Op zoek naar Oedipus

Oedipus heerst

Sophocles (vert. Ben Schomakers)

‘[N]ee, Oedipus heerst is geen tragedie over vadermoord en incest tussen moeder en zoon, niet in de letterlijke zin, en ook niet in de overdrachtelijke zin’. Zo. Dat moest er even uit. Ben Schomakers (1960) wil een van de invloedrijkste teksten van de oudheid, Sophocles’ Oedipus heerst (Oidipous Tyrannos), uit Sigmund Freuds grijpgrage handen redden en aan de lezer teruggeven. Dat gebeurt op verschillende manieren. Schomakers maakte zelf een nieuwe vertaling, waaraan hij een interpretatief essay van haast honderd bladzijden toevoegt. Het boek besluit met twee kortere maar boeiende essays over het latere lot van Sophocles’ stuk: Marc De Kesel bespreekt de receptie in het classicisme (met name door Pierre Corneille), Dirk De Schutter volgt Oedipus naar Duitsland en bespreekt passages uit het werk van Friedrich von Schelling, Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Friedrich Hölderlin en Martin Heidegger.

De al te korte, al te bekende freudiaanse samenvatting – Oedipus is een vadermoordenaar die met zijn moeder sliep – doet Sophocles inderdaad onrecht. Ze vermeldt slechts de bouwstenen, de niet te negeren mythologische gegevens, waarmee Sophocles aan de slag moest gaan om zijn tragedie te schrijven. Door enkel die bouwstenen te zien, dreigen we, zoals Schomakers opmerkt, ‘de vraag te vergeten die we aan Sophocles moeten stellen, namelijk wie zijn Oedipus in werkelijkheid is’. En dat zou een verlies zijn: in zijn Oedipus heerst speelt Sophocles meesterlijk met de constructie en de afwikkeling van het plot, met talige knipogen en verwijzingen, met het verschil tussen wat het publiek en de personages weten en vooral met een – er is geen ander woord – tragisch personage: een integer man die, hoewel hij het goed bedoelt en altijd zijn verstand gebruikt, pijnlijk ten onder gaat in de zoektocht naar zichzelf.

Zoals kenmerkend is voor de Griekse tragedie, wordt dit hele tragische universum ontvouwd in een handeling die in de verhaalwereld hoogstens enkele uren beslaat en zich afspeelt op enkele vierkante meters. We volgen Oedipus dus niet tijdens de reis waarop hij zijn vader vermoordde of – goddank – in de slaapkamer van zijn moeder. Wanneer het stuk begint, is Oedipus al even heerser van Thebe. In zijn stad houdt een epidemie echter lelijk huis. Zijn onderdanen rekenen op hem om een oplossing te bieden voor de miserie. Een orakel vertelt wat dient gedaan: de moordenaar van Laius, de vorige heerser van Thebe, moet worden opgespoord en gestraft. Zolang hij ongestraft rondloopt, zal Thebe wegkwijnen.

Zo raakt Oedipus betrokken bij een gebeurtenis van voor zijn tijd. Met de moord op Laius heeft hij immers niets te maken. Hij was uit een andere stad in Thebe gearriveerd. Zijn eigen stad en ouders was hij ontvlucht omdat hem voorspeld was dat hij zijn vader zou doden en zijn moeder zou huwen. In Thebe werd hij heerser deels door kunde, deels door toeval: hij was de Sfinx, een monster dat Thebe toen kwelde, te slim af geweest en kreeg de heerschappij en de echtgenote van de vorige heerser als dank. Maar de moord op Laius? Nee, niets mee te maken… Tot Iocaste, Laius’ weduwe en Oedipus’ echtgenote, plots terloops vertelt over een orakel – ze gelooft er niets van – dat voorspelde dat Laius door zijn zoon vermoord zou worden. En dan begint het Oedipus te dagen. ‘Ai. Wat ik zoëven [sic] gehoord heb, liefste, brengt mijn / ziel aan het wankelen. Mijn gedachten – er is chaos’ . De ondergang van Oedipus wordt genadeloos maar magistraal ingezet en voltrokken. Hij blijkt inderdaad zijn vader te hebben gedood en zijn moeder te hebben gehuwd; hij blijkt inderdaad het middelpunt van de Thebaanse epidemie. Toch is Oedipus heerst dus ‘geen tragedie over vadermoord en incest tussen moeder en zoon’. De tragedie zit niet in de mythologische informatie, maar in de onthulling, in het niet-weten, in Oedipus’ versplinterde identiteit.

Van deze tragedie belooft Schomakers een vertaling ‘die bedoeld is om gespeeld te kunnen worden, en als dat niet het geval is, dan toch wel om met een zekere vaart gelezen te kunnen worden’. Dat klopt slechts in beperkte mate. Deze nieuwe vertaling is zeker geschikter om op te voeren dan de huidige Nederlandse standaardvertaling van Gerard Koolschijn. Dat betekent echter niet dat ze daardoor vlotter leesbaar is. De afwisseling van korte staccatozinnen met lange nevenschikkingen werkt allicht goed op een podium, maar lijkt op papier eerder een gebrek aan syntactische samenhang en doordachtheid te suggereren:

Welvaart, het feit dat ik heers en mijn vermogen in dit leven,
dit jaloers makend leven, mijn koers te gaan, jullie zijn
het voedsel voor gevaarlijke, heimelijke afgunst, want
deze scepter, die de stad mij in de handen gelegd heeft
maar waarom ik niet gevraagd heb, die moet zijn wat Creon
verlangt en waarom hij mij wil verdrijven, achterbaks als
hij blijkt, trouw en bevriend als hij eerst leek.

In het Grieks is deze zin elegant en goed te volgen en een goede acteur kan dit ongetwijfeld geslaagd declameren, maar voor een lezer is het niet vol te houden. En zo zijn er tal van zinnen die horten en stoten, die in een opvoering hun doel zouden kunnen treffen, maar zich op papier vergalopperen.

De beoogde vlotheid zorgt ook voor duidelijke en soms bedenkelijke vertaalkeuzes. Wanneer Sophocles zijn personages doelbewust pompeus, gezwollen doet spreken, wordt dat meer dan eens ten behoeve van de vlotheid weggewerkt. Soms zijn zinnen dusdanig vlot vertaald dat ze nauwelijks nog passen bij de personages die ze uitspreken. De oude, eerbiedwaardige ziener Tiresias lijkt bijvoorbeeld wel een brutale puber. Toevoegingen als ‘hoor wie het zegt’, ‘valt wel mee’ en ‘hoeft ook niet’ zijn weliswaar vlot, maar passen niet bij het personage dat Sophocles schetst.

Een minder ingrijpend maar algemener voorbeeld van het ongewenst vlotter maken van de tekst is het wegwerken van de Griekse vocatief (aanspreekvorm). Die vorm is inderdaad ongewoon geworden in onze omgangstaal en kan soms geforceerd aandoen. Schomakers lost dit op door de vocatief om te zetten in een beschrijvende zin. Deze oplossing geeft doorgaans echter een nog veel geforceerder effect. Neem de eerste woorden van het stuk: Oedipus’ meelevende toespreken van zijn weeklagende onderdanen ‘ah, kinderen’ wordt ‘jullie zijn mijn kinderen’. Even verder wordt de smeekbede van de priester ‘o, Oedipus, machtigste in de ogen van allen’ tot de spandoekleuze ‘er is niemand beter en sterker dan Oedipus’. Het is dan ook toe te juichen dat, hoewel de vocatieven aan het begin van het stuk consequent worden gemeden, Schomakers deze vertaaltechniek na een paar honderd verzen lijkt te hebben opgegeven. Helaas en vreemd genoeg zonder de reeds vertaalde verzen te herzien, alsof de vertaling nooit helemaal werd afgewerkt en in het stadium van de vergevorderde werkvertaling is blijven steken.

Met dit gevoel blijft de lezer het hele stuk door zitten. Vaak lijkt het alsof Schomakers het maken van een vertaling met vaart verward heeft met het in sneltreinvaart maken van een vertaling. Alsof de vertaling nooit een doel op zich was, maar slechts een snelweg naar de interpretatie, waardoor bepaalde uitdagingen die een vertaling tot een interessant literair werk maken niet werden aangegaan. Talen klikken niet feilloos in elkaar: er is geen een-op-eenrelatie tussen woorden uit verschillende talen. Daarom is het de taak van de vertaler om zo goed mogelijk te kiezen en dus zo goed mogelijk te verliezen. Van deze kunst zijn hier weinig sporen. In plaats van de moeizame zoektocht naar le mot (presque) juste te ondernemen, opteert Schomakers bijvoorbeeld vaak voor het vertalen van één Grieks woord door twee of meer Nederlandse woorden, waardoor onterecht herhaling wordt gesuggereerd, soms met een onbedoeld potsierlijk effect. Een vertaler die alle meubelen wil redden, krijgt een volgestouwde kamer die uit een IKEA-catalogus lijkt te komen. (Voorbeelden zijn ‘wapen of schild’, ‘herstel en verlichting’, ‘aanwijzing noch spoor’, ‘ik [ben] snel geweest en heb […] niet afgewacht’ , ‘dierbaar en nabij’, ‘treurig en eenzaam’, ‘zuchtende en kwijnende’, ‘haat en venijn’, ‘venijn of spot’, ‘jong en kwetsbaar’.)

Problematischer is het gemak waarmee de vertaler zelf toevoegingen aanbrengt. Vaak zijn ze onschuldig, maar dat is niet altijd het geval. Meer dan eens lijkt Schomakers zich zelfs Sophocles te wanen en introduceert hij nieuwe metaforen in de tekst. ‘Eén ding leidt vaak tot veel begrip, als wij maar een begin krijgen van hoop’, blijft Koolschijn dicht bij het Grieks. ‘Eén detail kan al leerrijk zijn als het een kleine vonk is voor het vuur van het weten’, vertaalt Schomakers dezelfde verzen. Toegegeven: de overlevering van de Griekse tekst is hier niet onproblematisch, maar dat er van vonken en vuur geen sprake is, staat vast. Ook wanneer Oedipus de goden vraagt de dan nog onbekende moordenaar van Laius te straffen, ‘eenling of spin in een web van handlangers’, zijn in het Grieks spinnen noch webben te bespeuren. En wanneer Creon en Oedipus door het koor worden aangemoedigd Iocaste, respectievelijk hun zus en echtgenote/moeder, als bemiddelaar bij hun conflict te verwelkomen (‘met haar moet u de ruzie bijleggen’, aldus Koolschijn correct), luidt het volgens Schomakers dat ze moet ‘helpen een brug over de afgrond van wederzijdse woede te slaan’. Eveneens bedenkelijk is het wanneer de vertaling gestuurd en aangevuld lijkt te worden door interpretatie, bijvoorbeeld wanneer de ziener Tiresias arriveert en in Sophocles’ tekst (en in Koolschijns vertaling) wordt aangekondigd als ‘de enige in wie de waarheid leeft’. In de nieuwe vertaling wordt Tiresias al te suggestief geïntroduceerd als ‘de mens die werkelijk ziet, de enige mens die uit zichzelf en niet op gezag vertrouwd is met de waarheid’.

Terwijl de vertaling zelden echt lijkt te lukken en zich in het algemeen literair niet kan meten met de vertaling van Koolschijn, is het lange interpretatieve essay dat volgt een schitterende prestatie. Hier zien we Schomakers in zijn element, zoals we hem zagen in de genereuze interpretaties die steevast zijn eerdere vertalingen van bijvoorbeeld Parmenides en Aristoteles bekroonden. Hij toont zich een scherpzinnig lezer, die de secundaire literatuur kent maar er niet door gehinderd wordt. Hij legt uit, maar daagt ook uit en biedt een vernieuwende, op sommige punten controversiële maar altijd sterk beargumenteerde filosofische lectuur van de tekst. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat de tekst het inleidende niveau vaak overstijgt: lezers die voor het eerst kennismaken met Sophocles’ werk, zullen allicht meer dan eens de pedalen kwijtraken.

Dat het niet Schomakers’ doel was een brave toelichting te bieden, blijkt ook uit de specifieke focus van zijn interpretatie. Hij interpreteert Oedipus heerst in termen van identiteit. Het tragische bestaan van Oedipus kan verklaard worden door conflicterende identiteiten. Sophocles vertelt het verhaal van een integer man die in de knoop ligt met zichzelf. Schomakers ontwart deze knoop geduldig en biedt een analyse van het wrede spel van identiteiten. In zijn uitwendige identiteit is Oedipus de redder van Thebe, wat een fundamenteel eenzame inwendige identiteit maskeert; de natuurlijke identiteit als Thebaan (want zoon van Laius en Iocaste) valt niet te rijmen met de identiteit die hij in zijn adoptiefstad Corinthe verwierf.

Zo leven natuurlijk veel mensen, met de ene voet in de wereld waarin ze zich manifesteren, rollen aannemen en aan de verwachtingen van anderen voldoen, en met de andere in het afgesloten innerlijk van het eenzame bestaan. Er valt mee te lopen. Maar soms wordt de afstand tussen beide zo groot dat het lopen tot springen of strompelen wordt en in struikelen moet eindigen.

Dit is wat gebeurt in Oedipus heerst: Oedipus is blind geweest voor zichzelf, waardoor de ziekte in zijn stad nu woekert.

Vergeeflijk maar niet te negeren is dat de focus van de interpretatie – en hetzelfde is ook in de aantekeningen bij de tekst te merken – ervoor heeft gezorgd dat Oedipus heerst nauwelijks nog een literair werk, laat staan een theaterstuk lijkt te zijn. Over tragische ironie, plotstructuur en dramatische techniek in het algemeen wordt weinig gezegd. De interpretatie is door en door psychologisch. De vraag is of hierdoor de interpretatie van sommige passages niet al te zeer gestuurd wordt. De vreemde bitsigheid van de conversatie tussen Oedipus en Tiresias, bijvoorbeeld, wordt verklaard doordat Oedipus hier tegen elke prijs zijn uitwendige identiteit als redder van Thebe wil verdedigen. Dat is een interessante suggestie. Toch kan Oedipus’ agressieve reactie op Tiresias’ tussenkomst ook minstens deels verklaard worden doordat ze nu eenmaal nodig is voor de afwikkeling van de plot. Doordat Oedipus van streek is door Tiresias’ claim dat Oedipus zelf schuldig is, sust Iocaste hem met scepsis over wat profetieën vermogen. Hierdoor vermeldt ze het orakel dat Laius kreeg over zijn moordzuchtige zoon en gaat de tragische bal aan het rollen. Deze overweging enkel om het volgende aan te tonen: al is honderd pagina’s interpretatie deugddoend genereus en uitzonderlijk bij een Nederlandse vertaling, dit mag geen gevoel van alomvattendheid creëren. Oedipus heerst is een meesterwerk niet in het minst omdat aan elke interpretatie, hoe goed ze ook is, iets ontsnapt.

Vreemd genoeg is het net Schomakers’ boeiende interpretatie die me heeft doen twijfelen over de enigszins provocerende titel die hij zijn vertaling meegaf. Waar de titel van Oidipous Tyrannos in het Nederlands doorgaans Koning Oedipus wordt, stelt Schomakers Oedipus heerst voor. Semantisch heeft hij natuurlijk gelijk: een tyrannos is geen koning of tiran. De term heeft niets negatiefs en verwijst naar een heerser die door het volk (of toch door het machtige deel van het volk) werd aangeduid. Oedipus de heerser was dus een puike titel geweest. Dat Schomakers nog een stap verder gaat en van de heerser een werkwoord maakt, licht hij zelf als volgt toe:

Op bepaalde momenten tijdens zijn onderzoek [naar de moordenaar van Laius] komt Oedipus als mens onder druk te staan, en dan probeert hij meestal een sterke invloed op zijn omgeving uit te oefenen om dat onderzoek te kunnen voortzetten. Hij heerst dan over de anderen om zelf zijn rol als heerser over Thebe te kunnen waarmaken. Het heersen van Oedipus verlaat hier het domein van het openbaar bestuur en wordt een eigenschap van zijn persoonlijkheid. Die eigenschap komt in een titel als Oedipus de heerser niet meer tot uiting.

Om te beginnen heeft een vertaler zoiets gewoon niet te kiezen. In de Griekse titel staat geen werkwoord maar een substantief, of dat nu geslaagd is of niet. Bovendien zou evengoed gesteld kunnen worden dat de eigenschap die Schomakers wil benadrukken juist wél tot uiting komt in een titel als Oedipus de heerser. Het heersen is voor Oedipus meer dan zomaar een werkwoord, een activiteit. Het is deel van zijn wezen, een facet van zijn verbrokkelde identiteit(en), ‘een eigenschap van zijn persoonlijkheid’, zoals Schomakers zelf benadrukt. Als dat niet zo was – als het heersen een min of meer contingente bezigheid was – dan was er helemaal geen tragedie geweest. Kiezen voor de titel Oedipus heerst was dus een stap in de goede richting, maar een stap te ver.

Schomakers wijst er meermaals op dat het publiek na het zien van een tragedie vooral verward moet zijn geweest. Hoe moesten ze dit allemaal begrijpen? Even verward is allicht de lezer van deze nieuwe vertaling met interpretatie. In de vertaling lijken weinig zinnen echt goed te zitten, maar in de interpretatie zijn dan weer weinig zinnen niet uitdagend en interessant. Zou het kunnen dat Schomakers vooral een interpretatie wilde schrijven, maar door de wetten van de boekenmarkt genoopt was er snel een vertaling aan te breien? De slordige indruk wordt niet verholpen door de wegens het formaat van het boek vaak irritante bladspiegel, waarbij soms een hele bladzijde gevuld wordt met nog geen tien afgekapte verzen. (Waarom overigens de verzen behouden – zeker in de dialogen – wanneer er geen metrum of ander formeel indelingscriterium wordt gebruikt en het ‘ritmisch proza’ dat beloofd wordt vaak ver te zoeken is?) Ook de vele zetfouten en slordige interpunctie boezemen weinig vertrouwen in. Hoe dan ook: met Oedipus heerst krijgen we een matige vertaling en een schitterende interpretatie. Dat hoeft geen ramp te zijn. Een goede en recente Nederlandse vertaling hadden we al, een goede en recente Nederlandse interpretatie nog niet. Schomakers heeft ons met Oedipus heerst wel degelijk een dienst bewezen. Jammer dat hij zijn mooie bouwwerk op drassige grond optrok.

Klement, Zoetermeer, 2013
ISBN 9789086871155
288p.

Geplaatst op 04/09/2014

Naar boven

Reacties

  1. RHCdG

    Toch erg mooi om Oedipus uit de handen van Freud te trekken en aan de literatuur terug te geven. Mij althans heeft het lezen van dit stuk wel wat nieuwe inzichten opgeleverd. Zo wordt Oedipus tweemaal geconfronteerd met problemen die Thebe teisteren: eerst is er de sfinx en daarna de epidemie. Het antwoord op het raadsel dat de sfinx hem opgeeft is in zekere zin de voorspelling van het orakel. Oedipus, met zijn opgezwollen voet, volgt zelf nl. níet het spoor van de mens die ‘s ochtends op vier benen loopt, ‘s middags op twee en ‘s avonds op drie: deze fasen zijn bij hem van plaats gewisseld, want als kind moet hij het al zonder ouders stellen, als volwassene trouwt hij met zijn moeder en als grijsaard beeldt hij zijn vader uit die nooit die leeftijd kon bereiken.
    Hoe terecht is het ook dat hij na tot inzicht in de ware toedracht te zijn gekomen, zijn ogen uitsteekt. De hele tragedie draait om het Griekse adagium van dat andere orakel, het ‘Ken uzelf’. Voor de sfinx bewees Oedipus wel de levensfasen, de algemene norm te kennen, maar hij kende niet zichzelf; daardoor kon hij niet anders dan van het model afwijken.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.