Naar een antikapitalistische soevereiniteit

Dit is morgen

Thomas Decreus en Christophe Callewaert

Het essay ‘St. Lateraal’ van Frans-Willem Korsten opent met de vaststelling dat ‘de sleutel tot het wereldraadsel’, opgeborgen in een ‘twintig jaar oud, mintgroen en aan de onderkant roestig blik Nutrilon’ in de schuur van de verteller, gestolen is en hierdoor niet langer voor alle buurtbewoners vrij te gebruiken is. Korsten persifleert zo een huidige gemoedstoestand waarin iedereen op zoek lijkt naar dé oplossing voor de meervoudige crises die onze samenleving en planeet tegenwoordig bedreigen; dé oplossing die het liefst zo vreedzaam mogelijk is en zo weinig mogelijk fricties oplevert.

Mogelijk verklaart dat het succes van Thomas Piketty’s voorstel tot een progressieve vermogensbelasting binnen de media en daarbuiten. In een vilein stuk over dat (media)succes noemt Frédéric Lordon, filosoof-econoom en een belangrijke stem in het protest van Nuit debout, het grijpen naar belastingen de ‘sociaal-democratische dweil’: belastingen pakken de effecten aan (de ongelijke verdeling van rijkdom), maar laten de oorzaken (ongelijke machtsverhoudingen binnen het kapitalistische systeem) ervan onaangeroerd. Het plaatje wordt opgepoetst, maar in de vezels mogen de schimmels blijven woekeren en groeien.

Een belangrijke verdienste van Dit is morgen is dat het nergens getuigt van een geloof in een sleutel tot het wereldraadsel of in een grootschalig compromis. Daarentegen legt het de nadruk op zowel een veelvoud aan alternatieven als op machtsverhoudingen, conflict en politieke strijd. Thomas Decreus en Christophe Callewaert, beiden onder meer journalist voor DeWereldMorgen.be, willen met hun boek ‘de verbeelding opnieuw een schop onder de kont geven’ zodat die mee ‘een emancipatorisch project […] in deze eeuw’ vorm kan geven. Die verbeelding moet en kan niet uitmonden in een utopie of een perfecte samenleving:

Zolang er mensen zijn, zal er conflict en politiek zijn. Maar dat betekent niet dat er geen verbetering van het menselijke lot mogelijk is.

Dat die verbetering niet over enkele decennia, maar letterlijk morgen al te realiseren valt – en vandaag al gerealiseerd wordt – willen de auteurs aantonen door ‘concrete utopieën’ te bespreken:

Voorstellen die buiten het kader van de heersende conventies vallen, maar die tegelijk haalbaar zijn […]. Voorstellen die ons niet tot een perfecte samenleving zullen brengen, maar die wel een serieuze verbetering betekenen [van onze samenleving].

Omdat de crises meervoudig zijn, zet Dit is morgen in ‘op meerdere sporen tegelijkertijd’: sporen die zowel effecten als oorzaken aanpakken.

Heropleving van het linkse idee

De titel maakt duidelijk dat Dit is morgen geen nostalgisch boek wil zijn. Het ijvert te breken met wat de afgelopen drie decennia de hoofdactiviteit van (institutioneel) links is geweest: de strijd om het behoud van de status-quo, van de verworven rechten en zekerheden die binnen de verzorgingsstaat golden. Dat gevecht heeft niet kunnen voorkomen dat die geëvolueerd is tot wat Decreus en Callewaert ‘de postwelvaartsstaat’ noemen:

We leven in landen die formeel gezien nog op welvaartsstaten lijken, maar […] [het] sociaal overleg en de daarbij horende economische democratie van weleer raken uitgewoond.

Deze structuur in ere herstellen behoort niet langer tot de mogelijkheden omdat de historische omstandigheden veranderd zijn: werknemersgroepen zijn heterogener geworden, de economie en politieke besluitvorming globaler, de economische groei veel lager, de koppeling tussen groei en investering in werkgelegenheid precairder en daarmee ook de link tussen werk en sociale zekerheid.

Ook de uitdagingen zijn niet langer dezelfde. Decreus en Callewaert onderscheiden drie dominante problemen: de groeiende ongelijkheid, de ecologische crisis en de ‘globale wanorde’ van allerhande politieke en sociale conflicten die enerzijds migratie en vluchtelingenbewegingen aanwakkeren en anderzijds racisme en een nieuw soort apartheid verstevigen. Deze problemen zijn onderling verbonden. De droogte die Syrië trof en anderhalf miljoen mensen dwong naar de stad te trekken, heeft bijgedragen tot het uitbarsten van het Syrisch conflict.

In een recente lezing over de verwevenheid van cultureel racisme, ecologische crisis en politiek-sociale conflicten, verwijst Naomi Klein naar The Conflict Shoreline (2015) van Eyal Weizman en Fazal Sheikh. Dat boek wijst erop dat de kaart van westerse drone-aanvallen in hoge mate overeenkomt met de ‘200 mm aridity line’ – de gebieden waar er gemiddeld 200 mm regen per jaar valt, het minimum om gewassen op grote schaal te kunnen kweken. Klein besluit:

Western drones are closely shadowing the lack of water, as drought exacerbates conflict.

‘Net omdat we de reëel bestaande welvaartsstaat noodgedwongen achter ons laten, kunnen we ijveren voor nieuwe sociale systemen die genereuzer zijn en meer beantwoorden aan de reële noden en behoeften,’ schrijven Decreus en Callewaert. Het doel is niet restaureren, maar veranderen en verbeteren. Daarvoor zoeken ze aansluiting bij de ‘twee cruciale ideeën’ die links omvat: de strijd tegen het kapitalisme en het streven naar ‘een verdere democratisering van de democratie.’ Doordat ze het kapitalisme terecht opvatten als ‘een systeem dat machtsverhoudingen in stand houdt en creëert’ zijn beide doelstellingen verbonden: de ongelijke machtsverdeling en zijn structuren bestrijden dient de democratische doelstellingen van vrijheid en gelijkheid.

De auteurs presenteren hun alternatieven, waarbij ze steunen op zowel concrete voorbeelden als allerhande denkers, in hoofdstukken over eigendom, arbeid, grenzen en herverdeling; een laatste hoofdstuk over macht werkt daarbij overkoepelend. De rode draad in hun bespreking van deze thema’s – waarvan het belang tijdens het lezen zonder meer duidelijk wordt – zou je met Lordon kunnen omschrijven als een streven naar antikapitalistische soevereiniteit, waarbij ‘kapitaal’ tegelijkertijd wijst op een bepaalde logica en een sociale groep.

Die logica, summier toegelicht in de inleiding van Dit is morgen, bestaat er enerzijds in dat het kapitalisme mensen de directe toegang tot basisvoorzieningen (land, huisvestiging, voedsel, enzovoorts) ontzegt doordat gemeenschappelijke bronnen als privaat bezit worden toegeëigend door een kleine minderheid. De meerderheid wordt daardoor gedwongen om via de markt en marktrelaties – dat wil zeggen: op een indirecte manier – die toegang tot levensmiddelen te verkrijgen. Anderzijds heeft deze logica als doel allerlei maatschappelijke processen in dienst te stellen van private kapitaalaccumulatie. Dat vergroot de macht en de invloed van de vermogenden, en verschuift de behoeften van de planeet en zijn bevolking naar de tweede plaats. Zo maken farmaceutische bedrijven meer werk van middelen tegen kaalheid dan van vaccins tegen malaria, omdat er voor die laatste nu eenmaal geen grote afzetmarkt is.

Emancipatie

Deze kapitalistische logica is een tendens, maar de verhouding tussen kapitaal en arbeid en tussen kapitaal en gemeenschap is – zo kunnen Decreus en Callewaert niet genoeg benadrukken – steeds het gevolg van een machtsstrijd en van politieke beslissingen. De alternatieven die de auteurs voorstellen zijn erop gericht deze kapitalistische logica om te keren en de daaraan verbonden machtsconcentratie te doorbreken. Dat betekent dat ze inzetten op processen van emancipatie die het individu autonomer en vrijer moeten maken zodat er op het niveau van de gemeenschap op een meer gelijke voet beslissingen kunnen worden genomen over de omgang met onze planeet en de invulling van onze maatschappij en ons bestaan.

De omkering van de kapitalistische logica wordt nergens zo duidelijk als in het eerste hoofdstuk, over ‘eigendom’, waarin de focus ligt op de notie van ‘the commons’. Gemeenschappelijk beheer is daarbij het centrale idee:

gemeenschappen spreken gezamenlijk af hoe ze beschikbare […] goeden samen zullen gebruiken. Dat leidt tot een heel andere logica, waarin het algemeen belang en gebruikswaarde primeren op het individueel belang en ruilwaarde.

Die logica kan betrekking hebben op materiële en immateriële goederen en gaat in tegen de kapitalistische toe-eigening en exploitatie ervan. Een immaterieel goed als kennis wordt zo vrij beschikbaar en niet achter betaalmuren gestoken, terwijl een materieel goed als energie grotendeels zelf kan worden beheerd buiten de grote energiebedrijven om. Het spel tussen vraag en aanbod van de vrije markt wordt zo omzeild en vervangen door een afstemming van productie op behoefte. Binnen zo’n verhaal heeft de mens meer controle en inspraak over wat je met een gemeenschappelijk goed doet.

Op het vlak van arbeid pleiten Decreus en Callewaert voor zowel een basisinkomen als een arbeidsduurvermindering. Beide dienen het doel ‘dat mensen opnieuw meester kunnen worden over hun bestaan.’ Een voorwaarde daarvoor is dat het basisinkomen hoog genoeg is, zodat het mensen in staat stelt jobs te weigeren; indien het bedrag te laag is, verwordt het immers tot een loonsubsidie die het werkgevers mogelijk maakt werknemers onder het minimumloon uit te betalen. De arbeidsduurvermindering zien de auteurs als een oplossing voor de komende automatisering en de huidige structurele verdeling tussen een groep werklozen en een groep vermoeide en gestresseerde werkenden. Een andere en volledigere verdeling van werk zou de mens minder afhankelijk maken van arbeid (hetzij als werkloze of werkende), zodat er meer ruimte komt voor andere zaken.

Ook in het hoofdstuk over herverdeling staan strategieën centraal die de machtspositie van de kapitaalbezitters moeten ondermijnen. Het hoofdstuk gaat in op de groeiende ongelijkheid op het vlak van rijkdom en lonen. Om die eerste te bestrijden roepen Decreus en Callewaert een mondiaal financieel kadaster in het leven en stellen ze boycotmaatregelen voor belastingparadijzen voor. Een maximuminkomen dient de tweede tendens te remmen. In het hoofdstuk ‘Grenzen’ wordt ongelijkheid naast een economische ook een culturele aangelegenheid. De auteurs vertrekken vanuit de vaststelling van een ‘globale wereldmarkt die in het teken staat van de vrije beweging’; een vrijheid die echter niet geldt voor mensen die niet tot het rijke Westen behoren: zij stoten voortdurend op fysieke en ideologische grenzen. Hoewel het hier een globaal probleem betreft, focussen Decreus en Callewaert zich voor de versoepeling van de grenzen toch vooral op het nationale niveau met de relatie tussen migratie en economie, en met de bestrijding van racisme via positieve discriminatie en een onderwijs dat sterker inzet op burgerschap. Streven naar meer vrijheid en gelijk betekent hier een afname van de superioriteitsgevoelens van het Westen en een toename van de erkenning van de ander.

De uiteenzettingen in deze hoofdstukken zijn geschreven met een duidelijk doel voor ogen, maar zijn tevens genuanceerd en geven nergens blijk van een naïef determinisme. Decreus en Callewaert schetsen per gebied de stand van zaken en geven aan hoe komende ontwikkelingen de heersende (crisis)tendensen kunnen versterken maar tegelijk een opportuniteit voor links kunnen vormen. De auteurs duiken vaak de geschiedenis in om aan te tonen hoe hedendaagse evidenties ontstaan zijn en hoe bepaalde van hun ‘concrete utopieën’ vroeger vanzelfsprekender waren dan nu.

Een gevolg van deze werkwijze is dat de hoofdstukken lappendekens vormen van historische gegevens, anekdotes, citaten van experts, cijfers en allerhande informatie, en dat het boek meer beschrijvend dan interpretatief is. Een algemeen denkkader over de verwevenheid tussen macht, (neoliberaal) kapitaal en de huidige crises ontwikkelen de schrijvers niet. Hoewel het boek zonder meer duidelijk maakt hoe de destructieve effecten van het huidige kapitalisme geen natuurwetten zijn en kunnen worden omgebogen, blijft het vager over de oorzaken daarvan. Op dat niveau biedt het boek dus te weinig gereedschap om verder denken en acties te ontwikkelen.

Pragmatiek of verhaal?

Aan het einde van het laatste hoofdstuk maken Decreus en Callewaert de cruciale opmerking dat autonome initiatieven zoals ‘collectieve groentetuinen, geefpleinen, energiecoöperaties, cohousing, groepsaankopen’ ongevaarlijk blijven zolang ze niet worden gepolitiseerd. Met politiseren wijzen ze op het proces ‘dat conflict creëert en politieke vijanden [en vrienden] onderscheidt.’

Als recent voorbeeld noemen ze de discussie over het al dan niet racistische karakter van Zwarte Piet: wat lange tijd een onschuldige figuur leek te zijn, wordt nu in hoge mate geproblematiseerd en dwingt mensen een positie in te nemen over racisme in de samenleving. Zonder de politisering van initiatieven die ‘commons’ gemeenschappelijk beheren, bestaat het gevaar dat zij geïnstrumentaliseerd worden binnen de participatiesamenleving. Daarbij gaat de overheid zijn verantwoordelijkheden afstaan aan burgers, terwijl het erom zou moeten gaan dat de overheid zijn wettelijk apparaat ten dienste van die initiatieven stelt zoals ze die nu gebruikt om privatiseringen te bevorderen. Politisering draait met andere woorden steeds om de vraag in welke maatschappij je wil leven.

Dit slothoofdstuk gaat niet in op materiële en structurele veranderingen, maar op de noodzaak van een ideeënstrijd om een progressieve politiek succesvol te maken. De naar voren geschoven recepten hiervoor blijven conceptueel: er is nood aan verbeelding, langetermijnvisie, duidelijke keuzes en een utopische horizon om een nieuw links verhaal te vertellen dat de mensen zowel intellectueel begeestert als emotioneel raakt; enkel op die manier kan er een linkse hegemonie worden gevestigd. ‘Als we ons beperken tot wat vandaag politiek haalbaar is, dan zullen we er nooit in slagen de harten en de geesten te veroveren […]. Alleen door utopisch te zijn en tot de verbeelding te spreken kan je het raam van het politiek haalbare groter maken,’ stellen Decreus en Callewaert. Het is enigszins ironisch dat ze hiermee ten dele hun eigen boek tegenspreken, of toch op z’n minst bizar dat ze niet aangeven hoe hun haalbare voorstellen aansluiten bij deze utopische verbeelding. Hoe moeten we dit begrijpen?

In La condition postmoderne (1979) geeft Jean-François Lyotard aan dat de legitimiteitscrisis van de grote verhalen ervoor zorgt dat kennis niet langer wordt gelegitimeerd door een verhaal over het rechtvaardige en het ware, maar door een marktgebonden logica van efficiëntie. In Dit is morgen voeren Decreus en Callewaert deze dominant geworden logica verschillende malen op om ze vervolgens te weerleggen. Het hoofdstuk ‘Grenzen’ demonstreert helder hoe die logica morele rechtvaardigheid uitsluit. Het mag immers waar en immoreel onacceptabel zijn dat gesloten grenzen duizenden doden veroorzaken, maar met open grenzen roepen we een economische catastrofe over ons af (banentekort, loonvermindering, overbevolkte steden), dus moeten we grenzen noodgedwongen gesloten houden.

Ditzelfde hoofdstuk geeft echter ook aan dat het weerleggen van de dominante logica het gevaar loopt het kader ervan te accepteren. Decreus en Callewaert legitimeren op sommige pagina’s evengoed de komst van migranten economisch en niet moreel:

De komst van migranten vergroot dus de economische keuzemogelijkheden van consumenten en creëert groei.

Dit is de logica van het haalbare: zelfs binnen de dominante economische logica is er geen reden om migranten buiten te houden. Dat is nuttig, maar kent ook zijn grenzen. Telkens is er immers een tegenmacht die met citaten van andere experts, andere grafieken of cijfers aangeeft dat het toch niet haalbaar is. Zo’n grafiekenstrijd herleidt politiek tot management en beheer, terwijl een groter verhaal over de inrichting van de maatschappij achterwege blijft. Tevens is het voor de lezer soms moeilijk zich tot dergelijke grafieken te verhouden. In het geval van tegenstrijdige input komt het er maar op aan wat je wil geloven en wat je het bestrijden waard vindt, maar net op dat vlak knelt het schoentje: hoe kun je dat geloof immers nog legitimeren? In die zin draagt Dit is morgen op momenten nog de sporen van de legitimiteitscrisis waaraan het wil ontsnappen.

De utopische horizon in dit boek lijkt immers helder. Net als in Decreus’ vorige boek, Een paradijs waait uit de storm (2013), is de boodschap: meer vrijheid en meer gelijkheid. ‘Geen vrijheid zonder gelijkheid,’ klinkt het in Dit is morgen. Daarmee gaan Decreus en Callewaert in tegen de neoliberale ideologie die ons voorhoudt dat de vrije markt de meest rechtvaardige sociale verdeling zou verzekeren en dat rijkdom zou terechtkomen bij diegenen die het verdienen. De markt laat ieder immers toe zijn of haar talenten naar eigen wil en inspanning te verzilveren. Onze huidige psychotische – van alle realiteitszin ontdane – politici zullen elk links pleidooi voor gelijkheid dan ook pogen de kop in te drukken met referenties aan het historisch communisme om te insinueren dat vrije keuze dan verleden tijd is. Dit is morgen wil daarentegen beklemtonen dat vrijheid en gelijkheid elkaar niet hoeven uitsluiten, en dat individuele emancipatie het collectief kan dienen:

De herwonnen individuele vrijheid geeft ons de ruimte om buiten de markt en de staat om nieuwe vormen van gemeenschap te creëren. Meer tijd betekent meer tijd om zich in te zetten voor geliefden, vrienden, de straat, de wijk. Het betekent de tijd en de mogelijkheid om zich te verdiepen in maatschappelijke kwesties, zich te engageren in verenigingen en partijen of vrijwilligerswerk te verrichten. Het collectief herwinnen van individuele vrijheid, betekent ook het individueel herwinnen van een collectieve vrijheid.

Zulke ideeën keren wel vaker terug in het boek. De emancipatie van arbeid zal ervoor zorgen dat we meer meesterschap bezitten over onze tijd, meer tijd in de gemeenschap zullen investeren, we ons niet zo snel zullen laten leiden door passieve consumptie en bewuster en duurzamer zullen omgaan met onze planeet. Dat klinkt goed, maar is niet zonder problemen.

Met deze verwachting sluiten Decreus en Callewaert aan bij een positief geloof in de mensheid, dat in een befaamd televisiedebat tussen twee linkse intellectuelen vertegenwoordigd wordt door Noam Chomsky: gegeven de juiste omstandigheden, zal de mens zijn natuurlijke goede capaciteiten kunnen ontplooien. Zijn tegenstrever, Michel Foucault, was er daarentegen van overtuigd dat onze opvattingen over de menselijke natuur, over ‘hoe mensen nu eenmaal zijn’, een effect zijn van de maatschappijvormen en machtsverhoudingen waarin de mens bestaat. Een andere maatschappij en machtsrelatie leidt tot een andere opvatting over wat de mens is. Het gevaar bestaat erin dat elke definitie van de positieve menselijke capaciteiten, aldus Foucault, gebeurt ‘in de termen van onze [huidige] maatschappij, beschaving en cultuur,’ en deze in die zin herhaalt. Foucault geeft het (naar eigen zeggen karikaturale) voorbeeld waarbij het marxisme een bevrijde mens presenteerde volgens een burgerlijk recept:

een gelukkige maatschappij was een maatschappij die ruimte geeft aan bijvoorbeeld een seksualiteit, een familie of kunst van het bourgeoistype.

Dat gevaar dreigt zich te herhalen in Dit is morgen. Onder anderen de socioloog Willem Schinkel heeft erop gewezen dat de neoliberale vrijheid een leegte is:

Geen enkele substantiële kijk op het leven mag aangehangen worden; de vrijheid is een vrijheid in vorm, niet in inhoud. De neoliberale burger wordt door die leegte gekenmerkt en alleen consumptie […] mag hem of haar tijdelijk vullen.

Hoewel Dit is morgen geschreven is vanuit een overtuiging, blijft de definitie van vrijheid er eveneens formeel: nu niet zozeer om te shoppen, maar om te kiezen tussen diverse typen van engagement met de anderen en de omgeving. Ik zie echter geen reden waarom de vervulling van basisbehoeften en meer tijd ons daartoe zouden drijven. Decreus en Callewaert maken het zichzelf hierbij ook wat makkelijk door consumptie te herleiden tot fastfood en televisie. Alsof de marketing en de consumptiemaatschappij niet een gehele ervaringsindustrie op poten hebben gezet die onze nieuw vrijgekomen tijd kunnen inpalmen met de belofte ons leven waardevoller, creatiever en gemeenschappelijker (tous ensemble!) te maken. Willen we kortom dat mensen zich engageren en solidair verklaren, dan zullen we moeten nadenken over een maatschappijmodel waarin dergelijke bijdragen niet afhangen van keuzevrijheid, maar structureel zijn.

Zo ijvert de Franse filosoof Bernard Stiegler voor de invoering van een nieuwe waarde naast de gebruikelijke gebruiks- en ruilwaarde, met name een ‘valeur pratique’: een waarde die zich niet laat opgebruiken, die gedeeld is en te delen valt en zo bijdraagt tot de collectieve ontwikkeling van allerhande types kennis.

Ik bedoel hiermee niet het project van Dit is morgen onderuit te halen, maar poog slechts het probleem scherp te stellen. Ik zou immers een absolute idioot moeten zijn om te beweren dat we best nog even wachten met de implementatie van de voorstellen uit dit hoogst nodige boek totdat we een nieuw verhaal hebben ontwikkeld over vrijheid en gemeenschap. In het verlengde van Benjamin Kunkels opvatting over hervormingen, ben ik overtuigd van de noodzaak van deze veranderingen om de bestaande misère van ontelbare mensen te verlichten en om het uitzicht op een andere maatschappij en verhaal te vergroten. Zoals ook Decreus en Callewaert bepleiten, hebben we alternatieve ideeën en structuren samen nodig: ze ‘kunnen elkaar op die manier versterken en een blok vormen.’ Wat Dit is morgen dan ook bovenal markeert en tevens demonstreert, is dat de motor van de linkse verbeelding opnieuw is aangeslagen.

EPO, Antwerpen, 2016
ISBN 9789462670372
269p.

Geplaatst op 13/07/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.