Proza, Recensies

Nietzsche in een handomdraai

Omwentelingen

Mark Z. Danielewski

Toen Mark Z. Danielewski in 2000 zijn innovatieve en ambitieuze debuutroman House of Leaves (vertaald als Het kaartenhuis) publiceerde, was dat een literair evenement. Veel daarvan had te maken met de talloze eigenaardigheden van het boek, waaronder niet alleen de raadselachtige inhoud, maar ook de vier verschillende versies waarin het van de persen rolde én het afzonderlijk verschenen ‘companion piece’ The Whalestoe Letters (De Walvisteenbrieven). De commotie werd nog wat groter toen zangeres Poe (het pseudoniem van Danielewski’s zus Ann) rond diezelfde tijd het muziekalbum Haunted lanceerde, dat in allerlei opzichten met de roman was vervlochten. Ondertussen cultiveerde Danielewski in interviews de ambiguïteit tussen zijn eigen biografie en die van zijn personages. Alle geheimzinnigheid in en rond het boek, maakte van Het kaartenhuis al snel een bestseller met een zelden geziene cultstatus, tot en met gespecialiseerde online-discussiefora waarop fervente lezers druk speculeerden over de betekenis van elk minuscuul detail van de roman.

Ook de literaire pers droeg bij aan de ophef. Er werd gesproken van een geniaal meesterwerk in de lijn van Sterne, Joyce, Borges of Cortázar, maar ook het kamp van de sceptici kon – los van alle hypes – de nodige waardering opbrengen voor het uitgekiende evenwicht tussen horror, documentaire, science-fiction en filosofisch essay, de experimentele vormgeving en de ingenieuze verhalen-in-verhalen-constructie. Die kenmerken waren, in mindere mate, ook aanwezig in de daaropvolgende novelle The Fifty Year Sword, maar deze bleef toch grotendeels onder de radar van pers en publiek, wellicht omdat iedereen met ingehouden adem zat te wachten op Danielewski’s tweede ‘grote’ roman.

Die grote roman kwam er in 2006, met Only Revolutions. Ook toen ontstond een kleine rel in literaire kringen, zij het dan niet altijd uit enthousiasme: de roman wekte in eerste instantie vooral een enorme scepsis op, vanwege de wel zeer complexe en experimentele vorm waarin hij was gegoten. Sommige recensies (New York Times Book Review, Washington Post, Bookforum) spraken al bij al een lovend oordeel uit, maar vele andere stonden bol van bijtend sarcasme en intense minachting: de doorwrochte structuur van het boek werd afgedaan als nietszeggend formalisme, dat blijkbaar vooral moest dienen om de afwezigheid van een boeiende plot te camoufleren. Behalve hun genadeloze verdict, hadden de meest negatieve van die kritieken nog een belangrijk kenmerk met elkaar gemeen: hoe minder de recensent het boek had gelezen, hoe neerbuigender het oordeel.

As a curious reader, though, I was defeated early on, worn out by all the wordplay, the rush and tumble of his two babbling narrative voices. There is enough experimentation here to keep academics and cyber-geeks satisfied for years to come, but long before the end – wherever that is – I was left longing for the lull and sway of a classic tale well told. Not one for Richard and Judy, I suspect.
(Sean O’Hagan in The Observer)

Oh corks. Confession time. This reviewer doesn’t really do experimental fiction, and could not cope with this loony enterprise at all. Apparently, it is about a couple of teenagers on some sort of journey, but I had to get this information from the cover. Inside it is a mess of footnotes, different-sized fonts and gnomic gobbledegook. Part of it is printed upside down, because you can also read it backwards if you haven’t got anything better to do with your life. Think of the bricks at the Tate. If you thought that was a great work of art, you might like this. It’s a free country.
(Kate Saunders in London Times)

Bovendien bleek een aantal recensenten niet alleen te weinig, maar ook bewust onnauwkeurig te lezen: de samenhang van de roman viel meer dan eens ten prooi aan oversimplificatie en (mogelijk) betekenisvolle details kregen niet de aandacht die ze vereisten. Uiteraard is absolute volledigheid in dezen onmogelijk (ook deze recensie zal ongetwijfeld niet voldoen aan dat criterium), maar zeker is wel dat een al te vluchtige lectuur helemaal haaks staat op het soort hyper-gedetailleerde, bijna technologische proza dat Danielewski aflevert, en dus ongeschikt is om tot enige interpretatie, laat staan appreciatie te komen van zijn werk.

Uiteraard betekent dat nog niet dat Danielewski’s roman hiermee zomaar is vrijgepleit van de kritiek die hij ontvangt. Dat Omwentelingen bijna meer een designobject dan een roman is, kan de indruk wekken dat de inhoud wordt overschaduwd door de (overigens wel zeer knappe) vormgeving. Tegelijk wordt de ijzeren logica van het wisselende kleurgebruik en letterformaat, de bladspiegelindeling en de roterende paginanummers dan weer zo ver doorgedreven, dat het idee van ‘vrijblijvende Spielerei’ maar moeilijk met deze constructie te rijmen valt. Veeleer versterkt dat het idee dat de vorm een deel van de inhoud is. En zo komen we bij een tweede, veel belangrijker bezwaar, namelijk dat die ingewikkelde vormgeving de lectuur van de inhoud in de weg staat, en dat de gehanteerde taal zo dichterlijk is – lees: zo cryptisch en bevreemdend – dat de lezer haar amper kan doorgronden. Dat klinkt misschien als een onoverkomelijke patstelling, maar eigenlijk is het niet meer dan het eeuwenoude verzoek van de experimentele lectuur aan het adres van de lezer: om, waar nodig, de vertrouwde romanconventies los te laten en anders te gaan lezen.

Anders lezen is zeker van toepassing op Omwentelingen: Danielewski stuurt de lezer namelijk in verschillende leesrichtingen tegelijkertijd. Elke pagina bevat twee tekstblokken: de helft van een pagina wordt ingenomen door het relaas van het personage Sam, de andere helft – ondersteboven afgedrukt – dat van het personage Hailey. In de kantlijn van elk tekstblok wordt bovendien in een aparte kolom gefastforward door 200 jaar wereldgeschiedenis – het toneel waarop de V.S. een hoofdrol spelen. Als we die ‘nieuwskolommen’ opvatten als de tijd waarin de roman op dat moment opereert, dan speelt Sams verhaal zich af tussen 1863 (de afschaffing van de slavernij) en 1963 (de moord op Kennedy) dat van Hailey tussen 1963 en 2063 (volgens sommige wetenschappelijke bronnen het jaar waarin komeet Halley weer door ons zonnestelsel trekt). Toch blijkt de aanname dat de twee verhalen zich in elkaars verlengde zouden afspelen al snel onhoudbaar: Sam en Hailey blijken samen in één verhaal te figureren, dat in twee versies is opgesplitst. Daarbij blijven ze zelf uit de greep van tijd en ruimte: ze worden nooit ouder dan 16 en kunnen pijlsnel de globe rondreizen. Ze beschrijven hun eenheid simpelweg als een ‘US’, een Wij waartoe de hele mensheid behoort, maar dat natuurlijk ook een “U.S.” is, inclusief de history of violence van dat land, die voelbaar door Sam en Haileys aderen raast.

Het lezen van dat verhaal kan ‘technisch’ op meerdere manieren gebeuren. Eén mogelijkheid is het volgen van de leessuggestie die in sommige versies is aangebracht (maar in andere ontbreekt en dus zeker niet bindend is): het boek om de acht pagina’s omdraaien en zo afwisselen tussen de twee ‘gelijkwaardige’ verhalen van Sam en Hailey – een lectuur in vorm van een oneindigheidssymbool. De tekens 8 en II (verwijzend naar 8 pagina’s, 2 personages), maar ook de gekantelde versies daarvan, ∞ en = (oneindigheid en gelijkheid), zijn samen met het getal 360 (de graden van een cirkel én totaal aantal pagina’s van de roman) meteen ook de hoofdmotieven in het boek.

Zoals gezegd staat het de lezer echter ook vrij om andere volgordes te hanteren: bijvoorbeeld door eerst het volledige deel van Sam en dan pas dat van Hailey (of vice versa) te lezen, of zelfs om per pagina het boek om te draaien en zo alle tekstblokken met de wijzers van de klok mee of juist er tegenin te doorlopen. Afhankelijk van zijn keuze zal de lezer andere details van de tekst opmerken.

Wie bijvoorbeeld de twee delen na elkaar leest, merkt vooral de gelijkaardige verhaalstructuur op, het verschil in kleurgebruik (de letter ‘o’ is groen bij Sam, goud bij Hailey), en de continuïteit van de tijdslijn. Wie echter afwisselt tussen Sam en Hailey ziet nog meer detail: hoe ook hele zinsconstructies en woorden worden herhaald, hoe mannelijke personages vrouwelijk worden, hoe S en H allebei omkeerbare letters zijn, hoe revolutionaire patronen zich in de geschiedenis herhalen, hoe woorden inwisselbaar zijn met hun antoniemen en hoe de beginletters van elke achtste pagina een oneindige lus vormen: ‘…Sam van Hailey van Sam van Hailey…’. Wie zover gaat om echt elke bladzijde te roteren, ziet nóg meer spiegeleffecten opduiken: wanneer in Sams verhaal een bepaald betekenisvol personage wordt vermeld, dan komt dat personage in Haileys helft op exact dezelfde pagina voor. (Hier past overigens ook een oprecht woord van lof aan de Nederlandse vertalers, die al deze radertjes ingenieus gaande wisten te houden)

Het is knap staaltje van literaire constructie. Daarbij hebben al die ingrepen ook zo hun filosofische implicaties: Danielewski’s roman flirt nonchalant met Nietzsches idee van de ewige Wiederkehr, de zich eeuwig en identiek herhalende geschiedenis. Sam en Hailey zetten dat idee naar hun hand en proberen een leven te leiden dat tot in het oneindige zou mogen doorgaan: ze trekken rond als bohémiens, geliefden, avonturiers, decadenten… eigenlijk als jonge Rimbauds, sprekend in een taal die doet denken aan de (door Rimbaud geïnspireerde) Beat-poets uit de (revolutionaire) jaren 1960. Hun epicuristische levenswandel is chaotisch, verzengend en egocentrisch, maar ook hartstochtelijk en indrukwekkend compromisloos ten opzichte van de rest van de wereld. Die wereld reageert soms met jaloezie ten opzichte van hun arrogante en jeugdige zelfgenoegzaamheid, maar vaker nog met angst en afschuw wanneer de twee ergens halt houden: zoals een staartster wel prachtig is wanneer ze voorbijtrekt aan de hemel, maar weer een gevaarlijke vuurmassa wordt zodra ze onze planeet te dicht nadert.

Meer nog dan aan de US (Uncle Sam) en wentelende kometen (Hailey/Halley), doen de tieners vooral denken aan incarnaties van de ‘revolutionaire geest’ van de hele geschiedenis: ook deze brandt met een heftig vuur dat in al zijn jeugdige kracht kan schitteren, opgelaaid door telkens nieuwe idealen. Tegelijk is het een onheilspellend gevaarte, dat die idealen razendsnel in rook doet opgaan en veelal verwoesting achterlaat. Danielewski’s vogelvlucht over 200 jaar wereldgeschiedenis leest als Nietzsche in een handomdraai: de roman is gefascineerd door de pracht én de terreur van revoluties als cyclische, historische mechanismen. Wat verandert is de plaats, de betrokkenen en de inzet. Wat terugkeert, is het vurige, gewelddadige verlangen naar de omwenteling, stilistisch gevat in de buitelende maalstroom van eruptieve taal waarin Sam en Haileys verhaal is gegoten.

En de lezer? Die wordt niet verondersteld dat cyclische te begrijpen, maar juist om erin te duiken, zich door de draaikolk te laten meesleuren: dan pas kan hij opnieuw en opnieuw lezen, eindeloos draaien, duizelig worden en toch het gevoel bewaren nooit rond te zijn.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2009
ISBN 978 90 234 2055 2
360p.
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004004488051 p.

Geplaatst op 20/01/2010

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Marc Reugebrink

    Toch gaat deze bespreking ook meer over het hoe dan over het wat, meer over mogelijke intenties dan over de daadwerkelijke praktijk — kortom meer over vorm dan over inhoud. Als het goed is zijn die twee nooit werkelijk tegengesteld aan elkaar en geldt voor elk goed boek dat de vorm de inhoud bepaalt. Maar dat sluit overwoekering van het één op het ander niet uit. Het waarom van ‘anders lezen’ is door gepatenteerde voorstanders en doorgewinterde beoefenaars nog nooit op een andere manier uitgelegd dan door te verwijzen naar vrij algemene cultuurkritische noties. En hoewel ik lezers die literatuur altijd maar weer versmallen tot de conventies van het realistische genre wat al te armetierig vind, zit ik naar Danielewski toch vaak te kijken als een aap naar een kapot uurwerk…

    Beantwoorden

  2. nico van der sijde

    Volgens Reugenbrink gaat het bij Danielewski (en Windey’s bespreking van Danielewski) meer over het hoe (vorm) dan over het wat (inhoud). Ik weet dat nog zo net niet. Die vorm is erg opvallend, inderdaad, maar lijkt mij wel degelijk door inhoud gemotiveerd. Danielewski ensceneert een soort cyclische Nietzscheiaanse draaikolk van omwentelingen waarin ook de identiteit en zelfs de geslachten van de personages vloeiend is. Maar ons normale tijdsbegrip (en de wijze waarop we onze ervaringen structureren) is lineair, en ídentiteit’ zien wij niet als vloeiend, maar als stabiel. We kunnen ook niet anders: zonder dit soort structurerende orderingsprincipes zouden we in totale ordeloosheid verzuipen. Maar met zijn vormexperiment nodigt Danielewski ons (zijn lezers) toch uit zich onder te dompelen in een ervaring die aan onze normale ervaringshorizon ontsnapt: hij probeert ons een glimp te bieden op een soort chaotische intensiteit en dynamiek die we vanuit onze normale (en ook onontkoombare) structureringsprincipes niet kunnen vatten. Hij nodigt ons dus uit onze ervaringshorizon voorbij de eigen grenzen op te rekken. In Franse postmoderne kringen (o.a. Blanchot, Bataille, Derrida) wordt dat wel ervaring van het andere genoemd, of ervaring van het onmogelijke. Daarbij gaat het niet alleen maar cultuurkritische noties, dus niet alleen maar om de gedachte dat de talige en culturele orde arbitrair en niet sluitend is. Het gaat ook om fascinatie voor wat zich buiten die talige orde ophoudt. Precies die fascinatie drijft ook Danielewski: hij wil onze ervaring niet negeren, maar verruimen. Hij is nieuwsgierig naar een wereld die we eigenlijk niet kunnen ervaren, en probeert, a contrario en in het volle besef dat het eigenlijk niet kan, TOCH een glimp van die wereld voelbaar te maken. Daarmee is zijn werk natuurlijk nog niet automatisch geslaagd of overtuigend. Maar het is in ieder geval niet leeg-formalistisch.

    Beantwoorden

  3. Marc Reugebrink

    Nergens heb ik het over ‘leeg-formalistisch’. Wanneer iemand kanttekeningen plaatst bij literatuur die de vorm zozeer op de voorgrond stelt dat alleen de intentie van de auteur nog overblijft als verklaring van een en ander, menen meer postmodern angehauchte beschouwers altijd onmiddellijk dat de criticus in kwestie dergelijke literatuur leeg-formalistisch vindt. Om dan vervolgens te komen met een uitleg die nogal voor de hand ligt. Wat hier voor Danielewski wordt geformuleerd, is niks anders dan een definitie van literatuur tout court, althans wat mij betreft. Literatuur, pardon: goede literatuur probeert mijns inziens altijd voorbij datgene te komen wat we met ‘onze normale (en ook onontkoombare) structureringsprincipes niet kunnen vatten’. Waarmee niet gezegd is dat er geen literatuur zou bestaan die daar keurig binnen blijft.

    Alles is hier een kwestie van maat. Finnegans Wake is voor mij bijvoorbeeld een curiosum, waaraan nog voldoende te beleven valt voor wie van taal en taalspel houdt, maar dat me weinig méér bijbrengt dan de intentie waarmee het oprekken en vervormen hier tot het uiterste is doorgevoerd (ik heb het dan niet over het onmiskenbare literairhistorische belang van dat experiment, of van andere experimenten). Ik heb datzelfde tot nu toe bij Danielewski en bij nog veel meer auteurs die de ‘verstoring van de illusie’ als esthetisch principe vooropstellen. Waarbij ik aanteken dat zoiets anno 21ste eeuw zo langzamerhand vaak niet meer dan een trucje is dat eerder een bijna l’art pour l’art-achtige houding verraadt dan het daadwerkelijke verlangen met de gekozen vorm ook nog iets te zeggen wat beslist niet anders dan zo gezegd kon worden.

    De grote vraag bij alle hierboven gemaakte opmerkingen van Van der Sijde is wát er door Danielewski dan daadwerkelijk over dat andere, niet ervaarbare, onmogelijke op deze manier wordt binnengehaald. Bij Van der Sijde zelf zie ik alleen maar de bevestiging van mijn eerste commentaar: dat spreken over dit soort werk altijd het spreken is over de intentie van de auteur om het onmogelijke door middel van zijn vormexperimenten ervaarbaar te maken, maar nooit gaat over de ervaring van dat onmogelijke zelf, over wat die vormexperimenten dan zoal teweeg brengen in de lezer. Wie het mogelijke kwijtspeelt, komt niet automatisch bij dat onmogelijke uit. Wel integendeel, lijkt me. Literatuur (alweer: goede literatuur, en, alweer: voor mij) ontstaat daar waar het mogelijke en het onmogelijke met elkaar botsen. Niet waar ze elkaar vooral ontwijken.

    Een klein formalisme tot slot: de naam is Reugebrink, niet Reugenbrink. Ik heb het gevoel dat ik in die experimentele tussen-n volledig wordt zoek gespeeld (toch minstens in de zoekmachines).

    Beantwoorden

  4. nico van der sijde

    Ah, interessante reactie van Reugebrink: nu begrijp ik beter wat hij in zijn eerste post bedoelde.

    Eerst even een misverstand rechtzetten: ik bedoelde niet dat Reugebrink had gezegd dat Danielewski leeg-formalistisch zou zijn. Ik zet alleen wat vraagtekens bij Reugebrinks stelling dat bij Danielewski vorm echt de inhoud zou overwoekeren. Tevens wou ik aangeven dat dit soort vormexperiment niet alleen uit ‘vrij algemene cultuurkritische noties’ (formulering Reugebrink) voortkomt. Daarmee wou ik ook alleen verdere discussie voeden. En zie, dat lukt nog ook! Zij het dat Reugebrink in zijn tweede post helemaal niet meer ingaat op die eerdere stelling (over de ‘vrij algemene cultuurkritische noties’).

    Ik ben niet ingegaan op Reugebrinks argument dat ‘alleen de intentie van de auteur nog overblijft als verklaring van een en ander’, maar ja, dat argument gebruikte hij ook niet in zijn eerste post. In zijn tweede post dus wel, met als toevoeging dat het in besprekingen van dit soort werk ‘nooit gaat over de ervaringen van het onmogelijke, over wat die vormexperimenten teweeg brengen in de lezer’. Tja, daar heb ik het inderdaad niet over gehad (en dat ga ik nu ook niet doen). Maar de stelling dat dit helemaal nooit gebeurt (dus in geen enkele bespreking van dit soort literatuur) is gewoon onjuist: bij alleen al Blanchot, Attridge en Derrida is genoeg te vinden over wat e.e.a. in de lezer teweeg brengt. Trouwens, Windey is in zijn artikel echt wel ingegaan op wat Danielewski teweeg brengt bij de lezer.

    In deze tweede post stelt Reugebrink dat goede literatuur, voor hem, ontstaat waar het mogelijke en onmogelijke met elkaar botsen. Goede literatuur probeert volgens hem altijd voorbij de normale structureringsprincipes te komen. Respectabel standpunt, lijkt mij, en ik ben het er toevallig nog helemaal mee eens ook. Persoonlijk ben ik nogal een fan van Kundera’s diverse essays en essaybundels over de roman (in de traditie van Cervantes, Rabelais, Sterne), waarin Kundera m.i. ook zoiets zegt en ook herkent in Tolstoi, Kafka, Musil, Flaubert, e.v.a..

    Maar postmoderne literatuur (dus figuren als Danielewski, Pynchon, of de Joyce van Finnegans Wake) is wel anders (niet beter!), door de radicaliteit van het vormexperiment. Ook dat is echter volgens mij (Reugebrink denkt daar zo te zien anders over) best te zien als een ‘botsing van het mogelijke en het onmogelijke’ . Ik zei ook niet dat je door dit vormexperimenten ‘automatisch’ bij het onmogelijke uitkomt, maar dat het een poging is om een glimp daarop te bieden. Ook alleen een glimp, puur hypothetisch en puur subjectief (zeg ik er bij deze maar bij). Danielewski doet duidelijk iets ‘onmogelijks’: een Nietzscheiaanse cyclus van omwentelingen past per definitie niet in een boek, terwijl hij het toch in een boek evoceert. Dus maakt hij een boek dat tegen zijn eigen grenzen aanschopt: een boek dat je heen en terug moet lezen, omdraaien, weer omdraaien, zig-zag moet lezen, enzovoort. Door de tegendraadse vorm van het boek wordt aan alle kanten zichtbaar dat het gaat om ‘iets’ dat eigenlijk niet in een boek past. Het is een boek dat tegelijk breekt met de conventies van het boek: botsing tussen het mogelijke en onmogelijke.

    Tsja, iedereen zijn smaak: Reugebrink lust Danielewski niet, ik wel. En een boek is niet geslaagd OMDAT het experimenteel is. Zekers, het wemelt vast ook van de figuren die vormexperimenten puur als l’art pour l’art toepassen of als trucje. Alleen, net als Windey denk ik dat het bij Danielewski niet daarom gaat. Ik heb Reugebrink in deze post vast weer niet overtuigd. Maar ja, hij mij in zijn reacties ook niet van het tegendeel.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.