Recensies, roman

Keiharde knaldrang

Exces

Persis Bekkering

Op 10 juli 2021 gingen de nachtclubs in Nederland weer dicht nadat ze twee weken open waren geweest. Precies op die dag zou ik naar een klein dancefeest gaan op een strandje aan de Waal bij de voormalige Nyma-fabriek in Nijmegen. Persis Bekkering, de auteur van de rave- en technoroman Exces (2021), postte die dag op Instagram: ‘Bye summer of love / Your baroque sunburst / was ephemeral as always / Back to miserable / Monday mornings / And fiction’. Daarmee verwees ze naar de Britse cultuurcriticus Mark Fisher (1968-2017), die aan het begin van dit millennium de status van cultfiguur verwierf met zijn blog k-punk, waarop hij de hedendaagse cultuur en politiek te lijf ging met Marxistische cultuurtheorie. Rave – de cultuur rondom elektronische muziek – speelt daar een belangrijke rol in, vooral in zijn laatste, nooit voltooide werk (hij beroofde zichzelf van het leven), Acid Communism (2017). Waar zijn bekendste boek Capitalist Realism (2009) vooral het probleem van het kapitalistische bestel omschrijft (er is geen alternatief, het is ‘easier to imagine an end to the world than an end to capitalism’), daar staat de inleiding van Acid Communism in het teken van de utopie van een collectivistische toekomst. Rave is een belichaming van hoe die toekomst eruit zou kunnen zien: ‘baroque sunbursts’ en ‘no more miserable monday mornings’. Ik hoopte weer even te kunnen proeven van hoe het ook alweer is om je over te geven aan het niet-productieve, het radicaal nutteloze, of zoals Bekkerings protagonist Nim zegt: ‘Dat stroperige, onuitstaanbare nu nu nu’.

Die utopische kijk op rave als alternatief heeft ook een cynische tegenhanger: gecommercialiseerde dancefeesten als een gecommodificeerd product in een kapitalistisch systeem. Geen alternatief, maar een bevestiging van de status quo. Of zoals de Britse cultuurcriticus George Hoare het treffend omschrijft op zijn blog:

Although hierarchies are (temporarily) destroyed, nothing is built and so rave is ultimately compatible with capitalism. This is why, today, the cultural revolt of rave has been incorporated almost in its entirety into the neoliberal hedonism industry. Anything that is not antagonistic to capital is subsumed, eventually, within it. Similarly to Occupy, rave was unable to change the rules of the game.

Bekkering behandelt in haar nieuwe roman beide kanten van de medaille. Precies dat spanningsveld tussen rave als antikapitalistisch ideaal en rave als onderdeel van ‘the neoliberal hedonism industry’ maakt Exces zo’n prikkelend boek. Het is niet zomaar een utopisch, misschien zelfs hoogdravend relaas over transcendente dansvloerervaringen; tegelijkertijd onderstreept het de paradox die George Hoare hierboven blootlegt.

We zijn het plot kwijt

In vijf hoofdstukken volgen we de ontwikkeling van rave door de tijd heen. Ieder hoofdstuk speelt zich af in een stad die daarin cruciaal is geweest: Amsterdam 1988, Berlijn 1992, New York 2001, London 2008, en het plaatsloze, want universele coronatijdperk in 2020. Nim is de centrale figuur. Hoewel haar persoonlijke leven (jeugdtrauma’s, moeizame liefdesrelaties) onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis van rave is zij meer personage dan mens. Als retorische constructie vertegenwoordigt ze de iconische raver die Bekkering vormgeeft via geijkte beelden uit de literatuur- en cultuurgeschiedenis. Nim is een femme fatale die perfect past in het rijtje waar ook Homerus’ Helena van Troje en Sharon Stone uit Basic Instinct (1992) in staan. Haar naam verwijst zowel naar de diabolische Marieke van Nimwegen als naar de liefde (draai ‘Nim’ om en je krijgt ‘Min’). Eros en Thanatos zijn in haar wezen niet uit elkaar te houden: haar liefde doodt letterlijk de mannen die als zwermen bijen om haar heen hangen. Het is een eeuwenoud verhaal dat begon bij de appelplukkende Eva en telkens opnieuw verteld wordt: ‘zij was gif, een slang, ze had hem verleid, ze genoot van zijn vernietiging, met haar populaire kut probeerde ze de macht te grijpen, bladiebla. Altijd hetzelfde liedje’.

De zijdelingse zinsneden ‘bladiebla’ en ‘[a]ltijd hetzelfde liedje’ zijn cruciaal hier, omdat ze goed illustreren hoe Bekkering over rave schrijft. Het zijn slechts enkele van de vele voorbeelden van metafictioneel commentaar dat ingezet wordt om woorden te vinden voor de niet-talige ervaring van dansen op repetitieve, mantra-achtige elektronische muziek (‘Je bent binnenstebuiten gekeerd, alles wat in je zat hangt aan je armen, zweeft als papieren slingers door de lucht, en nu is de wind gaan liggen’). Uit alles blijkt dat Bekkering zich extreem bewust is van het feit dat de meeste narratieve conventies niet werken voor een roman over dit onderwerp. Dat begint er al mee dat een roman een lineair medium is met een begin en een einde, terwijl herhaling een van de kenmerken is van rave (‘Herhaling zonder eindpunt, duizend plateaus van crescendo’). ‘We’ve lost the plot’ is dan ook een passend motto, afkomstig van de Britse rave-essayist Simon Reynolds, voor het tweede hoofdstuk dat zich centreert rondom een clubnacht in het Berlijnse Walfisch.

Een plotgedreven verhaal ligt niet voor de hand en is ook niet wat Bekkering voor ogen moet hebben gehad. Maar hoe moet het dan? Een plotloos, hermetisch taalbouwsel? Zou kunnen. Bekkering kiest er echter voor om narratieve conventies zoals plot niet volledig overboord te gooien, maar juist in te zetten op een zelfreflexieve manier. Er gebeuren wel degelijk dingen, best wel heftige zelfs, zoals (zelf)moorden waarvan gesuggereerd wordt dat Nim daar verantwoordelijk voor is. Maar dat is slechts een kapstok, een omhulsel, een noodzakelijke vorm om het ongrijpbare sociaal-culturele fenomeen van rave te narrativiseren. Een van haar personages houdt de auteur een spiegel voor: ‘[I]k heb een hele filosofie ontwikkeld, een filosofische verhandeling van de nacht, dat is toch veel interessanter dan die banale whodunit van je’. Bekkering moet, om met Wittgenstein te spreken, eerst de ladder beklimmen voordat ze hem kan weggooien. Omdat er geen passende taal of narratieve vorm voor rave bestaat, moet ze die uitvinden.

Naast het plot geldt dit ook voor de manier waarop ze narratieve eenheden als personages en decorum gebruikt. Eigenlijk schieten alle mogelijkheden van het romangenre tekort om de kern van rave te vatten. Toch moet er op de een of andere manier een boodschap gecommuniceerd worden aan de lezer, zoveel wordt wel duidelijk uit het nadrukkelijk theoretische vertrekpunt van de roman (naast Fisher, komt onder anderen Freud veelvuldig voorbij). Bij gebrek aan een duidelijke vorm om die boodschap te verspreiden, drijft Bekkering de narratieve conventies op de spits. Zo vat ze de non-lineaire grenservaring die rave heet via een ‘banale whodunit’, archetypische personages en heel nadrukkelijke verwijzingen naar de couleur locale van Amsterdam 1988 (krakers), Berlijn 1992 (de legendarische club Walfisch), New York 2001 (vroege internetcultuur), London 2008 (de kreditcrisis) en het nu (lockdowns). Eigenlijk moet je rave voelen, maar met deze narratieve vormen probeert Bekkering het fenomeen te begrijpen, het in de tijd en de literatuurgeschiedenis te plaatsen.

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat alle keuzes die Bekkering had kunnen maken even goed waren geweest. Zo had ze ook andere archetypen dan de femme fatale kunnen inzetten (zoals de wijsgeer of de held), maar juist dat personage-beeld waarin Eros en Thanatos onlosmakelijk verbonden zijn, past bij de these van Exces. Nim belichaamt namelijk zowel het utopische ideaal van rave als alternatief voor de status quo, als de cynische, grauwe blik op rave als een van de vele raderen in de kapitalistische machine.

Zwetende zinnen beuken op de bladzijden

Op detailniveau trekt Exces de aandacht met wat ik voor het gemak stilistische experimenten noem. In eerste instantie valt op dat er tussen de vijf hoofdstukken radicale perspectiefwisselingen en verschuivingen in focalisatie plaatsvinden. Waar het eerste, Amsterdamse hoofdstuk redelijk rechttoe-rechtaan in de derde persoon verteld wordt door een alwetende verteller die vooral Nims perceptie centraal stelt (zoals bij haar eerste aanraking met dance: ‘Het lijkt in de verte op disco, maar dan kaler en niet zo vrolijk. […] Dan hoort ze een suizend geluid nog altijd op de beat. Lekker agressief, roept ze.’), daar verschuift het perspectief in het tweede, Berlijnse hoofdstuk voor enkele pagina’s naar de tweede persoon. Die truc kennen we van Jay McInerney’s Bright Lights, Big City (1984) dat zich voor een groot deel in nachtclubs afspeelt en vooral het hedonisme van het nachtleven benadrukt, maar gesitueerd is in een periode vlak voor de opkomst van elektronische muziek waar Bekkering over schrijft. De jij-vorm is de vertelsituatie die inderdaad het dichtst in de buurt komt van rave:

Sta weer op. Licht als een lege kartonnen doos ben je. Deze track lokt je. Niets willen missen. Niet te doen dit. Wat is dit nummer? Wie kent dit nummer? Het is alweer voorbij, nieuwe beats ondermijnen de vorige. Je wilde erbij zijn, opgetild worden, maar steeds is het te laat. Je veegt je haar uit het gezicht, je blijft dansen, je blijft herhalen, je staat paraat. Eens kijk jij het moment vol in het gezicht, pak je het bij de wangen. Met je ogen dicht sta je, je wordt meegetrokken door gouden lichtjes die spiralen trekken in een diepe, donkere tunnel. Met ogen open is de tunnel verdwenen en sta je weer tussen de hete mensen, de dampende lijven. Je voelt hun aanwezigheid achter je, naast je, ze omringen je zonder je aan te raken. Je armen grijpen in de licht, jij ritmemachine, en hoe langer je ermee doorgaat, hoe beter het voelt, er komt weer lucht onder je vleugels. De plakkerige lucht. De onbeweeglijke lucht. Herhaal.

Niet alleen wordt de lezer aangesproken via de jij-vorm (niet Nim, maar de lezer staat op de dansvloer), de suggestie wordt bovendien gewekt dat we allemaal onderdeel zijn van een collectief ‘je’. Het individu lost op, maar dat is slechts van zeer korte duur. Vandaar ook dat na deze clubscene het perspectief weer verschuift naar de derde persoon; dan is Nim weer Nim en de lezer de lezer. Slechts twee keer verschuift het perspectief naar de tweede persoon en allebei die scènes spelen zich af in een club. De derde of eerste persoon, het geïndividualiseerde perspectief, schiet daarvoor tekort.

Vanaf het vierde (Londen 2008) en vijfde hoofdstuk (heden) wordt de stijl van Exces grilliger, alsof het gaandeweg steeds moeilijker wordt om een helder verhaal te vertellen. In het Londen van 2008 lijkt rave nu echt finaal slachtoffer te zijn geworden van wat George Hoare ‘the neoliberal hedonism industry’ noemt. Vanuit het ik-perspectief van een gedesillusioneerde garderobemedewerker wordt Nim extern gefocaliseerd als een ‘cartoonesk’ figuur, een gimmick van de nachtelijke paradijsvogel die het daglicht niet kan verdragen. In Londen, het epicentrum van de financiële crisis, is rave morsdood:

Hol is het geworden. De ziel is eruit. De waanzin. De verrukking en hoop zijn eruit. De saamhorigheid. De echo klinkt hol als in een horrorhuis, een spiegelpaleis. Het klinkt nergens naar, er is geen ontwikkeling meer, geen verankering in de tijd, geen bestemming. Steeds gladder klinkt het gebeuk […]

De toon van dit hoofdstuk is gejaagd, doorgedraaid, speedy. De desillusie uit zich in extreme parataxis, in zinnen die soms pagina’s lang doordenderen:

soms maakt me dat zo eenzaam, nu ik van al die troep afblijf kan ik nooit meer door iemand heen kijken, nooit kan ik ervan uitgaan dat ik de mensen ken, dat ik ze begrijp en aanvoel, mijn radars raken in de war, ze slaan alle kanten uit, het is allemaal nep wat die zooi met je doet, zo voorspelbaar, dan is het alsof de hele wereld in scène is gezet, snap je wat ik bedoel, en ik ken het script vanbuiten, en ook al zit ik daar op de gang alsof ik achter het toneel zit, hoe noemen ze dat, in de coulissen, de scène gaat gewoon door, er zijn geen muren meer om de scène van de werkelijkheid af te scheiden, en dan zijn er momenten dat ik om m heen kijk en al die strakke hoofden zie, die in brons gegoten grijnsbekken […]

Niets utopisch is hier te vinden. De ‘in brons gegoten grijnsbekken’ zijn zombies die nu zelfs ’s nachts de filosofie van meer-meer-meer belichamen. Bekkering is op haar best in dit soort scènes, waarin vorm en inhoud naadloos op elkaar aansluiten.

Cultuurtheorie en de romankunst

Een bezwaar dat je tegen Exces als uiting van romankunst zou kunnen aanvoeren is dat het te sterk leunt op ‘theorie’, zoals Marja Pruis deed in haar recensie in De Groene Amsterdammer. Daar zit wel wat in. In het laatste hoofdstuk schrijft Nim in een brief: ‘Mijn gedachten buitelen over elkaar heen, en ik stort meteen mijn boekenkast over je uit.’ Het is inderdaad moeilijk je soms aan die gedachte te onttrekken. De geest van, met name, Mark Fisher, doemt om de zoveel pagina’s weer op. Wie zin heeft in een luchtige roman over het clubleven en minder in cultuurtheorie of essayistiek, hoeft dit boek niet mee te nemen op vakantie. Sowieso is Exces geen roman in de traditionele zin van het woord, meer een filosofisch manifest, een theoretisch gedreven narratief dat nadrukkelijk speelt met de conventies van het romangenre.

Bovendien is Bekkering, zoals dat zo mooi heet in het Engels, hammering the point home. Een simpel voorbeeld is de nadrukkelijke, bijna overdreven aanwezigheid van herhalingen, echo’s, repetities, kopieën. Soms gebeurt dat heel subtiel, zoals de vele varianten op het woord ‘herhaling’ die je om de haverklap tegenkomt, of via de eerder genoemde parataxis, een stijlfiguur waarmee de zinnen aan elkaar geregen worden als kralen in een ketting. Soms voelt het vergezocht, bijvoorbeeld wanneer Nim in het laatste hoofdstuk melding maakt van haar ‘repetitieve liefdesleven’. Aan de andere kant past ook juist die extreme focus op herhaling en de vele verwijzingen naar theoretici bij de pointe van het boek. Exces is een prachtig voorbeeld van hoe om te gaan met de grenzen van een lineair medium als de roman. Bekkering combineert in dit boek een gedegen verteltechniek, die ze met haar vorige roman Een heldenleven (2018) al bewees te beheersen, met de heldere theoretische blik en kritische toon die we van haar kennen uit haar werk voor onder andere De Gids. Niemand gaf mij eerder zulke passende woorden voor de voornamelijk affectieve ervaring van rave. Wanneer het weer kan, sta ik met Persis Bekkering en Mark Fisher in mijn achterhoofd keihard te knallen, te blazen, te beuken, te vlammen op een nader te bepalen rave. Herhaal, herhaal, herhaal.

Een recensie over Exces (2021) van Persis Bekkering door Roel Smeets.

Prometheus, Amsterdam, 2021
ISBN 978 90 446 3818 9
229p.

Geplaatst op 30/09/2021

Tags: rave

Categorie: Recensies, roman

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.