Liefde, seks en God in middeleeuws Brugge

Het Gruuthuse-handschrift

Herman Brinkman (kritische ed.) en Ike de Loos (uitg. melodieën)

Het Gruuthuse-handschrift is een van de topstukken van de Nederlandse literatuur. Niet het uiterlijk van dit perkamenten handschrift uit de veertiende eeuw maakt het zo bijzonder. Nee, het gaat om de inhoud. Het handschrift vormt de oudste Nederlandse liedverzameling. Het bevat gebeden, liedjes en strofische gedichten over liefde, seks, geloof, Maria, strijd en dood. Sommige zijn humoristisch, de meeste zijn serieus van toon. Uit de eeuwen voordat het Gruuthuse-handschrift werd vervaardigd, zijn vreemd genoeg nauwelijks Nederlandstalige liederen overgeleverd. Bestonden ze niet? Of werden ze niet opgeschreven? Schreef men liever in het Latijn of het Frans? Zijn ze er wel geweest, maar niet overgeleverd? Hoe het ook zij, opeens is daar rond 1400 het Gruuthuse-handschrift met een immense schat aan Nederlands poëzie. Die plotselinge rijkdom is een literairhistorisch raadsel dat tot op heden niet is opgelost.

Dat raadsel wordt nog groter voor wie de kwaliteit van deze poëzie in ogenschouw neemt. De gedichten zijn uitermate verzorgd en complex. Bijzondere dichtvormen als het rondeel en de ballade, vervaardigd in subtiele rijmschema’s en strofevormen. Het gebruik van acrostichons, het vermijden van bepaalde rijmklanken, het afwisselen van mannelijk en vrouwelijk rijm, het streven naar metrische regelmaat, rijmbreking in dialogen, de herhaling van woorden en het gebruik van neologismen, het zit allemaal in deze poëzie. Ver voordat het sonnet populair werd in de Nederlandse literatuur van de zestiende en zeventiende eeuw wilden en konden dichters al uiterst vormvast dichten. De Middelnederlandse literatuur laat zich hier op haar mooist zien.

Ook de lotgevallen van het handschrift spreken tot de verbeelding. Lange tijd is dat in particulier bezit geweest, verborgen voor onderzoekers en belangstellenden. In 2007 slaagde de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag erin het handschrift, na geheime onderhandelingen, te kopen voor een onbekend bedrag. Onder signatuur 79 K 10 ligt het nu al enige tijd veilig in Den Haag. Daarmee verdween een belangrijk erfstuk uit het zuiden naar Nederland, wat ongetwijfeld pijn deed bij de Vlamingen. Die pijn wordt hopelijk verzacht doordat in zeer korte tijd een digitale editie op de website van de KB werd gepubliceerd. Die is inmiddels uitgegroeid tot een prachtige website (met hoogwaardige foto’s van het handschrift, filologisch commentaar, links naar muziekuitvoeringen).

Intensief onderzoek

Vorig jaar is daarnaast een papieren editie verschenen, waardoor iedereen nu echt kan genieten van de literaire schatten in het handschrift. Twee kloeke delen heeft editeur Herman Brinkman ervan gemaakt. Het eerste deel bevat een kritische editie van het handschrift, het tweede deel een commentaar op de tekst, dat is opgesplitst in een inhoudelijk commentaar én tekstkritische, paleografische en musicologische aantekeningen.

Dat commentaar is werkelijk magistraal. Brinkman voorziet elk gedicht van een samenvatting, beschrijft de dichtvorm, waarna hij bijna elke versregel uitlegt en binnen het gehele Gruuthuse-handschrift plaatst.

Bijzonder zijn ook de reconstructies van de oorspronkelijke melodieën waarop veel liederen werden gezongen. Poëzie was in de middeleeuwen bijna altijd lyriek: gedichten waren bedoeld om gezongen te worden, en dat geldt ook voor de meeste gedichten in dit handschrift. Sommige teksten gaan vergezeld van notenbalken, maar die zijn niet heel makkelijk te interpreteren. Dat wordt in deze editie echter wel geprobeerd. ‘Gelezen in tenorsleutel,’ staat er dan. Of: ‘De inzet van de zangstem valt samen met de slotnoot van het voorspelletje’. Uren kan je in deze delen grasduinen, lezen, vergelijken, om misschien zelf de gedichten te gaan zingen.

In de omvangrijke inleiding wordt de ontstaansgeschiedenis beschreven van ‘79 K 10’, zoals vakgenoten het Gruuthuse-handschrift wel aanduiden. De gedichten zijn waarschijnlijk het werk van een collectief van dichters en muzikanten die in het Brugge van omstreeks 1400 leefden. Brugge was in die tijd een metropool, een bruisend handelscentrum bevolkt door rijke patriciërs met interesse in kunst. En verfijnde, exuberante kunst was alomtegenwoordig in middeleeuws Vlaanderen. Zie de luxe lakenindustrie, de miniatuur- en schilderkunst, de wandtapijten, de wereldberoemde Vlaamse polyfonie, en dus ook de literatuur zoals die in het Gruuthuse-handschrift is overgeleverd. De dichters van die teksten waren waarschijnlijk rederijkers die in gilde-achtige gezelschappen samenkwamen om te schrijven en te zingen over liefde. Niet zelden waren zij zelf ook redelijk welgesteld of hadden zij connecties met hooggeplaatsten.

Wie de dichters nu precies waren, is tot op de dag van vandaag onzeker. In zijn gedegen inleiding laat Brinkman geen steen op de andere. Daarbij maakt hij gebruik van archiefonderzoek, literairhistorische gegevens, codicologische informatie, en nog veel meer. Vergeleken met de vorige, omstreden editie van K.H. Heeroma (zie hierover dit artikel van Frits van Oostrom) uit 1966 heeft hij ontzettend veel nieuw materiaal ontdekt over de ontstaanscontext van het handschrift. Een belangrijke rol moet Jan van Hulst hebben gespeeld, een man die niet alleen dichter was maar wellicht ook ontwerper, dramaturg en miniaturist, zo betoogt Brinkman. Hij was in elk geval van veel markten thuis. Een homo universalis. ‘Met zijn belangstelling voor techniek, theatrale verbeelding, muziek, schilderkunst […] benadert Van Hulst het menstype dat we misschien te vaak exclusief associëren met de Italiaanse renaissance,’ zo stelt Brinkman.

Doordachte poëzie

Dit boek mikt overduidelijk op een wetenschappelijk publiek. Toch vindt ook de hedendaagse poëzieliefhebber genoeg van zijn gading. Wie de tekstkritische en codicologische aantekeningen niet zo interessant vindt, kan toch kan genieten van gedichten die een schitterend beeld geven van de middeleeuwse wereld, van de waanzinnige veertiende eeuw met al haar smarten en verlangens. Natuurlijk is er het bekende Egidiuslied, maar minstens zo boeiend is het zogeheten ‘tweede Egidiuslied’, waarin eveneens de dood van Egidius wordt beklaagd. Het draagt de mooie titel O cranc onseker broosch engien (O zwak, labiel en broos wezen). Dit dichter beklaagt de tijdelijkheid van het aardse bestaan. Het is door W.P. Gerritsen (Lyrische lente uit 2006) omschreven als ‘een meesterstuk’, vanwege de subtiele strofebouw waarbij de auteur slechts vier rijmklanken gebruikt. Het gedicht opent met de volgende strofe (gevolgd door de vrije vertaling door Willem Wilmink uit hetzelfde boek).

O cranc onseker broosch engien,
Snee of glas als dijn nature,
Niet en sech: ‘Dit sal ghescien’,
Want dune hebs morghen tijt no ure.
Waer vinstu eenighe creature
Die ghedure
Jeghen de doot die commen moet?
Al eist so datti hier ghebuere
Dijns weinschens cuere,
De dood die werpt die onder voet.

O mens, labiel en zwak, en broos
Als glas of sneeuw toch van nature
Vergeet je plannen, goed of boos,
De toekomst laat zich niet besturen.
Waar kunnen ergens creaturen
De smart verduren
Van de dood, die komen moet?
Al heb je een huis met stenen muren,
Met volle schuren,
Toch volgt de dood je op de voet.

Behalve gedichten over treurnis en dood bevat het handschrift sociaal gekleurde liederen over de uitbuiting van de lagere klassen of teksten over seks, zoals het boertige lied Ic sach enen scuerdeur open staan. Daarin lezen broeder Lollaert en Zuster Lutte samen een psalmboek. ‘De cueule die daer upperst was, die docht mi draven als een paert’ (de broeder die het hoogste lag, leek te draven als een paard). Of deze hengst ook muzikaal lekker galoppeert, kan je hier horen.

Intrigerend zijn de allegorische gedichten waarin abstracte begrippen worden voorgesteld als concrete objecten. Een voorbeeld is Het cleet van liden, over de mantel die Christus droeg tijdens de passie. Dat kleed symboliseert de relatie tussen de heer en zijn dienaars; de afzonderlijke letters van het woord ‘LIDEN’ staan voor de beginletters van Latijnse woorden waarmee de passie wordt beschreven en de deugden die Christus overdraagt aan zijn volgelingen. Deze allegorische poëzie is al snel vermoeiend voor de moderne lezer, maar wie moeite doet krijgt toch waardering voor het – in de woorden van Brinkman – ‘ingenieuze procedé van meerduidigheid en betekenisoverdracht’ van deze doordachte middeleeuwse poëzie.

Curieus is het lange gedicht Personages in de Minnetuin, dat bestaat uit diverse gesprekken tussen uiteenlopende personages (onder meer een ridder, een vrouw met een valk, een peinzend persoon, een bediende, de schenker). Ze spreken over hoofse en onhoofse liefdesperikelen. Waarschijnlijk was dit gedicht bedoeld als geborduurde tekst op een wandtapijt . Alleen in zo’n situatie zijn de verzen betekenisvol. Het is een unicum in de Middelnederlandse literatuur.

Dit boek biedt de lezer een reis naar de fantastische wereld van middeleeuws Brugge. De gedichten en gebeden zijn prachtig, en de precieze, erudiete wijze waarop ze door Brinkman worden besproken en in hun context worden geplaatst doet recht aan dit hoogtepunt uit de Nederlandse literatuur. Hoe ‘droog’ het boek voor de gewone, niet-wetenschappelijke lezer ook oogt, die wereld van vroeger komt mooi tot leven in het rijke commentaar. Je krijgt zin om naar Brugge af te reizen, om door de straten te wandelen en te zingen en je verbeelding met je op de loop te laten gaan. Dat is knap voor een editie die in eerste instantie wetenschappelijk van opzet is. De dichters van de Gruuthuse-liederen zouden zich geen passender monument kunnen wensen.

Verloren, Hilversum, 2015
ISBN 9789087044633
869+488p.

Geplaatst op 06/03/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.