De roman als culinaire specialiteit

De graaf van Montecristo

Alexandre (père) Dumas

Van Henry James is de uitspraak dat een roman een roman is zoals een pudding een pudding, en dat het ons er alleen om te doen kan zijn hem te verorberen. Hoe badinerend dat ook mag zijn bedoeld, als er één romancier is die er net zo tegenaan zou hebben gekeken, één roman die precies aan dit signalement beantwoordt — en denk dan liefst aan een rijkelijk gevulde soort, zoals de Engelse Christmas pudding of onze eigen, ook al niet kinderachtige, broodpudding — dan is het wel Alexandre Dumas (père) en zijn Graaf van Montecristo. Een auteur die niet alleen door zijn werk maar ook door zijn grenzeloze inspiratie, tomeloze werkkracht en mateloze leven, kortom zijn larger than life-persoonlijkheid, nog steeds tot onze verbeelding spreekt.

Vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw begonnen de kranten grote aantallen nieuwe lezers te trekken doordat ze dankzij nieuwe reclame-inkomsten de abonnementskosten drastisch konden verlagen. Daarnaast verschafte het nieuwe genre van de feuilleton de pers een middel om die nieuwe lezers ook voor langere tijd aan zich te binden. Zo werden schrijvers als Eugène Sue, met zijn Les Mystères de Paris, en Alexandre Dumas per strekkend woord betaald om de lezers in de ban te houden met een opeenvolging van instructieve maar vooral onderhoudende verhalen met spannende wendingen, verrassende ontknopingen en bloedstollende cliffhangers, en natuurlijk boordevol met alles wat de negentiende-eeuwse lezers zoal kon boeien: exotische reizen, weelderige zuiderse of oriëntaalse taferelen, woeste roversbendes die reizigers overvallen maar waarvan de hoofdman dan een nobel hart en een fijngevoelige ziel blijkt te bezitten, jonge edellieden die onverschrokken duelleren om de naam van hun familie in ere te houden, jongedames die in zwijm vallen, in het algemeen een fascinatie met de dood en bijna-doodervaringen, vertellers die zogezegd vanwege de spanning nauwelijks verder durven te vertellen of die hun lezers al te gruwelijke details willen besparen. Alles was toegestaan, als het verhaal maar een vervolg kreeg en het de aandacht van zijn lezers maar vasthield.

Aan die eisen voldoet De graaf van Montecristo ruimschoots: in deze nieuwe Nederlandse vertaling is het een roman van dik duizend bladzijden geworden die onmogelijk kan worden weggelegd. Omdat het verhaal zo spannend is, en omdat er zoveel wordt verteld dat weliswaar niet rechtstreeks bijdraagt tot de hoofdplot, maar dat je toch voor geen goud zou willen missen — zoals de beschrijving van het carnaval van Rome, het leven van de dwangarbeiders in het bagno van Toulon of de moord op de Albanese heerser Ali Pasja, de ‘Leeuw van Janina’, en natuurlijk allerlei perikelen van geliefden die elkaar net niet of net wel krijgen. Niets van wat de romantiek ons aan literaire motieven en procedés geschonken heeft, wordt door Dumas (noch door zijn medewerker annex ghostwriter Auguste Maquet) achterwege gelaten. Maar ondanks deze overdaad aan materiaal, dat trouwens uit de meest uiteenlopende bronnen en uit zowel eigen als andermans werk bijeengesprokkeld is, en ondanks de eindeloze reeks van al die dagelijkse afleveringen, is de roman verrassend strak gecomponeerd en hoeft de lezer nooit de rode draad uit het oog te verliezen.

In de eerste honderdvijftig bladzijden wordt het verhaal verteld van Edmond Dantès, de jonge, knappe stuurman uit Marseille wie het leven aanvankelijk gul lijkt toe te lachen: hij is getapt bij de bemanning, de reder bij wie hij in dienst is belooft hem promotie tot kapitein, en hij staat op het punt te trouwen met de mooie Mercédès uit het dorp van de Catalanen. Maar dan wordt er door enkele verdorven geesten uit eigengewin, jaloezie en zwakte een complot tegen hem gesmeed: hij wordt beschuldigd van vermeende hand-en-spandiensten voor de op dat moment op Elba verblijvende Napoleon, en verdwijnt zonder vorm van proces voor jaren in de donkerste kerker van een sinister cachot op een eiland net buiten de kust van Marseille.

Na een miraculeuze ontsnapping, die neerkomt op een heuse herrijzenis, volgt, uitgesmeerd over de volgende duizend bladzijden, de lange, langzame en ingenieuze wraakoefening van degene die zich inmiddels de graaf van Montecristo laat noemen, naar het onbewoonde rotseilandje tussen Corsica en het Toscaanse vasteland. Daar vindt hij namelijk op aanwijzing van een voormalige medegevangene een immense schat die hem in staat zal stellen als puissant rijke, onzichtbare weldoener op te treden voor hen die hij welgezind is (en die hem in zijn vorige leven welgezind waren) en achter de schermen het noodlot af te roepen over zijn historische vijanden. Als zijn onstuitbare wraaklust uiteindelijk leidt tot de dood van een onschuldig kind, komt de graaf tot inkeer en komt ook deze lange vertelling ten einde.

Een zekere overeenkomst met Robin Hood, die steelt van de rijken en geeft aan de armen, is de Graaf van Montecristo, mede gezien zijn sympathie voor de eerder genoemde rovershoofdman, niet vreemd. Daarnaast is een analogie met Jezus van Nazareth bepaald niet vergezocht, getuige alleen al de zelfgekozen naam van de graaf, zijn wonderbaarlijke herrijzenis uit de dood en de manier waarop hij ten overstaan van de andere personages voor god speelt. Een derde gelijkenis valt ten slotte te trekken met Alexandre Dumas zelf, die als een van de eerste schrijvers überhaupt een immens fortuin vergaarde met zijn literaire pennenvruchten (vooral met De graaf van Montecristo en De drie musketiers) en met dat fortuin een kasteel liet bouwen dat hij het Château de Monte-Cristo noemde, met als bijgebouwtje om zich in terug te trekken het Château d’If, naar de gevangenis waarin Edmond Dantès jarenlang onschuldig had vastgezeten.

Het is alsof Dumas de hem omringende werkelijkheid wilde omvormen tot de eerder door hemzelf gecreëerde fantasiewereld. Deze verregaande identificatie met zijn eigen personage komt verder tot uiting in eenzelfde hang naar luxe en pracht en praal, maar op de eerste plaats delen de graaf van Montecristo en Alexandre Dumas, die een kleinzoon was van een Haïtiaanse slavin, van wie bovendien zijn familienaam is overgeleverd, eenzelfde morele houding om het op te nemen voor de buitenstaander, de underdog, de verschoppeling.

Daarin schuilt misschien ook wel een bezwaar dat de hedendaagse lezer tegen deze ruim anderhalve eeuw oude roman zou kunnen inbrengen: je wordt na verloop van tijd wel een beetje wee van die moreel verheven graaf van Montecristo en van die heldere onderverdeling van de wereld in slechteriken en goedzakken. Maar dat is maar een klein ongemakje bij al het moois dat dit lijvige boek te bieden heeft, dat het juist moet hebben van die overdaad, die volheid en die geheel complexloze inzet van alle beschikbare middelen, bijvoorbeeld het feit dat Dumas tot drie keer toe zichzelf opvoert in het verhaal, iets wat wij tegenwoordig als een postmodern grapje zouden afdoen maar waar de krantenlezers van toen vast ook al om gegrinnikt zullen hebben.

Wat het lezen van De graaf van Montecristo bovendien tot een geweldige ervaring maakt, is zonder twijfel de vertaling. Die is niet alleen opmerkelijk omdat het voor het eerst gaat om een integrale vertaling in het Nederlands, daarnaast kan ze niet genoeg worden gewaardeerd om de variatie aan stijlen en registers, om het fijne gevoel voor timing en vooral om de frisse toon. Vertaler Jan Mysjkin had het goede idee om bij het vertalen van deze roman, die door Umberto Eco als een van de slechtst geschreven, meeslependste romans aller tijden is omschreven, de auteur een handje te helpen. Zo schakelt de roman subtiel heen en weer tussen de prettig oubollige toon van een goede negentiende-eeuwse roman, gedetailleerde beschrijvingen van bijvoorbeeld de technische bediening van een driemaster op volle zee, poëtisch-zwijmelende stemmingsbeelden met zonsopgang en uiterst levendige dialogen, waarin de personages zich zonder meer geloofwaardig van vlotte hedendaagse zinswendingen bedienen. Kortom: wie dit boek aan zich voorbij laat gaan, doet zichzelf tekort. ‘The proof of the pudding…’

De Leeswolf

Overgenomen uit De Leeswolf, jaargang 16 (2010), nummer 4 (mei).

Links

L.J. Veen, Amsterdam, 2010
ISBN 9789020407228
1177p.
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004006858979 p.

Geplaatst op 16/06/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.