse schrijver van het moment niet: in het een-na-laatse hoofdstuk citeert Refiq uitvoerig uit… De koning, de nieuwe roman van Kader Abdolah!

Mozaïek

Zoals wel vaker, gebruikt Abdolah in De kraai het kaderverhaal over koffiehandelaar Refiq als lijm om autobiografische anekdotes bij elkaar te houden en zichzelf te vieren. Zo vergast Abdolah ons opnieuw op het verhaal over zijn liefde voor buurmeisje Leela en zijn daarop volgende geloofsafval, herkauwt hij de huwelijksproblemen die in De reis van de lege flessen (1997) aan bod kwamen en schrijft hij weer een spannend smokkelverhaal. Deze verhalen keren ook (soms bijna letterlijk) terug in het Geschreven portret, zij het dan met correctie van het smokkelverhaal: Abdolah is niet gesmokkeld, hij kwam op uitnodiging van de VN vanuit Turkije naar Nederland.

Voor wie Abdolah een beetje kent – van de talrijke interviews, de vele lezingen die hij vooral naar aanleiding van De Koran en De boodschapper in het hele land hield, de honderden columns die hij tot voor kort als Mirza in de Volkskrant schreef of via zijn overige literaire werken – enfin, voor nagenoeg de gehele gealfabetiseerde Nederlandstalige bevolking, komen deze anekdotes overbekend voor. De kraai is dan ook een mozaïek van kleine en grotere Abdolah-mythologieën en wie over enige aanleg voor puzzelen beschikt, kan zijn hart ophalen door alle losse elementen uit De kraai te koppelen aan eerder of zelfs gelijktijdig gepubliceerde teksten.

De kraai maakt – samen met de andere literaire werken en publieke optredens van Abdolah – deel uit van een groter mediadiscours waarin de schrijver probeert een beeld van zichzelf over te brengen. Fictie en non-fictie zijn in dit domein niet te scheiden en hoe leuk het ook kan zijn om op de talloze incoherenties, inconsistenties en regelrechte fouten te wijzen, dat alles is niet zeer relevant. Wat deze verhalen bindt, is dat ze een tezamen een beeld vormen van de manier waarop Abdolah wil dat wij hem zien: kleinzoon van een eminent staatsman en schrijver, erfgenaam van een rijke literaire traditie, kenner van de Nederlandse en Perzische literatuur, spreekbuis voor migranten en bovenal Een Zeer, Zeer Groot Schrijver. Hij weet dit beeld succesvol over te brengen: in het huidige Nederland bestaat er blijkbaar een grote groep mensen die deze verhalen graag hoort, die aan de lippen van deze succesallochtoon hangt en die zijn boeken koopt.

Ja, maar

Die aandacht voor Abdolah is terecht. Met name Het huis van de moskee is een geslaagde roman waarin Abdolah het geloof van de ayatollahs en de moderniteit op interessante wijze met elkaar laat botsen. De manier waarop Abdolah zich met zijn ‘koranvertaling’ en ‘Mohammed-biografie’ in het islamdebat mengt is weliswaar naïef, maar is een zeldzaam literair tegengeluid in sterk gepolariseerde tijden. De Rijksuniversiteit Groningen zag het scherp toen ze besloot hem in 2009 een eredoctoraat te geven en stelde dat Abdolah een schrijver is die ‘het milde gezicht van de islam wil laten zien en op deze wijze bijdraagt aan het huidige politieke debat over religie in de openbare ruimte.’

Akkoord, het is pathetisch wanneer hij zich zelfbewust aanmerkt als een ‘brug’ voor de tweede- en derdegeneratiemigranten maar het is ook sympathiek. En ja, dat hij zichzelf expliciet en bij herhaling als rolmodel voor jonge allochtonen opwerpt kun je louter zien als onderdeel van één grote mediageile egotrip, tegelijkertijd draagt hij een hoopvolle boodschap uit voor deze getergde bevolkingsgroep. Het is daarom nog niet zo kwalijk dat er een boekje in een miljoen exemplaren over de toonbank gaat waarin een passage staat als de volgende.

In Nederland zie ik een golf van immigrantenkinderen naar de universiteit gaan. Ze werken tien keer harder dan hun Nederlandse medestudenten, want ze zijn zich bewust van hun positie. Bedrijven als Heineken, Shell, Philips en KLM azen nu al op de intelligentste immigrantenstudenten. Graag wil ik deel uitmaken van deze nieuwe golf, open staan voor veranderingen.

Dit betekent zeker niet dat ik Abdolah op ideologisch vlak integraal steun. Zijn ‘filosofie’, in De kraai nog eens uitgelegd door oom Djalal, heeft veel weg van The Secret: als je iets heel graag wilt hebben en je stelt je voor dat je het al hebt, dan treedt ‘De Wet van de Aantrekking’ in werking en zul je het krijgen. Zoals de Wikipedia-pagina al zegt, is dit in essentie geen positieve maar een nogal cynische leer: zij die de dingen die zij willen niet krijgen, willen het blijkbaar niet genoeg. Een ander aspect van zijn denkwereld waar ik weinig enthousiast over ben, lijkt haaks te staan op het eigen initiatief van The Secret en betreft de determinatie van het individu door de directe omgeving, door familiebanden en door geografische afkomst. En laat dat nu een belangrijk motief zijn in De koning.

Sjah, kijk uit, achter je!

Waar Abdolah in De kraai nogal nadrukkelijk op eigen terrein is, verlaat hij zijn bekende habitat door een historische roman te schrijven. De politieke verwikkelingen in het Perzië van de tweede helft van de negentiende eeuw heeft hij immers niet zelf meegemaakt. Dat hij zich niet helemaal buiten zijn zelfgeschapen sprookjeswereld waagt, blijkt uit de nadruk die hij, wederom, legt op zijn eigen afstamming. Hij verweeft het verhaal over sjah Naser en zijn vizieren met zijn eigen verhaal over betovergrootvader Mirza Abolghasem Ghaemmagham Farahani die overleed in 1835. Aan hem en aan Mirza Tagi Khan Amir Kabir draagt Abdolah zijn boek op. Hij noemt hen op de opdrachtpagina ‘de twee voornaamste Perzische minister-presidenten in de tweede helft van de negentiende eeuw’, waardoor hij al speelt met feit en fictie nog voor de roman begonnen is.

De koning draait om het leven van sjah Naser ed-Din Kadjar (1831-1896) en dan vooral zijn bijna vijftigjarige regeerperiode vanaf 1848 totdat hij werd vermoord door Mirza Reza Kermani. Abdolah presenteert deze geschiedenis als een doorlopend conflict tussen de Fransen, de Britten en de Russen, met de Perzen ertussen. De roman vertelt in vierenzestig korte hoofdstukken een chronologisch verhaal over politieke intriges, militaire manoeuvres en een zwakke sjah die doet denken aan de laffe leeuw uit Alfred Jodocus Kwak (stem: Paul van Vliet). De koning luistert slecht naar de stem van de rede, hij is wreed en wraakzuchtig en doet daardoor aan gewelddadige symptoombestrijding zonder oorzaken of gevolgen te doorzien.

De vizier had de sjah zelf levenslessen geleerd, maar hij had genoeg ervaring om te weten dat sommige eigenschappen van een kind niet door lessen te corrigeren zijn. De sjah was de zoon van zijn vader, zwak. Tegelijkertijd was hij de zoon van zijn moeder, wraakzuchtig, belust op macht, vasthoudend en eigenwijs. Ook was hij de kleinzoon van zijn grootvader, een moedige vechter, een harde man wiens wil wet was. De sjah was een mengeling van zijn vader, moeder, grootvader en van zijn opvoeder.

Hier verwoordt de verteller het determinatiemotief dat ik al noemde. Bovendien herbergt dit citaat de bron van mijn frustratie tijdens het lezen van deze roman: een belerende verteller die je constant voor de voeten loopt en zich bedient van bordkartonnen personages die terechtkomen in schematisch weergegeven gebeurtenissen die elkaar zonder betekenisvolle samenhang opvolgen en die vooral een willekeurig aandoende afwisseling van goede tijden en slechte tijden zijn. Soms gaat dit bordkartonnen effect zo ver dat je vreest in een deeltje van de Bouquetreeks verzeild te zijn geraakt. Hier spreekt een verleidelijke jongedame tot de sjah: ‘U bent sterk van buiten en zacht van binnen. Ik heb nooit eerder zo’n charmante man meegemaakt. Bij u voel ik me echt als een prinses, ik kan me helemaal aan u overgeven, iets wat ik nooit eerder in mijn leven bij een ander gedaan heb.’

Abdolah bedient zich daarnaast regelmatig van het janklaasseneffect, vooral wanneer de sjah besluit om de slimme vizier niet te raadplegen, genre: ‘Was hij in een val gelopen waarvan hij de omvang niet kon bevatten?’ en, drie pagina’s later: ‘Waarschijnlijk staat er iets te gebeuren waarvan we nog niet op de hoogte zijn.’ Sjah, kijk uit, achter je!

Hoewel de verteller met brede gebaren het verhaal aan de lezer uitlegt, lijkt de auteur zijn eigen compositie nauwelijks meester te zijn en verzuipt hij in de weergave van politieke details waarvan de relevantie niet duidelijk is. De koning is een rommelige, mislukte historische roman waarin het conflict tussen traditie en moderniteit nergens echte spanning oplevert en waarin de sjah nooit het tragische personage wordt dat hij had kunnen zijn.

Kader Abdolahs interessantste tragische personage blijft toch… Kader Abdolah, de onversaagde grootvizier van de Perzisch-Nederlandse letteren die u kunt leren kennen door De kraai te lezen of door hem live te bewonderen in een boekhandel bij u in de buurt.

De koning, Kader Abolah. De Geus. ISBN139789044515428. Breda, 2011. 412 pagina’s.

De kraai, Kader Abdolah. CPNB & De Geus. ISBN9789059651234. Breda, 2011. 92 pagina’s.

Kader Abdolah. Geschreven portret. CPNB. Samenstelling: Just Enschedé. ISBN9789059651296. Amsterdam, 2011. 64 pagina’s.

 

Recensie: De kraai van Kader Abdolah door Willem Bongers-Dek

Links

CPNB & De Geus, Breda, 2011
ISBN 9789059651234
92p.

Geplaatst op 17/03/2011

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.