Gelukszoekers in contrapunt

Duetten

Erik Jan Harmens en Ilja Leonard Pfeijffer

Wat is de conditie van de panter in Rainer Maria Rilkes beroemde gedicht? Rilkes panter is een dier dat weliswaar kracht uitstraalt, maar nu lenig en alleen in een kooi rondjes draait. Buiten de tralies is er geen wereld meer. Slechts af en toe vangt zijn moeë blik nog een beeld op. We kunnen er, zoals Erik Jan Harmens (1970) en Ilja Leonard Pfeijffer (1968) in Duetten, de gesteldheid van de verlichte mens in zien die voortdurend wordt begrensd door zogeheten vrijheid en zich geen wereld buiten de begrenzing kan verbeelden. In het tiende duet herschept Pfeijffer in enkele verzen Rilkes gedicht in die zin:

Als sleetse, zwarte panter in een dierentuin
gaan wij met doffe blik in ronde rondjes rond
langs tralies van de vrijheid schurend met een mond
vol holle woorden over waarden in ons hok.

De tralies zijn meteen dubbelzinnig: ze houden ons weg van de vrijheid maar ze staan ook zelf voor vrijheid. Elke beperking creëert een ruimte waarin vrijheid kan worden veroverd. En al staat de ‘wij’ in dit duet vooral voor de westerling die zich superieur acht en door consumptiedenken indommelt, schuren kan ook slijpen zijn. Zo kunnen de woorden waarvan de mond vol is zoals tanden scherp en gevaarlijk worden. De gekooide panter in de ‘Jardin des Plantes’ staat immers ook voor potentieel gevaar en voor een residu van dierlijke kracht. Op risico teert eveneens de dichter, die lezers verbeelding en taal kan aanreiken om buiten grenzen te treden. Bevrijding bestaat dan vooral in de onthulling van de tralies, wat geluk in feite eerder in de weg staat dan bevordert. Geluk is dan ook nooit onverdeeld of gegarandeerd, misschien zelfs niet nastrevenswaardig, in tegenstelling tot de mislukking.

Daarmee zijn de contouren getekend van het mens- en wereldbeeld dat Harmens en Pfeijffer in hun Duetten vormgeven. De wereld is vol gevaar en de poëzie moet gevaar met gevaar bestrijden. Als de twee bevriende dichters de laatste jaren uitspraken doen over poëzie, leggen ze dan ook vooral de nadruk op risico als voorwaarde voor geslaagde poëzie. Die stellingname vinden we in Harmens’ bloemlezing Ik ben een bijl (2009), in Pfeijffers Idyllen (2015) en in het gezamenlijk gepubliceerde manifest (2009) voor een riskante literatuur. Het manifest is tegelijk een pleidooi voor urgente literatuur én een parodie op het genre van het manifest en op het discours van urgentie:

Deze tijden van globalisering, immigratie, toenemende religieuze spanningen, oorlog, uitholling van democratie onder druk van populisme […] zijn bijzondere en bijzonder gevaarlijke tijden die bijzondere eisen stellen aan de kunst.

Wat voor gewaagde poëzie dat dubbele gebaar van pleiten en parodiëren dan toelaat, kunnen we lezen in Duetten.

Erg aparte samenzang

De tralies van de duettenkooi, die uitgeven op dichterlijke vrijheid, bestaan in een eenvoudig principe: in elk van de dertig duetten wisselen de twee dichters elkaar twee of drie keer af. Uitzonderlijk komen ze vier keer aan de beurt. In het negende duet wordt dat de inzet van getreiter, waarin het spelkarakter van deze dichtvorm op de voorgrond treedt:

ILP Dat laatste dat je zei, heb ik niet goed gehoord.
Het maakt niet uit, want ik heb toch het laatste woord.

EJH wat ik nu nog zeg hangt trappelend aan een koord
te wachten op ontdekking

ILP Het zal wel, weet je wel. Het boeit niet wat je zei.
Het allerlaatste woord is toch altijd aan mij.

EJH ook als ik zwijg overstem ik je
omdat ik in je ben
ik ben jouw stem

Het zijn niet de meest beeldrijke verzen van de bundel, maar ze tonen wel als geen andere het surplus van de interactie. Die laatste verzen, meteen ook de slotverzen van het duet, zijn een meesterzet in het schaakspel dat de twee spelen en dat geregeld doorschemert in de opeenvolging van strofen. ILP staat schaakmat. Dat geldt ook voor het lyrisch ik, een vrouw die aan de andere stem duidelijk maakt dat haar verleiding veronderstelt dat hij zijn identiteit zal verliezen. Maar de ander slaat terug.

De ene en de andere stem zingen in de Duetten nu eens samen, dan weer apart. De ene keer vertellen ze samen één verhaal, de andere keer gaan ze een harmonieuze dialoog aan of trachten ze elkaar te overtroeven. Sommige duetten hebben een opzichtiger cadavre-exquis-gehalte: de tweede stem vult de drie puntjes aan waarmee de eerste eindigt. Voor de lezer werken die variaties in de samenzang het leesplezier in de hand, en op veel plaatsen versterken ze de gelaagdheid.

Dat de twee dichterlijke stemmen hun signatuur behouden in de uitwisseling, is intrigerend. Ondanks de osmose van onderwerpen, metaforen, motieven en autobiografisch materiaal hoeft men er nooit aan te twijfelen wiens stijl men leest. Dat zou ook zonder de initialen in de marge duidelijk zijn. (Daarmee is overigens niets gezegd over het reële auteurschap, want alvast een van de twee dichters is een meester in de pastiche.) Pfeijffer schrijft alexandrijnen in gepaard rijm, zoals in zijn bundel Idyllen. Zijn verzen blinken uit in geestigheid en verrassende, tegendraadse aforistische kracht, geregeld uitgedrukt in de pseudo-gekloofde zinnen die Pfeijffers poëzie typeren en vaak met intertekstuele allusies. Naast Rilke zijn de vertrouwde gezellen onder anderen Pindarus en Martinus Nijhoff.

Harmens dicht in vrije verzen met parallellismen, anaforen en alliteratie die de verzen ritmisch stuwen. Geregeld doet hij ook mee met het gepaard eindrijm van Pfeijffer, maar anders dan zijn dichtgezel maakt hij binnen zijn beurt vaak korte strofen. In Harmens’ lexicon zitten het (al dan niet vernederlandste) modieuze Engels en de straattaalachtige woorden die zijn handelsmerk werden. Zijn lyrisch ik profileert zich niet toevallig als performer en preciezer nog, zoals een van Harmens’ bundels het zegt, een ‘underperformer’: ‘vanavond moet ik op het podium staan / in gedachten zal mijn mond opengaan / maar blijven woorden uit als een oogst’. De performer-dichter komt te staan voor de kunstenaar die wankelt tussen onvermijdelijke mislukking en noodzakelijke onrust. Of zoals ILP pleit: ‘Dus stamel verder, dichter, met je open mond. / Verslik je in verbazing en toon elke wond.’

De twee stemmen zingen geregeld harmonisch samen dankzij hun gedeelde spitsvondige en vlijmscherpe humor, bijvoorbeeld waar het gaat over terrorisme en migratie. In het negentiende duet staat een terrorist in de luchthaven klaar om zich op te blazen:

ILP […] Geen budgetpassagier had schrik
van mij. Men laadde trolleys vol met zonnebrand
en met overgewicht op de bagageband.

EJH beef om bevroren bewakingsbeeld
hier ben ik nog heel
nog één keer het licht in van burger king
malende kaken gaan staken

Wat geestigheid betreft, is er overdaad in die enkele verzen van Pfeijffer: de ironie van de ‘budgetpassagier’, de dubbelzinnigheid die vervolgens door het enjambement ontstaat en de betekenisverbinding tussen het eerder vermelde ‘sissend lontje’ en de ‘zonnebrand’, het schijnbare zeugma met ‘overgewicht’, voor wie wil ook de associatie tussen de ‘bagageband’ en de bommengordel… Harmens neemt het over met allitererende en assonerende verzen die de angst suggestief oproepen en die het lyrisch ik een wrange voorstelling van de toekomst meegeven: het moment waarop de wereld hem op bewakingsbeelden leert kennen. Wat we hier zien, is hoe het verschil in stijlen de samenzang van Harmens en Pfeijffer een contrapuntisch effect kan geven. De twee melodieën lopen soms in andere richtingen maar klinken dan weer verrassend goed samen.

Gedeeld geluk

Geslaagd is de manier waarop Duetten een zoektocht in scène zet naar illusies van geluk en naar het ware geluk in mislukking. Dat geluk komt in vele varianten. Zo is er het per definitie onstabiele geluk van geliefden, de voorbije idylle van de echte man, de zaligheid die de zelfmoordterrorist te wachten staat of het beloofde land dat migranten zich voorstellen. Ook de verdoving van de dronkenschap is voor Harmens en Pfeijffer een verloren gegaan waanidee van geluk. In de terugblik construeren de twee de tijd van ‘erik jan de westmalleman’ en van ‘de oude Ilja’ ‘die zich gevoelloos zoop’ als een poëtische, avontuurlijke tijd. Nu die tijd voorbij is, balanceren ze op de rand van een afgrond van al te conventioneel geluk.

Harmens en Pfeijffer zijn meesters in het neerhalen van de voorgekauwde geluksbeelden die op sociale media geviewd, geliket en als selfies geshared worden. In de wereld die Duetten onder vuur neemt, geldt dat men in de digitale beeldenstroom moet meevloeien om te kunnen bestaan, terwijl die virtuele identiteit tegelijk een graduele ontkenning van het bestaan is.

Uiteindelijk hangt geluk aaneen van illusies en is het veeleer gedoemd om te vergaan, ‘alleen stuk kan ik het houden / bij vieren alvast rouwen’ (EJH). Dat is de centrale paradox van geluk in mislukking. ‘[M]ijn geluk spartelt in het net / tot het kalmeert’, zegt EJH nog, waarmee hij uitkomt bij een toestand zoals die van de panter, gekooid voor menselijke consumptie.

Wat rest is het broze geluk van twee vrienden die samen dichten en zo elkaars eenzaamheid opheffen: ‘maar ik zie je ik zie je: pfeijffer is je naam / en harmens is naast je aan dek gaan staan’. Wat rest is ook het ambigue dichterschap waarover de twee zich buigen in het vijfentwintigste duet. ILP start zijn bijdragen tot dat duet telkens met de vraag ‘Wat doen we met…’ en legt EJH zo enkele heikele poëticale kwesties voor. Hoe moeten dichters zich verhouden tot een publiek dat geëntertaind denkt te worden terwijl het zich eigenlijk aangepord zou moeten voelen? Wat met de verwachtingen van kritiek en overheid? De gevatte vragen van ILP krijgen een nogal cultuurpessimistisch maar ook geëngageerd antwoord:

EJH met billen wijd voorovergebogen geen pose oogt nog over
kak zijn de kritieken die de droom in vlammen doven
de lekkende hond van het letterenfonds werpt je aanvraag
in de shredder
ik wil vooruit met die modderschuit roei roei maar kom niet
verder

Al drijven de twee dichters elkaar niet tot hun allerbeste poëzie, ze houden elkaar in Duetten voortdurend scherp. Nu eens overtroeven de twee stemmen elkaar plagend, dan weer vinden ze elkaar in een rake visie op poëzie en wereld. De tegelijk speelse en snijdende interacties maken deze gedichten ook voor de lezer tot een belevenis – geen idyllische ervaring maar een onrustbarende tocht. Die leeservaring past bij de tot mislukken gedoemde queeste naar geluk in een wereld die uit een exces van bedrieglijke geluksbeelden opgetrokken is.

Lebowski Publishers, Amsterdam, 2016
ISBN 9789048832200
87p.

Geplaatst op 29/09/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.