Poëzie van de tussenvormen

Dwalmgasten

Mischa Andriessen

Er zijn allerlei manieren waarop je te werk kunt gaan wanneer je rechtstreeks naar de aanschouwing een landschap of een stilleven wilt tekenen. De meest voor de hand liggende aanpak lijkt die van het volgen van de contouren en dus de vormen van de verschillende voorwerpen of figuren, zoals in een landschap de bomen, een woning, een berg, in een stilleven een schaal, twee citroenen, een karaf; de zogenaamde tussenvormen ontstaan dan als het ware vanzelf. Maar je kunt je ook allereerst bezighouden met die tussenvormen en proberen die goed geproportioneerd neer te zetten, zoals de vorm van de ruimte tussen twee bomen of tussen de rondingen van twee citroenen of tussen een citroen en de buitenrand van een karaf, en zodoende juist eerst de voorwerpen zelf suggestief uitsparen.

Aan dat schetsen van de tussenruimten en het daarmee uitsparen van de voorwerpen of figuren moet ik denken bij het lezen van veel teksten in de bundel Dwalmgasten van Mischa Andriessen (1970). Bij het lezen van de ‘gedichten’ in Andriessens poëziebundel, zou ik moeten zeggen, want de genreaanduiding gedichten staat zowel op het voorplat als op de titelpagina. Misschien een aanleiding om een nooit sluitend te krijgen definitie van wat een gedicht is weer eens te herzien? Eigenlijk interesseert me zo’n genreaanduiding nauwelijks of niet wanneer er iets boeiends te lezen valt, en wat in Dwalmgasten gebeurt is interessant genoeg.

In elk geval lees ik de teksten in deze bundel vooral als zeer korte, sterk gecomprimeerde, chronologisch verlopende verhaaltjes, waarin de figuren worden uitgespaard door de beschreven voorvallen. Zo wordt in ‘Kade (Donau)’ een tafereel geschetst zonder dat er iets wordt weergegeven van een voorgeschiedenis, de reden van de gebeurtenis, de identiteit van de figuren:

De zoon werkt niet tegen
wanneer het touw wordt omgesnoerd.
Maak ze niet nog kwader
heeft de vader kort daarvoor gefluisterd.
Aan de oever van de Donau kijken ze nu
tezamen gebonden van elkaar weg
de zoon rechts, links de vader.
Laten we proberen te draaien
zegt de vader, dan schieten ze jou.
En dan ben jij degene die verdrinkt
zegt de zoon, ik wil dat niet op mijn geweten…
Als we zo blijven zitten, sleep ik je mee
het water in, onderbreekt de vader hem
verheft zijn stem: Je doet wat ik zeg.
Een soldaat port met een laars in hun ribben.
Ik wens je een paardenlul in je komt
brult de vader tegen de soldaat
voor hij uit alle macht zijn hoofd draait
de zoon een kus toe blaast
de soldaat hen nijver het water in helpt.

Het lijkt er sterk op dat het hier gaat om een executie, een nogal wrede bovendien. Maar waarom worden een vader en zijn zoon zo behandeld? Door wie? Wanneer? En waar precies? Aan de Donau, maar die stroomt helemaal van het Zwarte Woud naar de Zwarte Zee. Het is even wonderlijk als natuurlijk dat je, zeker met die verwijzingen naar een bestaande rivier en zulke concrete zaken als een soldatenlaars, onontkoombaar zelf een context schept, hoe vaag ook, zowel qua locatie, in een stad wellicht, met een bepaald soort gebouwen en bij dit of dat weer, als qua mogelijke oorzaak en historie. Tegelijkertijd besef je dat het ook elders zou kunnen zijn, op een ander tijdstip en onder andere omstandigheden. Vervolgens kon en kan dit dus overal gebeuren; wat er gebeurt is concreet, lijfelijk en toch inwisselbaar, anders invulbaar of herhaalbaar, telkens weer. Daarmee krijgt de tekst zijn optimale werking.

Het is een werking die veel teksten in Dwalmgasten hebben: die van een zekere beklemming, vaak vanwege het door medemensen bepaalde individuele lot. Het zijn stuk voor stuk van die summiere vertellingen, zoals over een man die wordt meegenomen voor zoiets als een ondervraging (‘Twee schaduwen, hij opende / de deur, deed zoals hem werd gezegd / zijn schoenen aan, liep mee / met de dampende jassen’) en doodsbang thuiskomt wanneer hij na het onderzoek of wat het ook was, is vrijgelaten (‘keerde zich nog even om als wilde hij zeker zijn / dat zijn vertrek geen vergissing was’), of over een ik die onder dwang een toren op wordt geleid, waar zich een kafkaëske dialoog ontrolt:

[…] Ze grepen me steviger vast.
Zonder wet hadden we je meteen doodgeslagen
zei een van hen. We hebben juist jaren gewacht
op de wet, zei de ander. Denk eens
hoe het hier anders zou zijn geweest.
Ik ben het daarmee fundamenteel oneens, zei ik.
Vanzelf, lachten ze: Ook daarin voorziet de wet.

Thematiek en toon doen wel eens denken aan Armando die het patent heeft op bondigheid in combinatie met zakelijk droog en hard aandoende verslaggeving. De teksten in Dwalmgasten zijn meer anekdotisch en minder mythisch overschouwend van inslag, hoewel Andriessen zich graag laat aanjagen door mythes, zoals alleen al de titels ‘Aktaion’, ‘Ganymedes’ en ‘Philemon en Baucis’ aangeven. Maar ook hij heeft voor zijn vertellingen een quasi-afstandelijke toon nodig om de suggestie van de niet-geëxpliciteerde omstandigheden alle kans te geven; als de lezer zelf de schets moet afmaken, moet je hem of haar ook het gevoel daarbij niet al woordelijk voorschrijven. Daar kan ook zoiets als een afstand scheppende archaïsche of enigszins ongebruikelijke woordkeuze, mits gedoseerd, aan bijdragen. Andriessen doet een en ander vaak efficiënt. De bundeltitel zelf, Dwalmgasten, is een raar woord dat een verhaspeling lijkt van ‘dwaalgasten’, zoals dat in de biologie wordt gebruikt, maar een ‘dwalm’ is een softie en ook een zeurpiet, en de titel blijft wel hangen.

Toch gaat het niet overal even goed. Een ‘nachtkast [en niet gewoon nachtkastje – HB] een foto / een kaars en een rode telefoon schragend‘ [cursief van mij – HB] klinkt idioot, zoals ook dat iemand om een ‘klont suiker’ vraagt in plaats van om een suikerklontje. In twee teksten komt een ‘stationaire’ auto voor, waar duidelijk een auto met een stationair draaiende motor wordt bedoeld. En dan zijn er lelijke kromtalige constructies zoals ‘natuurlijk, onderbrak hij’ en ‘Je meent het, beet ze’. In het eerder geciteerde gedicht zit er ook zo een. Of ‘Ik ben vertrouwd geraakt / aan’: moest dat niet ‘met’ zijn, redacteur? Ik zie in elk geval het nut niet van zulke afwijkingen, mochten ze opzettelijk zijn gebruikt. En soms is de vertelling simpelweg te dun en te gemeenzaam om te kunnen verleiden tot speculerende beeld- en gevoelsvorming, zoals bij de tekst ‘Zoon 2’, die over niet veel meer lijkt te gaan dan een kind dat de trots van zijn ouders is en hun leven inhoud geeft, maar ten slotte op eigen benen komt te staan: ‘Je komt toch terug? vroegen we. / Hij begon te lopen, draaide / zich nog een keer om, lachte’, zoals dat gaat, hè. Het verschil met effectievere teksten zit hier ook in het feit dat Andriessen niet zozeer een enkel voorval als een geïsoleerde tussenruimte presenteert, maar zelf al een ontwikkelingsproces beschrijft.

Maar zoals gezegd is het interessant genoeg. Toch moet ik, voordat ik nog een voorbeeld van een geslaagde tekst geef, nog iets over een ergernis kwijt. Na de ‘verantwoording’ volgt nóg een pagina peritekst met allerlei bedankjes en opdrachten. Het maakt een nogal potsierlijke indruk om op zo’n plek en ook nog eens zo nadrukkelijk een redacteur te bedanken voor haar ‘attente lezen en geëigende kritiek’; niet alleen lijkt het me gewoon tot haar werk behoren om attent te lezen en ter zake doende kritiek te leveren, ik vraag me af waarom ze haar rode pen niet een forse haal door deze dankbetuiging heeft laten zetten nadat ze die in ontvangst had mogen nemen. En waarom ze dat niet ook in één streek door heeft gedaan met de erop volgende zin waarin de uitgeverij bedankt en geprezen wordt, evenals ‘alle betrokken medewerkers voor hun durf en doorzettingsvermogen en niet in de laatste plaats voor hun vertrouwen.’ Afgezien van het feit dat hier het een en ander nogal verkeerd lijkt te worden ingeschat: met dit soort particuliere strijkages wil ik als lezer niets te maken hebben, dáár geef ik het geld voor zo’n bundel niet aan uit! Ook niet om te lezen dat deze uitgave kennelijk niet zozeer voor mij als wel ‘voor Cees, Bonnie, Camiel, Eva, Nomi, Samuel, Thomas’ is. Wie zijn dat in hemelsnaam, vraag ik me af zonder ook maar de aanzet tot een antwoord te willen horen. Het afleveren van een gedichtenbundel is toch niet zoiets als het publiekelijk leveren van een sportprestatie met na afloop de obligate dank aan familie, trainer en sportbond voor de camera en microfoon van Studio Sport!

Zo’n tussenruimteloos cultureel-familiaal teamportret na afloop doet bovendien afbreuk aan de wezenlijkheid van de inzet van de eigenlijke teksten. De sfeer die de beste teksten in de bundel oproepen doet namelijk denken aan die van de redeloosheid en genadeloosheid in een film als Funny Games (1997) van Michael Haneke (Andriessen noemt Haneke in zijn ‘Verantwoording’) of, zoals in ‘De verantwoordelijken’, aan Salò o le 120 giornate di Sodoma (1976) van Pier Paolo Pasolini.

Als luipaarden liggen mannen
op de koude, marmeren vloer
ze zijn naakt en kaal en eerlijk
ze komen mijn neus uit.
Ik roep de verantwoordelijken.
Ze komen: De verantwoordelijken
morgenochtend hangen ze.
Het zal mij benieuwen, mompel ik
maar ze hebben ze gevonden
jonge mannen, mooie, jonge meisjes
worden vast naar de binnenplaats geleid
zullen ies uit hun handboek roepen
de blinddoek weigeren, alsof dat iets bewijst.
Dan is het woord aan mij, één woord
en ze zijn vrij, mijn macht is even grenzeloos
als mijn vervreemding, maar het gaat niet om mij.

Het zou me niet verbazen wanneer zulke films, net zoals andere beelden, ook model hebben gestaan. Voor het ‘Ganymedes’-gedicht, dat opent met ‘Je huilt, je zeikt en die papzachte billen’, is dat model onmiskenbaar het schilderij De ontvoering van Ganymedes (1635) van Rembrandt van Rijn geweest. En de voorvallen uit de Eerste Wereldoorlog, zoals die in een zestal gedichten worden neergezet, kunnen onmogelijk ter plekke zijn waargenomen. Daar is niets op tegen zolang de tekst er zijn eigen gang mee gaat en de lezer iets anders biedt dan een plaatjesbeschrijving.

Bij mij persoonlijk doemen bij het lezen van ‘De verantwoordelijken’ associatief onder meer ook beelden op zoals ik die zag op foto’s uit de Abu Graibgevangenis in Irak, en die vermengen zich vervolgens met die van de sadistische gruwelen op de binnenplaats van Salò. Mogelijk vergis ik me, dat wil zeggen, misschien heeft Andriessen bij het schrijven van zijn tekst deze voorbeelden zelf helemaal niet voor ogen gehad, maar dat lijkt me van weinig tot geen belang.

Uiteraard kun je, net zoals je op diverse manieren figuren en dingen kunt ‘natekenen’, ook Dwalmgasten anders lezen, bijvoorbeeld door op de psychologische toer te gaan, want daar lijkt de veelvuldig aanwezige zoon die steeds iets te stellen heeft met een broer, een vader of een moeder om te vragen. Zelf laat ik dat liever over aan lezers met kennis van zaken op dat gebied.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2016
ISBN 9789023499350
80p.

Geplaatst op 19/09/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.