Essays, Signalement

De tijd van speelsheid en fictie is voorbij

Overpeinzingen

Zes essays

Zadie Smith

Halverwege januari 2021 gebeurde er iets vreemds: mijn zicht verslechterde drastisch van de ene op de andere dag. Ik was al een maand verwoed aan het lezen: over persoonlijke en collectieve schaduw, over de onderliggende drijfveren van ons gedrag, van mijn gedrag. Corona deed dat met me. De crisis, met zijn vele momenten van eenzaamheid en isolatie, zijn spiegels en projecties, nodigde me uit om mijn blik naar binnen te richten. Er was het afgelopen jaar ook veel gebeurd: ik had een eigen bedrijf opgericht; na een lange, verdrietige worsteling was mijn relatie uitgegaan; ik was afgestudeerd en bij het zoeken naar werk was het aloude spook van mijn faalangst levensgroot komen opzetten. En toen kwam dus het moment waarop ik ook daadwerkelijk niets anders meer kon dan naar binnen kijken, omdat ik domweg niks meer zag.

In Overpeinzingen, een essaybundel die ik gelezen had lang voor dit eigenaardige voorval plaatsvond, beschrijft de Britse auteur Zadie Smith hoe de pandemie ook haar dwong om haar persoonlijke hang-ups onder de loep te nemen. Ze constateert dat ze een afkeer heeft van onnut en inefficiënt bestede tijd en ze reflecteert op haar neiging om die tijd ook als ze thuiswerkt in te delen in blokken en schema’s, die ze manisch naleeft, als de huisslaaf van haar zelfopgelegde discipline. Ze vraagt zich af waar die drang vandaan komt om altijd maar iets te doen en concludeert dat ze bang is voor wat in niet gevulde tijd op de loer ligt: ongemak, kwetsbaarheid en intimiteit. Ze bekent hoe pijnlijk en schaamtevol het is dat dit alles, nu corona haar en haar gezin dicht opeen drijft in een ruimte, zo open en bloot op tafel ligt. En ze twijfelt over de vraag of ze wel recht heeft om te klagen, nu zoveel mensen lijden en sterven. Of lijden nog steeds absoluut is als je je in een privilegebubbel bevindt. In de bubbel van de academische toplaag.

In een uitvoerig maar niet heel overtuigend betoog beweert Smith dat zelfs schrijven voor haar vooral iets is om de tijd mee te vullen. Om iets te doen te hebben. Zoals andere mensen van gekkigheid een bananenbrood gaan bakken of een jurk gaan naaien omdat ze de structuur, regelmaat en afleiding van werk en school missen. Op andere plaatsen in de bundel doet ze echter ook andere suggesties: schrijven is tegen jezelf praten; schrijven is een manier om gehoord te worden; schrijven is een manier om te ordenen en structureren, om controle uit te voeren over je gevoelens en gedachten; om de werkelijkheid in een voor jou behapbare en verteerbare vorm te gieten. Ze schrijft dat ze gelooft in de politieke invloed van kunst, zelfs al vindt ze dat die vaak overdreven wordt. Afgezet tegen die heldere inzichten klinkt ‘vooral om iets te doen te hebben’ een beetje als een humble brag.

Zoals de schrijfster in het voorwoord van de bundel belooft, bestaat Overpeinzingen (Engelse titel: Intimations, 2020) uit een reeks persoonlijke ontboezemingen. Maar Smith zou Smith niet zijn als ze het persoonlijke niet aan het algemene zou koppelen. In het verlengde van haar angst voor kwetsbaarheid onderzoekt ze die van de Engelsen en de Amerikanen als volk. Ze voorziet Donald Trumps uitspraak ‘Now we have death’, een variant op Madonna’s ‘Death, the great equalizer’, van een kritische noot en benadrukt dat ziekte en dood ook tijdens deze pandemie het ruimhartigst worden uitgedeeld in stadswijken waar armen wonen. Ze laat zien dat huidskleur en armoede nog steeds veel te vaak akelig direct met elkaar in verband gebracht kunnen worden en dat racisme zo diep in het collectieve onderbewustzijn van de maatschappij verankerd is geraakt dat het er waarschijnlijk nooit meer uit zal verdwijnen. Ze wijst erop hoe de Amerikaanse claimcultuur leidt tot het afschuiven van verantwoordelijkheid, ook voor racistische praktijken. Hoe steeds weer meer of minder expliciet de absurde suggestie gewekt wordt dat het je eigen schuld is dat je op de verkeerde plek en uit de verkeerde ouders geboren bent, of op het verkeerde moment op de verkeerde plek aanwezig was. En ze legt bloot hoe de Britse klassenmaatschappij minachting in de hand werkt door armoede en sociale isolatie als een besmettelijke ziekte te portretteren; als een virus waar je maar beter verre van kunt blijven. Terwijl het werkelijke virus, aldus Smith, de minachting zelf is, de angst voor de Ander, die er steeds weer voor zorgt dat onheil niet iedereen in gelijke mate treft.

Zadie Smith is bedreven in het uitwerken van dit soort metaforen en analogieën; in het ontleden van hoe vormen op elkaar inwerken – netwerken, gesloten gehelen, hiërarchieën, ritmes. Toch geniet ik er persoonlijk meer van wanneer ze dat implicieter doet, als de romanschrijfster, de geboren verhalenvertelster die ze is. Als ze ideeën met ideeën bestrijdt, wordt ze me soms te cerebraal. Dan krijg ik de indruk dat ik rondjes loop in dat rusteloze hoofd van haar, waar een punt gemaakt moet worden om een punt te maken. Om de tijd te vullen. Haar levendige, veelkleurige personages doen dat beter: zij illustreren zonder het plat te maken. Ze belichamen ideeën en ervaringen. Daar waar het schuurt, maken ze je als lezer iets duidelijk. Daar waar ze botsen met elkaar en met de systemen waarin ze zich soms als vissen bewegen en waar ze dan weer door verpletterd dreigen te raken. Zoals Smith het zelf uitlegt: de mate waarin ze hun persoonlijke stijl kunnen uitdrukken in deze maatschappij is veelzeggend.

Ook Overpeinzingen bevat een aantal smakelijke figuren die het leven van Smith kleur geven en die doen denken aan die romanpersonages. Ben, de Chinese eigenaar van de nagelsalon waar Smith om de dag komt voor een stoelmassage, die haar er altijd zo vrolijk aan herinnert dan ze nooit ontspannen is, maar die ze nu bezorgd op de uitkijk ziet staan omdat zijn zaak steeds vaker niet vol genoeg zit – de huren in Lower Manhattan vallen al niet niet mee, maar als er nu ook nog een crisis bovenop komt wordt het helemaal spannend. Barbara, de twijgdunne, elegant rokende zeventigjarige dame met haar grote mond en haar valse hondje, die als de pandemie een apocalyptisch aandoende exodus veroorzaakt opeens het woord ‘gemeenschap’ in de mond neemt en je eraan herinnert hoe angst verdeeldheid zaait. Myron, zonder benen en in een rolstoel, die lacht om de angst van witte mensen voor ‘een griepje’ en er zelf een voorliefde voor complottheorieën op nahoudt, illustreert hoe complex de huidige werkelijkheid voor veel mensen is; hoe moeilijk het voor ze wordt om zich er op een ontspannen manier toe te verhouden. Cy, de springerige IT-nerd van de faculteit, die Smith het geruststellende gevoel geeft dat ze niet alleen is in haar outsiderschap; dat er een plek bestaat voor mensen zoals hij en zij, ergens, in een niche van een instituut of een systeem.

In ‘Screenshots’, het vijfde essay uit de bundel, merkt Smith terloops op dat ze Myron niet groet: ‘want hij is aan het bellen en bovendien is de tijd van speelsheid en fictie voorbij’. Daarmee verwoordt ze een gevoel van noodzaak dat zich aan veel mensen tijdens deze crisis opdringt: de noodzaak om eerlijk naar zichzelf te kijken en zich af te vragen of ze hun tijd nog willen uitzitten zoals ze dat gewend waren. Interessant is hoe de schrijfster dat gevoel van noodzaak koppelt aan een milde, ietwat melancholische toon, die wellicht ook te maken heeft met de levensfase waarin ze zich bevindt: de overgang. ‘In dit vreemde en overrompelende seizoen van de dood dat botst met het opkomen van de paardenbloemen achter [haar] raam’, schrijft ze, brengt juist het verlies van haar vruchtbaarheid haar in contact met een deel van haar natuur waartegen ze zich, als gevolg van ‘geïnternaliseerde misogynie’, lang heeft verzet. Haar vermogen om mee te bewegen op de golven van het leven, met de ritmes van de seizoenen en de planeten; haar verlangen naar overgave, naar precies datgene waar ze zo bang voor is: de teugels laten vieren.

Een vriendin die ik vertelde over mijn plotselinge gezichtsverlies vroeg of ik niet gewoon een varifocusbril nodig had. Ik zag immers zowel letters als boomkruinen wazig. Bij het horen van het woord ‘varifocusbril’ viel er een kwartje: ik had dit al eens eerder meegemaakt! Ruim tien jaar geleden, toen ik omringd was door huisgenoten en me toch maanden achtereen opgesloten voelde in mijn eigen waarneming. Dat is het, dacht ik opgelucht. Ik ben gewoon eenzaam. En meteen daarna: het gaat over. We gaan weer in elkaars gezichten ademen en van elkaars vorken eten. Ik ga weer onstuimig van iemand houden. Op een dag schrijf ik dat artikel dat ik maar voor me uit blijf schuiven in één adem en stuur het op. Woesj. Ik leunde achterover en bekeek wat zich aan de binnenkant van mijn ogen afspeelde. Ik vond wat tranen en liet ze naar buiten stromen. Die nacht sliep ik als een blok. Toen ik ’s morgens achter de piano ging zitten en een boek opensloeg, voelde ik mijn mondhoeken omhoog krullen. Ik zag de noten weer scherp.

Een signalement over Overpeinzingen. Zes essays (2020) van Zadie Smith (vertaald door Gerda Baardman, Nico Groen, Paul van der Lecq en Tjadine Stheeman) door Anneke Claus.

Prometheus, Amsterdam, 2020
Vertaald door: Gerda Baardman, Nico Groen, Paul van der Lecq en Tjadine Stheeman
ISBN 978 90 446 4693 1
105p.

Geplaatst op 17/05/2021

Tags: Anneke Claus, VS

Categorie: Essays, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.