Proza, Recensies

Vluchten voor de grauwe werkelijkheid

Afhankelijkheid

Tove Ditlevsen

‘“Ben ik een echte verslaafde geworden?” vraag ik. “Ja,” zegt hij met zijn verlegen, onzekere glimlach, “nu ben je een echte verslaafde.”’ Afhankelijkheid (1971) is het laatste en meest krachtige deel van de veelgeprezen Kopenhagen-trilogie van de Deense schrijver Tove Ditlevsen (1917-1976), die nu voor het eerst in het Nederlands is vertaald. Het is ook verreweg het meest verontrustende boek van de memoire-reeks. Met meedogenloze eerlijkheid beschrijft Ditlevsen haar stijgende roem als schrijfster en haar afglijden in een verslaving aan pijnstillers die haar bijna het leven kost, haar vervreemdt van haar kinderen, haar steeds meer verhindert te schrijven – tot ze nog maar dertig kilogram weegt en, als een echte junk, de hele dag in bed op haar volgende injectie ligt te wachten.

De Deense titel van het boek is Gift, wat zowel ‘huwelijk’ als ‘vergif’ kan betekenen. De man met de ‘verlegen, onzekere glimlach’ is Ditlevsens derde echtgenoot, de monsterlijke, zwaar gestoorde dokter Carl, met ‘zo’n onregelmatig gebit dat het lijkt of hij twee rijen tanden heeft’. Carl brengt Ditlevsen met pethidine in aanraking, de gift van haar derde huwelijk die ze de rest van haar leven bij zich zal dragen,, tot haar zelfverkozen dood aan een overdosis in 1976, op 58-jarige leeftijd. De Nederlandse titel volgt de Engelse vertaling (Dependency) en heeft een vergelijkbare dubbele lading. ‘Afhankelijkheid’ verwijst niet alleen naar Ditlevsens afhankelijkheid van drugs, maar ook naar de strijd die in haar binnenste woedt: die tussen het verlangen, enerzijds, naar een onconventioneel en onafhankelijk bestaan als schrijver, iemand die over haar eigen tijd kan beschikken, met schrijven haar eigen geld verdient en, anderzijds, het verlangen naar het tegenovergestelde, ‘naar een huis en een man en kinderen, net als alle jonge meisjes’, het verlangen ‘normaal’ te zijn. ‘“Nu zijn we vader, moeder en kind,’” zegt Ditlevsen na de geboorte van haar dochter tegen haar tweede man Ebbe, ‘“een doodgewoon, normaal gezin.” “Waarom wil je zo graag normaal zijn?” vraagt Ebbe verbaasd. “Het is immers een feit dat je dat niet bent.” Daar kan ik hem geen antwoord op geven, maar dit wens ik al zo lang als ik me kan herinneren.’

In het licht van deze innerlijke strijd is het merkwaardig dat uitgever Das Mag ervoor gekozen heeft om Ditlevsen op de achterflap van alle delen van de trilogie aan te prijzen als ‘een huisvrouw uit de arbeidersklasse’. Ze publiceerde haar eerste, zeer goed ontvangen, dichtbundel op twintigjarige leeftijd, schreef naast zeven romans, elf boeken met korte verhalen en elf poëziebundels een grote hoeveelheid essays, artikelen, memoires en kinderboeken, was haar leven lang een beroemdheid in Deense literaire kringen, kon toen ze begin twintig was al van haar pen leven, en weigerde, tot grote frustratie van haar eerste echtgenoot, te koken of ander huishoudelijk werk te verrichten. Ditlevsen was van alles, maar geen huisvrouw – tenzij het feit dat ze kinderen had haar automatisch tot huisvrouw maakt, maar in dat geval waren ook Vladimir Nabokov en James Joyce dan huismannen.

 

Schrijven om te vergeten

 

Jeugd, deel twee van de trilogie, eindigt hoopvol. Na een lange reeks tegenslagen is het Ditlevsen eindelijk gelukt een gedicht te publiceren in het tijdschrift Vild Hvede. Dit gedicht wordt goed ontvangen, met als gevolg dat de uitgever van het tijdschrift, de bekende schrijver en redacteur Viggo F., Ditlevsen wil helpen met het uitgeven van een dichtbundel. Uit dankbaarheid, maar ook in de hoop via Viggo F. toegang te vinden tot het Deense literaire circuit, fantaseert ze over een huwelijk met de ruim dertig jaar oudere redacteur: ‘Als hij nog vrijgezel is, heb ik er niets op tegen om met hem te trouwen. Zelfs zonder hem gezien te hebben.’ Op de laatste bladzijde van Jeugd heeft Ditlevsen eindelijk haar eerste bundel in handen: ‘Mijn boek! Ik pak het op en voel een plechtig soort geluk dat op niets lijkt wat ik ooit eerder heb gevoeld. Tove Ditlevsen. Pigesind [Meisjesgeest]. Nu kan het niet meer ongedaan gemaakt worden.’

De eerste helft van Afhankelijkheid lijkt deze hoopvolle toon door te zetten. We vinden Ditlevsen terug in de ‘groene kamers’ van Viggo F., met wie ze inderdaad is getrouwd. Het is niet bepaald een droomhuwelijk – Viggo F. behandelt haar als een kind: ze hebben geen seks, nooit gehad ook, Ditlevsen moet iedere avond om elf uur thuis zijn, mag niet tegen hem praten als hij de krant leest, en slaapt in de woonkamer omdat haar man ‘zoveel jaren alleen [heeft] gewoond dat hij er niet aan kan wennen om in een bed te liggen met een ander’ – maar Ditlevsen werkt, stiekem, aan haar eerste roman en dat is voor haar het enige dat telt. ‘Het belangrijkste is dat ik me zoals altijd gelukkig voel als ik schrijf. Ik voel me gelukkig en vergeet alles om me heen.’ Ditlevsen schrijft om de werkelijkheid te vergeten en dit is de kiem van haar schrijverschap, een terugkerend thema in de trilogie.

In Kindertijd al zagen we hoe de jonge Tove woorden spint om zich te verdedigen tegen de klappen en de liefdeloosheid van haar onvoorspelbare, onbereikbare moeder:

in mij begonnen lange, merkwaardige woorden als een beschermend vlies over mijn ziel te kruipen. Een lied, een gedicht, iets verzachtends en ritmisch en oneindig melancholieks, maar nooit droevig en triest, omdat ik wist dat de rest van mijn dag droevig en triest zou zijn. Als deze lichte woordgolven door me heen stroomden, was ik er zeker van dat mijn moeder me niets meer zou kunnen aandoen, omdat ze me niets meer kon schelen. Mijn moeder wist dat ook en haar ogen vulden zich met koude vijandigheid.

Het onvermogen van Ditlevsens moeder om liefde voor haar dochter te tonen werpt een schaduw over haar leven die ze niet kan afschudden; haar moeders liefdeloosheid is niet alleen de bron van Ditlevsens schrijverschap, maar ook van haar verslaving.

 

Observeren op afstand

 

In Afhankelijkheid werkt het schrijven in eerste instantie goed als medicijn tegen de werkelijkheid. Ditlevsen produceert het ene boek na het andere, krijgt lovende recensies, verdient bakken geld en is al snel een beroemdheid in Kopenhagen. De roem lijkt haar weinig te doen, het gaat er haar vooral om zich door middel van schrijven van de realiteit af te zonderen. Schrijven beschermt haar, het is het enige waar ze echt om geeft en daardoor lijken de gebeurtenissen uit haar leven haar te overkomen zonder veel indruk te maken. Ze verlaat Viggo F. voor een minnaar die aan al zijn geliefden precies dezelfde ‘Lief meisjesdiertje’-brieven schrijft, wordt door hem verlaten, en trouwt met Ebbe, een zachtaardige maar zwakke man die ze met haar schrijven moet onderhouden – de perikelen uit haar leven worden haast tussen neus en lippen door verteld. Ook de Duitse bezetting lijkt slechts mondjesmaat tot haar door te dringen en zelfs op Ebbes bekentenis dat hij is vreemdgegaan reageert ze nauwelijks. Ze gaat weer achter haar typemachine zitten, schrijft: ‘terwijl ik zit te tikken vergeet ik dat mijn man met een ander naar bed is geweest, vergeet alles’.

Het vlies dat Ditlevsen al schrijvend om zich heen trekt stelt haar in staat om zichzelf van een afstand te observeren, zoals ze ook anderen observeert, met een onbarmhartige blik, of ze nou haar jas dichtknoopt of een abortus ondergaat. Voor de lezer werkt de afstandelijke verteltrant vervreemdend – op een goede manier. Zo doet Afhankelijkheid denken aan de roman The Bell Jar (1963) van Sylvia Plath (die overigens, net als Ditlevsen, een man en kinderen had voor wie ze wel eens zorgde, maar die toch nooit als ‘huisvrouw’ wordt aangeduid). In het autobiografische The Bell Jar beschrijft Plaths alter ego Esther Greenwood vanonder een ‘bell jar’, een glazen stolp, haar depressie, zelfmoordpoging en verblijf in een psychiatrische inrichting met eenzelfde soort afstandelijke indringendheid, eenzelfde gebrek aan zelfmedelijden als Ditlevsen. In de beide boeken heeft de rauwe, onsentimentele stijl als gevolg dat de dramatische gebeurtenissen nog harder aankomen.

Alleen als Ditlevsen een boek heeft afgerond kan ze het dikke ‘gordijn dat altijd tussen mijzelf en de werkelijkheid hangt’, het gordijn dat haar ‘een gevoel van geborgenheid’ geeft, niet gesloten houden, dringt de realiteit koud tot haar door. Het is in zo’n tussenperiode dat ze Carl ontmoet. Wanneer hij haar voor de eerste keer met pethidine injecteert, ontdekt ze een nog dichter gordijn tegen de werkelijkheid dan schrijven: ‘als de vloeistof via de spuit in mijn arm verdwijnt, verspreidt zich een zalig gevoel door mijn lichaam zoals ik nooit eerder heb ervaren.’ Ze voelt zich ‘loom en gelukkig als nooit tevoren’. Maar het uitwerken van de pijnstiller werpt haar in een nog dieper gat dan het afronden van een boek dat doet, geeft haar ‘het idee dat er een grauwe, slijmerige sluier wordt gelegd over alles waar mijn blik op valt.’

 

Laat me de werkelijkheid nooit meer meemaken

 

Ditlevsens zieke relatie met Carl echoot die met haar moeder en zo leest Afhankelijkheid als een duistere spiegel van het eerste deel van de trilogie. Net als haar moeder is Carl jaloers op Ditlevsens creativiteit, op het innerlijke leven dat schrijven haar geeft en waartoe hij geen toegang heeft. Net als haar moeder is hij jaloers op haar relaties met anderen. Waar haar moeder haar manipuleert met een onvoorspelbare afwisseling van aandacht en afstandelijkheid, manipuleert Carl haar met pethidine. Als ze toezegt niet naar een feestje te gaan, beloont hij haar met een injectie. Wanneer hij haar tegen haar zin wegplukt uit een etentje met de Britse schrijver Evelyn Waugh, verzoent hij zich met haar door haar pethidine te geven. Gaandeweg vervangen pijnstillers het schrijven als bescherming tegen het leven. Ditlevsen schrijft nauwelijks nog, leeft van injectie naar injectie: ‘Zo wil ik altijd leven, laat me de werkelijkheid nooit meer meemaken.’

Uiteindelijk weet ze zich los te worstelen van Carl en de verslaving, ontmoet ze een nieuwe man die haar helpt de verleiding van de drugs te weerstaan en herstelt ze de relatie met haar kinderen. Maar hoewel Afhankelijkheid half-hoopvol eindigt – ‘Ik begon weer te schrijven en als de werkelijkheid als een zandkorrel in mijn oog prikte, kocht ik een fles wijn.’ – lijkt de laatste zin van het boek al vooruit te lopen op de tragische zelfmoord van Ditlevsen: ‘Ik was gered van mijn jarenlange verslaving, maar zelfs vandaag de dag nog, als ik alleen maar bloed moet laten prikken of langs een apothekersetalage loop, wordt het oude verlangen heel zachtjes in me gewekt. Het sterft nooit helemaal, zo lang als ik leef.’

Ditlevsen schreef haar Kopenhagen-trilogie in een psychiatrisch ziekenhuis, waar ze belandde na de zelfmoordpoging die ze ondernam toen haar vierde en laatste huwelijk in scheiding eindigde. De boeken, en vooral Afhankelijkheid, zorgden voor ophef, omdat ze veel bekende Denen uit de literaire wereld bij naam noemt, maar vooral vanwege de open manier waarop ze schrijft over verslaving, geestesziekte en abortus. Het laatste deel van de trilogie is niets minder dan een meesterwerk, het absolute hoogtepunt van de reeks. En nu maar hopen dat de rest van Ditlevsens oeuvre ook snel vertaald wordt.

 

Recensie: Afhankelijkheid van Tove Ditlevsen door Maria Kager

Das Mag, Amsterdam, 2020
Vertaald door: Lammie Post-Oostenbrink

Geplaatst op 24/01/2021

Tags: 2020, Afhankelijkheid, Ditlevsen, Feminisme, Gift, Kopenhagen-trilogie, Maria Kager

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.