Pluisje

Vlucht van pluizen

Pepijn Lievens

Recent verschenen er twee romans bij Uitgeverij Vrijdag die wat te vroeg van de productieband zijn geplukt. Bij hetzelfde uitgevershuis verscheen echter ook een roman die in al zijn tedere gruwelijkheid een aangename verrassing is: Vlucht van pluizen van Pepijn Lievens.

De jonge Eva Maria Somers groeit op in een oerdegelijk en oersaai gezin. Liefde is iets wat het verzekeringskantoor van haar vader en het huishouden van haar moeder niet al te veel in de weg moet staan. Haar eigen kansen op de huwelijksmarkt worden drastisch ingeperkt door de overbezorgdheid van haar ouders. Het meisje dat in haar naam de eerste vrouw en de heilige moeder verenigt, kan maar beter veilig bij de ouderlijke haard blijven zitten, want je weet immers ‘nooit waar je terechtkomt’.

Solus Janssen is een wees die een grote drang naar geestelijke vrijheid combineert met een zo mogelijk nog grotere fantasie. Dat is een combinatie die hem op heel wat kritiek komt te staan van de nonnen die het weeshuis runnen, maar ook op heel wat sympathie van zijn lotgenoten kan rekenen. Voor elk van de wezen verzint hij namelijk een mooi verleden. Als hij oud genoeg is om het weeshuis te verlaten, neemt hij een baantje als secretaris van een verzekeringsmakelaar, waar hij algauw Eva Maria leert kennen, de dochter van de baas. Eva Maria pakt elke fantasie die haar uit de gevangenis van haar jeugd kan bevrijden stevig beet. Zij stort zich op de ‘schrijver’ Solus. Maar net op het moment dat deze laatste een gelukkig scenario voor zichzelf wil gaan bedenken, ontspoort zijn fantasie als hij van zijn vroedvrouw te horen krijgt dat er tijdens zijn geboorte in een doldwaze opeenvolging van toevallige gebeurtenissen een heel peloton mensen het loodje heeft gelegd. Onder dat moorddadige gesternte komt hij nooit meer uit.

Vlucht van pluizen is dus een verhaal over hoe de wereld met de kracht van de verbeelding te veranderen valt, zonder dat de al te gemakkelijke conclusie wordt opgedrongen dat de onschuldige verbeelding van het kind onze vastgeroeste gewoontes kan openbreken. Verbeelding is in dit boek zelfs geen onverdeeld positief verschijnsel. Het is een overlevingsmechanisme, en net als een kat in het nauw, kan ook de opgejaagde fantasie vreemde sprongen maken.

Witregel

Lievens zet zijn lezers (en zijn recensenten: hier en daar) vaardig op het verkeerde been door zijn roman op bijna clichématige toon te beginnen. De beschrijving van het gezin Somers is vermakelijk, maar erg doorsnee. De belevenissen van Solus, geschreven in de eerste persoon, zijn vanaf het begin veel doorleefder, maar refereren nog heel erg aan de karrenvrachten literatuur die het thema van de kinderlijke verbeelding behandelen. Er treedt echter een subtiele, maar drastische verandering op als Solus op bezoek gaat bij zijn baas en diens gezin. Het verhaal is ondertussen gevorderd tot het tweede hoofdstukje van het tweede deel van de roman en het begin van dat hoofdstukje wordt nog verteld door een externe verteller. Solus, die zijn eigen belevenissen voor zijn rekening neemt, kent Eva Maria immers nog niet en vertrouwt op een andere verteller om de voor hem lege plekken in het verhaal op te vullen. Dat die verteller weliswaar een licht komische, maar al bij al toch eerder fantasieloze schrijfstijl heeft, is een ironie die je eigenlijk pas bij tweede lezing opvalt. Ook de hardheid waarmee deze verteller wordt gedumpt op het moment dat Solus heeft aangebeld bij de familie Somers valt je pas na de lectuur van het hele verhaal op als een beslissend moment in de roman.

Er volgt een witregel.

En de rest van het verhaal beleef je als lezer door de filter van de fantasie van Solus.

Dit averechtse begin van het verhaal zorgt ervoor dat Lievens niet meteen hoeft prijs te geven dat niet alles in het relaas van Solus helemaal met de realiteit overeenkomt. Dat merk je als lezer pas als Solus aan het eind van het boek vertelt wat er in het leven van meneer en mevrouw Somers gebeurt, terwijl hij al tijden geen contact meer heeft met Eva Maria, noch met haar ouders. Waar hij er aan het begin van de roman dus voor past om de voorgeschiedenis van zijn geliefde en haar ouders te verzinnen, kan zijn fantasie over het verdriet van het echtpaar Somers aan het eind van het verhaal niet groot genoeg zijn.

Albinoneger

Het is ook niet toevallig dat in die passages regelmatig de albinoneger opduikt die tijdens zijn verblijf in het weeshuis zijn beste vriend was. Niemand anders wilde nog naast de witte neger zitten toen de meester had verteld dat ze in Afrika ten dode zijn opgeschreven en dat hun ‘beenderen worden vermalen tot medicijnen om boosaardige geesten te verdrijven’. Maar, zo bedenk je je als lezer langzaam, niemand anders dan Solus merkt de albinoneger ooit op. Hij figureert alleen in de verhalen van Solus, zoals Hobbes in de fantasieën van Calvin. Als hij zich terugtrekt in zijn krot in de haven is de albinoneger, naast de melkboer en de uitgever, zijn enige menselijke contact en in zijn fantasieën over Eva Maria en haar ouders is de inmiddels grote witte neger de schakel tussen hen en de fantaserende kluizenaar. Maar als Solus op een gegeven moment wordt geconfronteerd met zijn eigen sterfelijkheid en de wanhoop nabij is, kan ook hij de albinoneger niet bereiken. Omdat hij zijn nummer nooit gevraagd heeft, zo bedenkt Solus zich, maar het is ook het moment waarop het al langer rijzende vermoeden wordt bevestigd dat de witte neger alleen bestaat in zijn fantasie.

Zo komt op subtiele wijze de hele vertelling op losse schroeven te staan. Want waar begint en waar eindigt de fantasie? Heeft Solus wel echt gepraat met zijn vroedvrouw die hem het gruwelijke relaas over zijn bloederige geboorte vertelt? Na dit duistere gesprek is de oude vrouw namelijk plots verdwenen: ‘Ik hoorde geen voetstappen in de gang, misschien had ze geen schoenen aan.’ En als dat gesprek al echt heeft plaatsgevonden, zijn de bewijzen die Solus vindt voor zijn moorddadige invloed op zijn omgeving dan wel echt? Tijdens zijn korte romance met Eva Maria ziet hij een aantal keer iemand sterven, toevallig steeds net buiten het gezichtsveld van zijn vriendin.

Solus blijkt niet het slachtoffer van een mysterieus en dodelijk karma te zijn, maar van zijn eigen morbide fantasie. Om Eva Maria niet mee te slepen in zijn onvermijdelijke ondergang breekt hij hun nog prille relatie af en sluit zich op in zijn huis. Daar verzint hij dat Eva Maria haar oude wens om alle wegen van de wereld te gaan bewandelen in praktijk brengt en dat haar ouders nauwelijks kunnen leven met het besef dat ze hun inmiddels flink uitgedijde dochter kwijt zijn en nog minder met de schande die zij op hen geladen heeft. Tussen al die ellende is het slechts een schrale troost dat er voorlopig niemand meer sterft.

Verslaving

Wat begon als een overlevingsstrategie wordt in Vlucht van pluizen uiteindelijk een (zelf)moordwapen. Als hij na een jarenlange, vrijwillige eenzame opsluiting wordt geconfronteerd met de zoveelste dode – een jonge mus deze keer – besluit Solus niet alleen het arme schepsel te begraven, maar ook zichzelf. Dat belet hem echter niet om door te fantaseren: ‘Tijdens het delirium van mijn zelfmoord maakte ik mijn verhaal af.’ In zijn ‘laatste minuten’ ziet Solus Eva Maria. Ze vliegen elkaar in de armen en lijken van plan om elkaar nooit meer los te laten. Terwijl het onophoudelijk pluizen regent zijn ook Eva Maria’s ouders via de televisie getuige van… van iets waar ze de betekenis niet helemaal van vatten. Iets wat ongrijpbaar is als een pluis.

Aan het eind van Vlucht van pluizen heb je misschien niet het idee een onvergetelijk meesterwerk te hebben gelezen, maar de roman slaagt er wel in om met betrekkelijk eenvoudige middelen een aantal gewoontepatronen in je denken aan het wankelen te brengen. Juist omdat het burgerlijke leven aanvankelijk in zo’n onverzoenlijke oppositie met de kinderlijke verbeelding wordt geplaatst, komt het tragische verloop van Solus’ vluchtpoging uiteindelijk zo pijnlijk over.

Het schrijven wordt in de roman van Lievens een verslaving die net zo meedogenloos en dodelijk is als cocaïne. Die vergelijking wordt niet alleen in de hand gewerkt door Lievens’ autobiografische Relaas van een stofzuiger (2008) dat deels over zijn eigen verslaving handelde, maar ook door de witte pluizen die uiteindelijk het ‘dagelijks bestaan’ smoren (al dan niet via het snuivende en voetballende pluisje). Is de ene vlucht uit de werkelijkheid dus de andere waard? Lievens lijkt het wel te suggereren, maar tegelijkertijd blijft Solus’ zelfmoord ook poëtisch en eindigt zijn leven bovendien niet in pure eenzaamheid. Gefantaseerd of niet, op het moment van verscheiden wordt hij herenigd met zijn grote liefde.

Er schuilt iets moois, maar meedogenloos in dit zelfgekozen afscheid van de doodgewone wereld. En die constatering doet je huiveren en glimlachen tegelijk.

Links

Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2011
ISBN 9789460010866
158p.

Geplaatst op 27/06/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.