Paustovski is dood, lang leve Paustovski!

Goudzand. Verhalen, dagboeken en brieven

Konstantin Paustovski (vert. Wim Hartog)

De auteur is dood

Konstantin Paustovski is gestorven in 1968. De ironie van het lot wil dat Roland Barthes in datzelfde jaar zijn beroemde essay ‘La mort de l’auteur’ publiceerde, waarin hij breekt met de tendens van literatuurwetenschappers om boeken te interpreteren vanuit de biografie van de auteur. In het geval van Paustovski is deze neiging nochtans zeer te begrijpen en wellicht zelfs onvermijdelijk. De Sovjetschrijver dankt zijn faam namelijk aan zijn memoires. Met zijn zesdelige biografie Verhaal van een leven, dat door hedendaagse literatuurwetenschappers wordt gelabeld als neosentimentalisme, veroverde hij vanaf de jaren zestig de harten van Nederlandse en Vlaamse lezers.

Een mooi bewijs van de interesse die Paustovski’s lezers voor zijn persoon ontwikkelen, is de Nederlands-Belgische fanclub die al twee decennia actief is. De Vereniging Konstantin Paustovskij is niet alleen een leesgroep, maar organiseert ook reizen naar plaatsen waar Paustovski, een verstokt reiziger, heeft vertoeft. Zo stond in 2015 een reis op het programma met de naam ‘De Krim en Moskou, bezoek aan plekken waar Paustovskij graag werkte en verbleef’. Alsof dat nog niet genoeg was, krijgt Barthes van uitgeverij Van Oorschot een nieuwe gelegenheid om zich om te keren in zijn graf. De nieuw samengestelde, dikke turf Goudzand draait namelijk van a tot z om de persoon van Paustovski. De auteur wordt tot leven gewekt aan de hand van een groot aantal chronologisch gerangschikte verhalen, dagboekaantekeningen en brieven van zijn hand, waarvan het gros nu voor het eerst in vertaling verschijnt.

Goudzand opent met ‘In het kort iets over mezelf’. Deze drie bladzijden vormen meteen een uitzondering op de regel dat de geselecteerde teksten chronologisch worden geordend en zijn voorzien van duidelijke datering. Hoewel Paustovski deze tekst al in 1937 publiceerde (maar dat kom je in Goudzand niet te weten), toen zijn leven nog voor hem lag, is die uitstekend bruikbaar als voorwoord bij deze bloemlezing. Het thema is namelijk ‘het verhaal van je leven’, dat je als schrijver ‘beetje bij beetje in je boeken verstrooit’. Bovendien vat deze tekst de familiale voorgeschiedenis van de protagonist samen en worden, in dezelfde adem, enkele belangrijke thema’s van Goudzand aangereikt: de houding van de schrijver tegenover revolutie en oorlog, reizen en schrijven.

Het ‘vrouwelijke element’

Wel ontbreekt in het voorwoord de aankondiging van de rode draad die Paustovski’s zoon Vadim ‘het vrouwelijke element’ noemt: de lyrische verliefdheden waarin de onverbeterlijke romanticus zich wentelt. Soms zijn ze aandoenlijk, zoals wanneer hij via de verpleging briefjes bezorgt aan zijn gehospitaliseerde echtgenote, maar op andere momenten zijn ze een beetje misselijkmakend (‘Je twijfelt alsmaar of ik wel genoeg van je hou terwijl ik niet eens in woorden weet uit te drukken hoe oneindig veel en aandoenlijk ik van jou hou, mijn tedere vrouw en de enige mens die ik heb op de wereld’). Niets menselijks is Paustovski vreemd – op overspel volgt behalve zelfkastijding ook zelfrechtvaardiging. Op bejaarde leeftijd inspireren Italiaanse nonnetjes Paustovski tot de aantekening:

De jonge nonnen deden schuchter aan en moesten vaak blozen. Zelfs van een korte maar nadrukkelijke mannenblik liepen zij al rood aan en kregen zij een extatische glans in hun ogen.

De drie vrouwen met wie Paustovski getrouwd is geweest, respectievelijk Jekaterina Zagorskaja (‘mijn lieve, kleine Krol’), Valeria Vasiljevskaja (‘mijn klein lief diertje’) en Tatjana Jevtejeva (‘Tanjoesja, mijn vreugde’), spelen niet alleen een centrale rol in de brieven van Goudzand zelf, aan hen heeft het boek ook zijn opdeling in drie delen te danken, die overeenstemmen met de periodes 1914-1935, 1936-1948 respectievelijk 1950-1968.

Oorlogen

De eerste teksten van het eerste deel spelen zich af in 1914, toen Paustovski nog maar tweeëntwintig jaar oud was. Hij dient als ziekenverzorger. De Wereldoorlog bestaat in eerste instantie uit poëtische indrukken (‘een koude, heldere zonsondergang die de beschadigde gebouwen liefkoost’), boeken, films, theekransjes en flirts met verpleegsters, tot hij in 1915 zijn ware gelaat laat zien:

Daarna verbonden wij een jongetje. Hij lag op een van de bedden en droop van het bloed. De kussens, de lakens, de matras, alles was kleverig en heel helder rood. Ik knipte zijn laarzen stuk. Het bloed stroomde over mijn handen en op mijn uniformjasje. Zijn beide benen waren verbrijzeld, uit de wonden vloeide een mengsel van bloed en verbrijzelde botten.

De jonge Paustovski wordt bevangen door angst om naar het front te worden gestuurd en er te sneuvelen. Vertroosting vindt hij in zijn verheven gevoelens voor zijn teerbeminde Katja.

Interessanter wordt het wanneer de revoluties uitbreken. Paustovski’s dagboekaantekeningen over de Februarirevolutie zijn onheilspellend:

heel het leger was als bevangen door hysterie en epileptische aanvallen en in de groenige, pokdalige gezichten, de hese blaffende stemmen, de bezeten kreten en de tomeloze boetedoening werd opeens het mismaakte, muitende, tomeloze Rusland uit de tijden van Ivan de Verschrikkelijke zichtbaar dat, zichzelf kastijdend en tegelijk Christus lasterend, als aan het kruis genageld in de naakte velden lag waar met wolvengehuil oorlog werd gevoerd en waarboven een slaperig morgenrood met een kleur van zure kersen aan het rijpen was.

Uit latere geschriften blijkt dat Paustovski in de zomer van 1919, tijdens de burgeroorlog die op de Oktoberrevolutie volgde, met het plan speelde om te vluchten naar Frankrijk. In 1920 is de toon waarmee hij over de Sovjets schrijft scherper dan scherp: ‘De mensen zijn weer lijfeigenen. Zelfs minder dan dat: het is “tuig”, vee waar ieder uur de zweep over moet’.

Na de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, de revolutie en de burgeroorlog kan Paustovski de Tweede Wereldoorlog, waarin hij als oorlogscorrespondent verslag uitbracht van het zuidelijke front, wel plaatsen:

Na de oorlog, die van 1914, leek ik het leven aan het front volledig vergeten te zijn, maar blijkbaar kan ik mij oudergewoonte gemakkelijk en trefzeker in een heel gecompliceerde situatie oriënteren en blijf daarbij heel kalm en calculeer eerst alles exact in.

Opmerkelijk in het licht van de actualiteit is zijn euforische verslaggeving over de bevrijding van de Krim. De laatste woorden daarvan luiden: ‘Nu is deze voorgoed voor ons’. Je vraagt je onwillekeurig af wat Paustovski van de recente ‘bevrijding’ van de Krim zou gevonden hebben.

Het literaire leven in de Sovjet-Unie

Voor wie geïnteresseerd is in het literaire leven van de Sovjet-Unie bevat Goudzand een schat aan informatie. De sceptische, soms ronduit depressieve toon waarop Paustovski in zijn dagboeken en brieven schrijft over de Sovjetliteratuur, steekt schril af tegen het (door de Sovjetoverheid afgedwongen) optimisme waar zijn bij leven uitgegeven werk van doordrongen is.

Op literair gebied was Paustovski veeleisend voor zichzelf en voor anderen. In februari 1917 vond hij een literair symposium ‘achterhaald, ouderwets en niet opwindend’. De bolsjewieken brachten geen zoden aan de dijk, ook al zorgden ze wel voor de nodige opwinding. ‘Alleen al die ene versregel van Verlaine, “Les sanglots longs des violons de l’automne”, is meer dan heel de productieve arbeid van alle socialistische, federale, rode en Sovjetrepublieken bij elkaar,’ zo noteert Paustovski in 1920. Hij is gedegouteerd door de wortel die voor de neus van de schrijvers wordt gehangen. Hij voelt de druk om te collaboreren toenemen: ‘Heer, laat deze kelk aan mij voorbijgaan’. Ironisch genoeg schrijft hij een paar jaar later aan zijn vrouw enthousiast dat hij als personeelslid van de Unie van Coöperaties van Abchazië toegang heeft tot exclusieve voedselverdeelwinkels. Paustovski slaagt erin om zichzelf niet volledig te verkopen aan het regime en toch in leven te blijven.

Terwijl de periode van de Nieuwe Economische Politiek nog veel vrijheden bood, breekt in 1928 een lastige periode aan voor de schrijver Paustovski. ‘In de literatuur heerst een doodse stilte.’ Bijzonder irritant vindt hij de proletarische schrijvers, ‘ongeletterde en talentloze knulletjes’, die als paddenstoelen uit de grond schieten: ‘De tijd is nabij dat je je alleen met schaamte nog dichter of schrijver zult durven noemen’. In de aantekeningen van 1929 voel je voor het eerst dat er repressie in de lucht hangt. Paustovski meldt dan aan zijn echtgenote dat volgens de voorzitter van de zuiveringscommissie een lid van de intelligentsia al zijn vrije tijd behoort te besteden aan het bestuderen van de werken van Vladimir Lenin en niet aan zoiets onzinnigs als het schrijven van romans. De zelfmoord van Vladimir Majakovski is een enorme schok voor Paustovski. Hij wijdt er meer ruimte aan dan aan de dood van zijn onvoldragen kind of van zijn eigen moeder. Over de executies en massale arrestaties van schrijvers onder Jozef Stalin rept Paustovski met geen woord. Het wordt in Goudzand niet duidelijk waarom. Hield hij te veel van het leven of was hij te ver van het machtscentrum verwijderd om op de hoogte te zijn? Over zijn onvrede met de officiële dogma’s durft hij wel te schrijven. In 1938 leest hij Johann Wolfgang von Goethes Die Leiden des jungen Werthers (1774): ‘Na zo’n boek valt het niet mee weer te moeten gaan zitten lezen in het soort boeken dat tegenwoordig bij ons geschreven wordt’.

Na de dood van Stalin probeert Paustovski de situatie in te schatten (‘Wat er momenteel (in de literatuur) aan de hand is, is mij een raadsel’), waarna hij uit zijn schulp kruipt. Moedig zijn bijvoorbeeld de rede die hij in 1956 uitsprak naar aanleiding van de hetze tegen de schrijver Vladimir Doedintsev, die de corruptie van de nomenklatoera aanklaagde, en de brief die hij schreef naar aanleiding van pogingen van Leonid Brezjnev om Stalin te rehabiliteren. Niet al zijn fans zullen het even graag horen, maar zijn kritiek op de excessen van het Sovjetcultuurbeleid formuleerde Paustovski vanuit de linkse hoek (sleutelwoorden zijn ‘de revolutie’, ‘het volk’ en ‘het socialisme’) – al kan dat ingegeven zijn door pragmatische overwegingen. In het laatste decennium van zijn leven durft Paustovski, die van nature een brave jongen is (dat blijkt bijvoorbeeld uit het gebrek aan roddels in Goudzand), zich steeds openlijker te scharen achter in ongenade gevallen collega-schrijvers, maar een dissident is hij nooit geworden. Het Sovjetsysteem heeft hij nooit openlijk ter discussie gesteld.

De poëtica van Paustovski

Gezien het gevaarlijke klimaat dat de Sovjet-Unie schiep voor schrijvers, het gebrek aan affiniteiten dat Paustovski had met de officiële literaire dogma’s en zijn fatsoenlijke karakter, kan het vreemd lijken dat hij uitgerekend voor het beroep van schrijver koos. Na het lezen van Goudzand wordt duidelijk dat Paustovski geen keuze had. Schrijven was zijn roeping, waarvoor hij alles, ‘zowel mijzelf als mijn hele leven’, wilde opofferen. Hij had al snel door dat hij begiftigd was met een groot talent (met name voor beschrijvingen), en beschouwde het als zijn morele plicht om dat tot volle ontwikkeling te brengen. In 1920, wanneer hij nog geen dertig jaar oud is, plaatst hij zichzelf, met een grote dosis zelfvertrouwen en zelfkennis, in de categorie van

de weinigen die hun eigen kinderen scheppen en dan nalaten aan de toekomst in de vorm van frommelige aantekeningenblaadjes en boeken waar onze ziel is in overgelopen, als nog schuimende wijn uit een glas. De meeste mensen kennen dit niet en hebben, behalve hun kinderen, part noch deel aan het eeuwige leven.

Aan literaire ambitie heeft het Paustovski nooit ontbroken. In 1928 schrijft hij dat ‘een boek moet zijn als een mens: prachtig en lelijk tegelijk, slim en soms stom, eerlijk zowel als leugenachtig’. In hetzelfde jaar – ironisch genoeg wordt dan ook het eerste vijfjarenplan afgekondigd – stelt Paustovski een plan op om zijn eigen literaire productie op te krikken. Ook zijn talrijke reizen spelen daarin een rol. Volgens Paustovski was de functie van reizen dat ze de schrijver zuurstof geven, ‘onze verbeelding een zet geven’. Uit een journalistieke tekst van 1965 blijkt dat de schrijver geloofde dat die verbeelding hem in staat stelde om een ‘historische waarheid’ te bereiken die geen enkele historicus zou evenaren. Deze bekommernis om ‘historische waarheid’, waar de in eigen land vertrapte Russische formalisten grote vraagtekens bij plaatsten, strookt prima met de officiële literatuuropvattingen van de Sovjets. Hoe je het ook wendt of keert: Paustovski is een telg van de Sovjetliteratuur.

Het levensverhaal van een Rus

De roem van Paustovski is niet wat hij geweest is. In de naoorlogse periode werd hij door zijn landgenoten gezien als een schrijver die buiten de officiële doctrine om de traditie van de klassieke Russische letteren levend hield. Als de Sovjetautoriteiten geen diplomatieke druk hadden uitgeoefend, zou hij in 1965 misschien wel een Nobelprijs gewonnen hebben. In post-Sovjet-Rusland is zijn populariteit daarentegen nogal beperkt. Theoretisch zou een Russische uitgever de vertaalrechten van Goudzand kunnen opkopen en er een Russische editie van op de markt brengen. Dat zou kunnen uitmonden in een wijziging van het bestaande Paustovski-beeld, aangezien dit boek tal van pittige passages bevat die in de Sovjet-Unie nooit de censuur zouden zijn gepasseerd. Tegelijk lijkt het absurd om bij een Nederlandse uitgeverij de vertaalrechten op te kopen van een werk van Paustovski dat Paustovski nooit geschreven heeft. Is Paustovski eigenlijk wel de auteur van dit boek?

Op het omslag schittert, geheel terecht, onder de naam van de schrijver ook de naam Wim Hartog (1940). In het boek zelf treedt de vertaler pas helemaal op het einde uit de schaduw, in de verantwoording op pagina’s 645-646. Daaruit blijkt dat hij veel meer gedaan heeft dan het creëren van genietbare Nederlandse equivalenten voor Paustovski’s levendige schrijfstijlen, die meestal lyrisch, maar soms ook telegrafisch waren. Hartog heeft dit gefragmenteerde, caleidoscopische boek bij elkaar gepuzzeld op basis van talloze brieven, dagboekaantekeningen en verhalen. Hij heeft er structuur in aangebracht – overigens krijgen de drie delen van het boek een geslaagde echo in de door Hartog toegevoegde nawoorden waarin drie kinderen van Paustovski terugblikken op de periodes toen hun moeders met hem samenwoonden. Hij heeft er een poëtische titel voor verzonnen. Hij heeft gekozen om ook enkele journalistieke teksten toe te voegen, zelfs al beschouwde Paustovski die niet als een deel van zijn werk als schrijver en spreekt daaruit een andere waarheid dan uit zijn brieven of aantekeningen. ‘Voor de leesbaarheid’ heeft Hartog ook de initialen en afkortingen zoveel mogelijk voluit geschreven, neutrale werkwoorden toegevoegd bij korte mededelingen, en ‘coupures en onleesbare delen enkel daar aangegeven waar dit voor het begrip van de tekst van belang werd geacht’. Hij heeft ook foto’s, een tijdslijn en talrijke verhelderende eindnoten toegevoegd (waarin een paar schoonheidsfoutjes zijn geslopen: een noot komt te laat, een andere ontbreekt en nog een andere verwijst naar een verkeerde pagina; in een brief van 18 september is dan weer sprake van de voorbereidingen voor een feestdag, waarvoor grote hoeveelheden vlees worden ingeslagen, die in een weinig afdoende noot geduid wordt als ‘op 9 mei vieren de Russen de overwinning op Duitsland’). Wellicht was het ook zijn idee om de laatste woorden van Paustovski in dit boek af te sluiten met de naam van de auteur in diens eigen handschrift – een detail dat zijn effect niet mist.

Goudzand is een boek van Paustovski dat bestaat bij gratie van de dood van Paustovski. De hand van de vertaler/samensteller laat zich daarin wat meer voelen dan gebruikelijk is, en allicht ook meer dan de nietsvermoedende lezer zou denken. In hoeverre dit oorbaar is, hangt af van je literatuuropvattingen. Wie geneigd is te vinden dat de vertaler te veel tussen de auteur en de lezer in is gaan staan, moet wel in aanmerking nemen dat de Sovjetautoriteiten bij leven van Paustovski tussen hem en zijn lezers barrières hebben opgeworpen, die de publicatie van zijn dagboeken en brieven net in de weg stonden. Aangezien de barrières Paustovski overleefd hebben, kan daaraan nu eenmaal geen mouw worden gepast zonder bemiddeling. Je kan ook zeggen dat een bloemlezing altijd een interpretatie is, die van Hartog is gewoon opvallend gestileerd. Maar daarmee is het Paustovski-beeld dat daaruit spreekt nog altijd niet voor de hand liggend, laat staan eenduidig geworden. Uiteindelijk komt het toch de lezer toe – en niet de auteur of de vertaler/samensteller – om de handschoen op te nemen, om de honderden puzzelstukjes samen te leggen en het levensverhaal van een Rus die Paustovski heette zo niet te reconstrueren, dan toch te construeren. Paustovski is dood, lange leve zijn lezer!

G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2016
ISBN 9789028261228
670p.

Geplaatst op 18/12/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.