Een enorme expressieve rijkdom

Against Expression: An Anthology of Conceptual Writing

Kenneth Goldsmith en Craig Dworkin

Eind jaren zeventig schreef Simon Carmiggelt (onder de naam Kronkel) in Het Parool een column die als volgt begon:

Leve het nieuwe ima-tijdperk. Dood aan alle remmingen en inhibities en zieligheden.
Ik ben gek. U ook?
Spreken maakt vrienden en vijanden. Bij zwijgen is er iets met je mis.
Elmer en Johan hebben een hut gebouwd. Geheim!
Wij zoeken al een hele tijd naar een foto, maar kunnen hem niet vinden.
God was hier.
Janneke mag een plaat kopen, hij is wel erg duur, maar dat geeft niet, haar vader betaalt hem wel.
Punk is shit.
I love shit.

Verderop in de column legt Carmiggelt de herkomst van deze curieuze tekst uit: hij is afkomstig van velletjes uit een schrijfmachine, die in een portiek naast de ingang van Wilson stond, een winkel in kantoormachines aan de Utrechtstestraat in Amsterdam. Willekeurige voorbijgangers konden de typemachine uitproberen en schreven gezamenlijk de velletjes vol. Zoals Carmiggelt het samenvat: ‘Amsterdam schreef het – anoniem.’

Met terugwerkende kracht verklaar ik nu deze Kronkel zelf tot een schoolvoorbeeld van Conceptual Writing en bovendien een subliem staaltje van Unoriginal Genius. Dit omdat de tekst via procedures tot stand is gekomen (zet een typemachine op straat en zie wat er gebeurt) en niemand zich als oorspronkelijke Auteur opwerpt (Kronkel presenteert wat Amsterdam anoniem schreef). Dat ik dit werk van de destijds zeer populaire Carmiggelt nu zo makkelijk literatuurhistorisch kan duiden, dank ik aan de recente publicatie van twee boeken, een studie van Marjorie Perloff en een bloemlezing van Kenneth Goldsmith en Craig Dworkin.

Perloff is hoogleraar Engelse literatuur aan Stanford University en een invloedrijk critica, die tal van studies over experimentele literatuur schreef, waaronder Radical Artifice, waarin zij de methodes van hedendaagse Amerikaanse dichters in verband brengt met de massamediacultuur van de jaren tachtig en negentig. Van haar verscheen onlangs Unoriginal Genius: Poetry by Other Means in the New Century.

Goldsmith en Dworkin zijn conceptuele dichters, auteurs van boeken die op aanstekelijke wijze een extreme ambitie koppelen aan een extreme futiliteit. Zo schreef Goldsmith een exemplaar van de New York Times integraal over (wat een boek van ruim 800 pagina’s opleverde, getiteld Day), en ontleedde Dworkin in zijn gedicht Parse elk woord van elke zin uit een negentiende-eeuwse grammaticahandleiding naar zijn grammaticale categorie, wat honderden pagina’s tekst oplevert in de trant van

Indefinite Article Singular Subjective Case Noun comma syncategoramatic indefinite article Noun comma parenthesis cardinal arabic numeral parenthesis model auxiliary adverb infinitive verb passive incomplete participle […].

Samen publiceren zij nu Against Expression: An Anthology of Conceptual Writing.

Internet

In beide boeken gaat het om schrijven dat zich niet beroept op de Auteur als tekstbron. Het onoriginele genie is juist geniaal in het citeren, collageren en overschrijven van andermans tekst. Daarnaast is de conceptuele schrijver een auteur die procesmatig tewerk gaat. In de woorden van Dworkins inleiding: ‘the guiding concept behind conceptual poetry may be the idea of language as quantifiable data.’

In essentie is de conceptuele dichter dus iemand die een bestaande tekstuele datastroom in een andere gedaante doorgeeft. De grondvorm is de readymade, zoals bekend een vorm met een inmiddels zeer lange geschiedenis. Vandaar dat het zo makkelijk is om een column van Carmiggelt in de conceptuele traditie onder te brengen. Heel gek is dat trouwens niet. Carmiggelt was een gretig Barbarber-lezer, en dat tijdschrift is zelf weer één van de Nederlandse loten aan de duchampiaanse tak. Veel van wat het blad bracht kan zo in de conceptuele canon.

Je zou dan ook makkelijk kunnen zeggen dat het hele conceptuele schrijven niets nieuws brengt en vervolgens over gaan tot de orde van de dag. Maar dat zou te simpel zijn. Juist de laatste jaren duiken er veel conceptueel geschreven teksten op, ook in ons land (bijvoorbeeld bij Elisabeth Tonnard en Ton van ’t Hof). Met name Goldsmith heeft zich een polemisch pleitbezorger voor dit schrijven betoond. Niet zozeer om Conceptual Writing neer te zetten als volkomen nieuwe stroming, maar wel als een stroming die dankzij het internet op dit moment een bijzondere relevantie heeft.

Goldsmith is curator van het gigantische internetarchief Ubuweb voor avant-gardistische kunst, en ook in zijn poëtica speelt het internet een belangrijke rol. In zijn inleidende essay beschrijft Goldsmith hoe internet een nieuwe tekstomgeving vormt, een omgeving van ongekende tekstproductie waar de normale literaire productie niet tegenop kan. Internet, stelt Goldsmith, betekent voor het schrijven wat de fotografie voor de beeldende kunst betekende: technologisering, overvloedige beschikbaarheid van ruw tekstmateriaal, moeiteloze reproductie. Internet staat vol taal die je je met twee muisklikken kunt toe-eigenen; copy-pasten is de simpelste schrijfhandeling; citerende re-bloggers en re-tweeters worden in de nieuwe schriftcultuur net zo belangrijk als de auteurs van oorspronkelijke tekst. Conceptual Writing onderzoekt welke nieuwe literaire vormen bij deze omgeving passen. Dankzij internet kunnen conceptuele schrijfvormen floreren als nooit tevoren, en dat motiveert tevens een nieuwe gang door de oudere literaire geschiedenis.

Beide boeken hebben dan ook een opvallend inclusieve literatuurhistorische benadering. De experimentele esthetiek die de boeken verdedigen propageert hier geen radicale breuk, maar bestaat juist in continuïteit met het verleden. Bovendien bieden zowel Perloff als Goldsmith en Dworkin een nadrukkelijk internationaal perspectief. Kennelijk is deze experimentele literatuur inmiddels zeer ver verwijderd van de traditionele avant-gardestrategie, waarbij een groep auteurs middels pamfletten en manifesten een absoluut begin afkondigt binnen een welomschreven literair veld. Het conceptuele schrijven is juist niet aan een literair veld gebonden: het schiet via internet moeiteloos de wereld over en drukt zich niet zelden uit in meerdere talen tegelijk, maar is tegelijkertijd wel degelijk op tradities (meervoud!) betrokken, altijd in dialoog met het verleden.

Een nieuwe literatuurgeschiedenis

In Unoriginal Genius komt dat duidelijk naar voren. Het hedendaagse conceptuele schrijven en de rol van internet speelt een belangrijke rol. Toch is het grootste deel van het boek juist gewijd aan voorlopers. Als historisch vertrekpunt kiest Perloff Walter Benjamins Passagen-Werk. Dat project was zelf al een vorm van geschiedschrijving: door uitvoerig negentiende-eeuwse bronnen (zowel literaire als alledaagse) te citeren en tot een collage te verwerken poogde Benjamin door te dringen tot het beginnende consumentenkapitalisme in Parijs.

Andere vertrekpunten van Perloff zijn de Franse Oulipo-groep en de concrete poëzie uit Zweden, Zwitserland, Oostenrijk en met name Brazilië. Ook schetst ze hoe de eerdere citeerpraktijken doorwerken bij auteurs uit de Language-generatie, zoals Charles Bernstein en Susan Howe. In het zesde hoofdstuk beschrijft ze het meertalige schrijven en het schrijven in andere talen dan de eigen taal, een genre dat zich goed leent voor conceptuele benaderingen, zoals het werk van de Frans-Noorse Caroline Bergvall, die in het Engels publiceert en in Antwerpen de museale installatie Say Parsley maakte, met taalverwarring (tussen Engels en Nederlands) als onderwerp. Het laatste hoofdstuk is geheel gewijd aan een kritische lezing van Goldsmiths Traffic, een boek dat volledig bestaat uit overgeschreven verkeersinformatie.

Daarmee is Unoriginal Genius een razende tocht door de tijd en de wereld, waarin Perloff steeds op handige wijze haar auteurs met elkaar in verband brengt en laat zien welke dialogen er in het werk gevoerd worden. Bernstein schreef een operalibretto over Benjamin en parafraseert daarin de concretist Ernst Jandl; de Braziliaan Haroldo de Campos wordt becommentarieerd door de Oulipiaan Jacques Roubaud; Goldsmith gaat in gesprek met De Campos en blijkt aan het eind van het boek zelfs te werken aan een regelrechte navolging van het Passagen-Werk (onder de eveneens geleende titel Capital).

Haar globale en zeer historische perspectief leidt ertoe dat Perloff een nieuw verhaal over de literatuurgeschiedenis schrijft. Was eerder werk vooral op haar eigen Amerikaanse traditie gericht, nu legt ze juist veel nadruk op het belang van perifere gebieden (Zweden, Brazilië) in het internationale systeem. Om de historische positie van de auteurs die zij in Unoriginal Genius behandelt te schetsen moet ze het avant-gardisme loslaten, en maakt ze gebruik van William Marx’ term arrière-guarde om auteurs van latere generaties aan te duiden die, tegen de reactionaire houding van hun tijdgenoten in, trouw blijven aan de ontdekkingen van eerdere avant-gardisten. Zo blijkt bij Perloff elke conceptuele schrijver steeds schatplichtig aan een eerdere, in een voortdurende dialoog met iemand op een ander continent.

Daarbij stelt ze zich in het boek steeds op als de academische critica die ze altijd al was. Ze leest en interpreteert haar auteurs zorgvuldig, en treedt zijdelings in literatuurtheoretische discussies (over de Dood van de Auteur bijvoorbeeld). Zo doet ze veel tegelijk in het boek: het is een bijdrage aan theorievorming, aan geschiedschrijving, maar ook een herbevestiging van de waarde van de traditionele kritiek in een nieuwe omgeving van internet en conceptueel schrijven. Heel goed blijkt dat uit het hoofdstuk over Traffic, waarin ze met nadruk Goldsmiths opvatting dat je zijn boek niet hoeft te lezen om het te begrijpen weerlegt, door precies dat te doen wat haar beroep is: grondig lezen en duiden.

Dit alles leidt tot een rijk, subtiel opgebouwd en lezenswaardig boek. Maar ook tot een boek met de nodige losse eindjes. Zo had ik de vele literatuurtheoretische opzetjes die het boek bevat graag grondiger uitgewerkt gezien. Of misschien had de zoektocht naar een nieuwe manier van lezen, die zich kan meten met de radicaliteit van het schrijven dat ze beschrijft, kunnen worden weerspiegeld in meer vormbewuste essays – Perloffs eigen schrijfvorm blijft achter bij de voortdurende experimenteerdrift van de auteurs die ze beschrijft.

Verknopingen

Dat geldt niet voor Against Expression – ondanks het feit dat de bloemlezing een zeer conventioneel literair genre is. De bloemlezing (die een voortzetting lijkt te zijn van de Ubuweb Anthology of Conceptual Writing) blijkt zelfs perfect te passen bij het onderwerp: bloemlezen is immers zelf citeren. Voorts wordt de ingang van Dworkin en Goldsmith tot het onderwerp meer bepaald door de beeldende kunst. Zo schetst Dworkin in zijn omvangrijke inleidende essay uitgebreid de relatie tussen Conceptual Writing en de conceptuele en minimale kunst van de jaren zestig. Ten slotte zetten Dworkin en Goldsmith het genre van de bloemlezing in om de overzichtelijkheid van het onderwerp te ondermijnen door een overvloedige verscheidenheid van auteurs, teksten en benaderingen.

Net als Perloff gaan de bloemlezers daarbij zeer internationaal te werk, en zoeken zij aansluiting bij de literaire traditie. Onder de voorlopers die zij opsporen, treffen we onder meer Beckett, Crane, Yeats, Mallarmé en Diderot – sommige namen zijn nauwelijks minder verrassend dan Carmiggelt. Dworkin en Goldsmith laten gul de lezer delen in hun enorme eruditie in de inleidende teksten bij elk van de ruim honderd selecties, waarin zij de gebloemleesde tekst vaak voorzien van tal van mogelijke interpretaties en steevast in verband brengen met andere opgenomen teksten en met teksten buiten de bloemlezing. Het boek is zo ook zelf een performance van verknopingen, van de door eeuwen en landen heen gevoerde literaire dialoog die het conceptuele schrijven is.

Nadrukkelijker dan Perloff laten Dworkin en Goldsmith zien hoe geen enkele tekst, en zelfs geen enkele literaire strategie, op zichzelf staat. Claude Closky alfabetiseerde de getallen één tot en met duizend (en telt dus van ‘eight’ tot en met ‘two hundred and two’); Rory Macbeth alfabetiseerde alle woorden in de Bijbel (wat onder meer leidt tot zes pagina’s met enkel het woord ‘be’); andere auteurs alfabetiseren weer ander materiaal. Veel auteurs hebben de sonnetten van Shakespeare systematisch bewerkt, door er woorden uit weg te laten, of door zoals K. Silem Mohammad nieuwe sonnetten te schrijven die perfecte anagrammen zijn van de originelen. Op die manier ontstaan regels als:

Where be the drug America inhaled
When every Nazi was a secret Yid?
And where the bed (which should be ever veiled)
Where Richard Nixon screwed a giant squid?

Auteurs schrijven internetteksten over; stellen inventarissen samen; vervangen systematisch woorden in de ene tekst door woorden uit de andere tekst; het panorama van gepresenteerde technieken lijkt eindeloos. Ook zijn de resultaten zeer verschillend in hun onderwerpen, betekenis en effect. Dit boek logenstraft voorgoed het idee dat na Duchamp elke readymade niet meer dan een herhaling van zetten is.

Sterker nog, twee auteurs die bijna dezelfde techniek gebruiken, bereiken nooit hetzelfde resultaat. Het conceptuele schrijven blijkt juist een enorme expressieve rijkdom te herbergen. Conceptuele teksten kunnen cerebraal spel zijn, maar ook fel politiek: H.L. Hix‘ collage van zinnen uit toespraken van George W. Bush, of The Kommunist Manifesto or Wot We Wukkerz Want, een vertaling van Marx en Engels door Steve McCaffery in Yorkshire-dialect. Ze kunnen literatuurkritisch zijn, of persoonlijk: Douglas Hueblers verzameling Secrets; David Buuck, en ook Sophie Calle, die zichzelf hebben laten volgen door een privédetective. Ze kunnen hilarisch zijn, of getekend door een intense psychologie: in diverse teksten die geconstrueerd zijn op basis van psychologische tests maar ook in Aragons Suicide, Ballards Mae West’s Reduction Mammoplasty of Nada Gordons op het internet gevonden pubermeisjesangsten, Abnormal Discharge.

Deze rijkdom maakt Against Expression tot een feest. Waar Perloff in haar studie een literatuurhistorische achtergrond schetst, laten Dworkin en Goldsmith het actuele artistieke belang van de conceptuele (over-)schrijfpraktijk zien. Samen vormen deze boeken een krachtig pleidooi voor wat nu al een belangrijke stroming mag heten in de internationale experimentele poëzie van deze eeuw en, met terugwerkende kracht, van alle eerdere eeuwen.

Links

Northwestern University Press, Evanston, 2011
ISBN 9780810127111
656p.

Geplaatst op 08/04/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.