Poëzie, Recensies

Parabels van de retoriek

Divan van Ghalib

Nachoem M. Wijnberg

Het leven van, zo heette de vorige bundel (uit 2008) van Nachoem M. Wijnberg. De titel van zijn nieuwste, zeer omvangrijke bundel is Divan van Ghalib, maar hij had evengoed Het leven van kunnen heten: Het leven van Ghalib. De hoofdfiguur is immers de Indische dichter Mirza Ghalib (1797-1869): ‘Ghalib woont in een huis in Delhi,/maar als hij gedichten schrijft, in het midden van Iran’, zo wordt hij – als een taalnomade – geïntroduceerd in het tweede gedicht.

Mirza Ghalib is in meer dan één opzicht een soort tussenfiguur: nu eens wordt hij als de laatste van de klassieke Indische dichters geroemd, dan weer als de eerste moderne. Hij was van Turkse afkomst, maar wordt tot de Indische literatuur gerekend. Als hofdichter schreef hij in het Perzisch, maar hij geniet vooral bekendheid voor zijn verzen in het locale Urdu. Hij leefde en werkte in de tumultueuze overgang van het vervallen Mogoelrijk naar het Britse imperium. Voor sommigen is hij omwille van zijn existentiële twijfels eigenlijk een atheïst, terwijl zijn mystieke liefdespoëzie zeer populair is bij de soefi’s. Maar het zijn vooral de filosofische onrust en de introspectie van Ghalibs gedichten die Wijnberg moeten hebben aangesproken.

De biografie van Ghalib vormt het overkoepelende raamwerk van de bundel. We volgen de dichter bij zijn dagelijkse bezigheden in Delhi. Zo zien we Ghalib met zijn vrienden wijn drinken, verzen reciteren en zichzelf prijzen:

Er is wijn genoeg om steeds hetzelfde glas te vullen en door te geven,
de hele nacht worden gedichten opgezegd.

Ik zeg dat ik mijn handen ga wassen, blijf een paar uur weg;
als de nacht bijna voorbij is kom ik terug en vragen zij mij
om nog een gedicht.

Daarna ga ik als eerste naar buiten,
zie nog de vrouw die op straat staat tot het ochtend wordt.

Zij is wie mij in het paradijs ontvangt,
als niemand die zij aankijkt meer naar haar verlangt zegt zij
gedichten van Ghalib op.

De poëzie van Ghalib als ultieme troost. We komen ook meer te weten over zijn financiële problemen, zijn literaire ambities, zijn verlangen naar liefde, zijn loopbaan als hofdichter, zijn brieven naar de Britse koningin, misschien zelfs iets over de rebellie tegen de Engelsen in 1857, over zijn dood ten slotte. Maar de inzet van de bundel ligt ver voorbij de anekdotiek.

Wijnberg kruipt letterlijk in de huid van Ghalib: Divan van Ghalib is ook de titel van een verzameling (divan) gedichten die Ghalib op jonge leeftijd in het Urdu schreef. Wijnberg schrijft met andere woorden de bundel van Ghalib opnieuw. Hij (ver)hult zich in de vormen en inhouden van een Indische dichter uit de negentiende eeuw om zijn eigen twijfels en onrust als dichter in de éénentwintigste eeuw te verwoorden. Hij gaat daarvoor aan de slag met de formele eisen van het genre van de ghazel en met een aantal traditionele motieven als bloemen, de tuin, het paradijs, het verlangen, de nacht, de straat, kleren, naaktheid, eenzaamheid, dood, etc.

Herschrijven of vertalen is meteen een van de belangrijkste thema’s van deze bundel. Misschien is het zelfs de hele inzet van Wijnbergs schrijverschap. Vertalen of herschrijven heeft te maken met een verhouding tot een verleden, tot een traditie, tot een oorsprong. Geen toeval dus dat het eerste gedicht de programmatische titel ‘Begin’ meekreeg:

Wat is dat ook alweer, dat waarover gesproken wordt alsof het een
oplossing is,
wat wordt ook alweer gemaakt in de werkplaats van donker
en licht, dat als het begin is.

De ‘werkplaats van donker en licht’: het creatieproces, het begin, krijgt mythische, haast Bijbelse proporties. Hier wordt een scheppingsverhaal verteld. Is het daarom dat Ghalib in de bundel meer dan eens wordt opgemerkt in het gezelschap van grote religieuze scheppers als Abraham, Jozef, Mozes, Jezus en Mohammed? Hoogmoed van de dichter? Delirium van de dronkaard? Trance van de mysticus? Met God zelf gaat Ghalib de strijd aan, al weet Ghalib maar al te goed dat het een ongelijke strijd is:

God staat voor in de wedstrijd tussen God en mij,
maar hij is ook begonnen toen ik er nog niet was, hij is dat
soort speler.

Toch had de dichter Mir het in het begin van de bundel enigszins anders voorgesteld:

Mir zegt dat God schaakt als een beginner die als hij een stuk kan
slaan dat altijd doet,
het is makkelijk van hem te winnen als je tegen hem kan
spelen.

Wijnberg speelt een ingenieus spel met de dubbelzinnigheid van het woord ‘beginner’: God als oorsprong en als beginneling. De Mir uit het gedicht is wellicht Mir Taqi Mir (1723-1810), een melancholische dichter van de onbeantwoorde liefde. Hij wordt beschouwd als een van de architecten van het literaire Urdu, dat hij verrijkte met idioom en beelden uit het Perzisch. Het is dan ook niet toevallig dat juist dit gedicht vol staat met uitspraken over het creëren van een nieuwe taal: ‘Ik denk dat ik wel een idee heb van wat een goed experiment is, maar / het enkel kan uitleggen in een taal die ik nog niet spreek’ en ‘ik verzin nog liever een nieuw woord dan dat ik een woord / gebruik dat uit een andere taal gekomen is’ en ‘ik schrijf gedichten in de taal die ik spreek omdat er daarin nog bijna / geen gedichten geschreven zijn’ en ‘in welke taal ik schrijf maakt niets uit, als ik ongeveer krijg waarom ik / vraag’.

Op het einde van het gedicht spreekt de dichter zichzelf aan – zoals gebruikelijk in het genre van de ghazel – ‘Ghalib, je bent niet de enige die kan schrijven, / ze zeggen je dat er lang geleden ook iemand was die Mir / heette.’ Dit is een bijna letterlijk citaat uit een gedicht van Ghalib, zoals er wellicht nog meer in Wijnbergs bundel verborgen zitten. Het brengt ons terug bij het thema van de schepping en het begin. Wie was er eerst? Welke taal ligt aan de oorsprong? Ghalib wijst zichzelf als dichter terecht door de naam te noemen van Mir, een van zijn voorgangers en leermeesters. Wijnberg doet hetzelfde met Ghalib. Schrijven is altijd herschrijven. De dichter wil niets liever dan naakt zijn en beginnen, maar hij is altijd al met taal omkleed en altijd al begonnen. Wat gebeurt er nu precies bij het herschrijven of vertalen?

Je hebt gelijk, ik schrijf alsof ik uit een andere taal vertaal
en mijn best doe zo dicht mogelijk te blijven bij het deel dat
ik begrepen heb.

Welke is die andere taal? Is het de taal van Ghalib, dus het Urdu of het Perzisch? Dat zou alleen logisch zijn indien de ik die hier spreekt Wijnberg is en indien Wijnberg het Urdu of het Perzisch voor een deel machtig is. Maar in de logica van het gedicht is het Ghalib die aan het woord is. Welke is die andere taal dan? Of gaat het in deze verzen niet om het vertalen van de ene bestaande taal in de andere? Het gedicht ‘Het nieuws van vandaag’ eindigt als volgt: ‘ik kom er langzaam achter dat wat ik schrijf is als iets wat / vroeger iets anders was.’ Een ‘andere taal’ verschuift hier naar ‘iets anders’. Er is een gedicht met de titel ‘Iets anders’. De voorlaatste strofe luidt:

Poëzie is het maken van betekenis, niet van iets anders,
elke keer dat Ghalib een nieuwe betekenis bedenkt wil God
die met hem ruilen voor iets anders.

In een interview zegt Wijnberg dat gedichten ‘betekenismachines’ zijn. Dat is dus wat Ghalib – de dichter – doet: nieuwe betekenissen produceren en niet ‘iets anders’. En het is juist dat ‘iets anders’ dat God wil ruilen voor de nieuwe betekenis die Ghalib heeft bedacht. Of is ook dit een van de ingenieuze taalspelletjes van Wijnberg: poëzie als een geconstrueerd labyrint van woorden die naar elkaar lijken te verwijzen, maar dat misschien niet eens doen. ‘Wat is dat, als iets is alsof het stopt en omkeert, maar eigenlijk / verdergaat,’, zo luidt de eerste regel van het gedicht ‘Een grap van Ghalib’. Misschien is het antwoord daarop wel: een gedicht van Wijnberg! Gaan de betekenismachines van Wijnberg vooruit of achteruit? Leggen ze de betekenis stil of vermeerderen ze die? Betekent dit dat Wijnberg a poet’s poet is, een dichter die in de eerste plaats de taalmachine aan het werk toont?

Er is denk ik meer aan de hand in Wijnbergs poëzie. Ze dwingt de lezer tot een grote ontvankelijkheid voor iets wat niet onmiddellijk helder is. De volgende verzen klinken bijna heideggeriaans:

Nacht betekent ook op reis gaan als de nacht bijna afgelopen is,
niet meer denken over hoe ik een gast kan zijn maar hoe ik
een gast kan ontvangen

Wijnbergs verzen zoeken ‘iets’ te verwoorden dat door de mazen van de taal glipt en zich als een onverwachte gast aandient. Of misschien moet deze formulering wel worden omgekeerd: dat ‘iets’ wordt pas verwoord omdat de taal vol gaten zit, zoals God pas bestaat in het stotteren van de mystiek en de geliefde in het fluisteren van haar naam:

Niemand weet wat verlangen is totdat Ghalib er iets over zegt,
hij leest de geschiedenis van de wereld en als hij die uit heeft
zegt hij wat hij mist.

Hebben / ontbreken, herinneren / vergeten, geven / ontvangen, ontmoeten / weggaan, liefde / eenzaamheid, angst / verlangen, beginnen / opgeven: het zijn de paradoxen van deze existentiële ervaringen en gedragingen die Wijnberg achter het masker van Ghalib beschrijft. Maar hij doet dat niet vanuit een lyrische subjectiviteit. Hij laat het menselijke tekort in al zijn pijnlijke scherpte oplichten in de logische ongerijmdheid, in de grammaticale verschuiving, in de syntactische botsing tussen twee zinsdelen. Misschien moet Divan van Ghalib gelezen worden als een reeks parabels van de retoriek: stichtende vertellingen over hoe de taal zich gedraagt, waar ze vandaan komt, wat ze betekent en voor wie. Vertellingen die echter meer vragen oproepen dan ze beantwoorden, net zoals de brieven van Ghalib trouwens:

Ghalib schrijft een brief waarin hij een gedicht uitlegt,
en wie die leest raakt alleen maar verder in de war en geeft
de brief zo snel mogelijk door aan een ander.

Divan van Ghalib is een rijke en rijpe bundel die dwingt tot een intrigerende dialectiek van lezen en herlezen, van beginnen en opgeven, de enige existentiële beweging die ertoe doet.

Links

Uitgeverij Contact, Antwerpen / Amsterdam, 2009
ISBN 978 90 254 3233 1
162p.
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004006850594 p.

Geplaatst op 23/11/2009

Tags: Divan van Ghalib, Nachoem M. Wijnberg

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Daniël Rovers

    Een encyclopedische recensie over Wijnbergs laatste, deze tekst van Erwin Jans; met verstand van zaken geeft hij info over de bron, de raadselachtige Ghalib, en probeert te zeggen waar het Wijnberg om te doen is. Citaat: ‘het menselijke tekort in al zijn pijnlijke scherpte [laten] oplichten in de logische ongerijmdheid’. Ik bespeur bij mezelf een soortgelijke neiging: bij deze poëzie definitief duidelijk te willen maken ‘hoe het werkt’. Bijvoorbeeld te stellen dat Wijnberg in schijnbaar overgeleverde fragmenten (EJ spreekt hier terecht van ‘vertalen’) denkt over de wereld, en dat de lezer (ik dus) tussen de regels door (hoeveel wit bevat deze toch overvolle poëzie) de mogelijkheden in die wereld maar moet ontwaren.
    Maar toch. Deze algemene opmerkingen maken de teksten ook onschadelijk als poëzie (een genre); ze antwoorden niet op de vragen die Wijnberg stelt, en stellen geen vragen bij de antwoorden die hij geeft.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.