Biografie, Recensies

Van het Elsschotfront weinig nieuws

Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder

Vic van de Reijt

Sommige boeken komen tien jaar te laat. Niet omdat bij verschijnen blijkt dat we tien jaar lang verstoken zijn gebleven van een meesterwerk, maar omdat de plannen voor het boek gaandeweg hun relevantie hebben verloren. Toen Vic van de Reijt in 1998 aankondigde dat hij de biografie van Willem Elsschot ging schrijven en in een aantal artikelen enkele prikkelende stellingen formuleerde, kreeg hij de titel ‘officiële biograaf’. Er werd lange tijd uitgekeken naar de levensbeschrijving, maar ondertussen verscheen er ook een vloed van meer en minder relevante boeken over Elsschot, die de taak van de biograaf niet vergemakkelijkten. Nu het boek is verschenen, is het de vraag wat Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder precies te bieden heeft.

Wat taboe? Hoe taboe?

Bij het verschijnen van elke biografie hoort tegenwoordig een primeur of twee. Zo weten we sinds kort dat Koning Albert een halfzus en een halfbroer heeft omdat zijn vader – de net van een biografie voorziene Leopold III – vele scheve schaatsen reed. Ook Elsschot had her en der zijn bijslaapjes, maar dat wisten we al en dus valt de grote primeur in dit geval wat zwak uit. Vlak voor het verschijnen liet Van de Reijt namelijk weten dat in zijn biografie ‘het taboe tussen De Ridder, de zakenman, en Elsschot, de schrijver, dat Elsschot maar al te graag zelf cultiveerde, wordt opgeheven.’ Wat taboe? Hoe taboe? Als er al taboes heersten over leven en werk van de Antwerpse romanschrijver, dan is dit er toch niet een van? Elsschot was misschien zelf niet zo scheutig met informatie over zijn zakenleven, maar de Elsschotstudie is – enkele spaarzame uitzonderingen daargelaten – altijd zo gefixeerd geweest op het ‘verklaren’ van zijn boeken aan de hand van de biografische realiteit dat een roman als Lijmen haast uitsluitend in het licht van Alfons De Ridders vrolijke zwendelpraktijken is gelezen. Waarom het een taboe zou zijn om de schrijver Elsschot en de zakenman De Ridder in één verhaal te vangen, is me dan ook een raadsel.

Dat Van de Reijt dit ‘taboe’ desondanks als primeur presenteert, is een veeg teken. Het verraadt dat er in deze biografie niet zo heel veel nieuwe gegevens en inzichten te rapen zijn. De doorgewinterde liefhebbers zullen vele nieuwe details vinden, maar echte revelaties biedt dit boek niet. Episodes uit het leven van Elsschot die altijd onderbelicht zijn gebleven, krijgen ook in de biografie niet veel aandacht. De periode in Parijs (1906-1907) wordt bijvoorbeeld in een paar pagina’s afgehandeld, op basis van reeds bekende feiten. Nieuw onderzoek is hier niet gebeurd. Dat is vreemd, aangezien elders met enig aplomb wordt gesteld dat Elsschot enorm belezen was in de Franse literatuur, maar de biograaf geen enkele poging onderneemt om te achterhalen welke invloeden en ervaringen de schrijver in de hoofdstad van de Franse en de wereldliteratuur heeft opgedaan. Het is niet de enige uitgelezen kans die Van de Reijt heeft laten schieten om voor Elsschots schrijverschap belangrijke periodes grondig te documenteren.

Wat wel veel beter gedocumenteerd is in deze biografie zijn Alfons De Ridders zakelijke avonturen. Een taboe is hier zoals gezegd niet geslecht, maar Van de Reijt is er wel als eerste in geslaagd om het zakelijke archief van de schrijver te ontsluiten en te verwerken in zijn verhaal. In deze passages is hij duidelijk in zijn element. Hij geniet zichtbaar van de gehaaidheid waarmee De Ridder zich in het zakenleven heeft gestort en hij smult van de streken die de reclameman met enige regelmaat uithaalde. Het zijn bladzijden die ook zijn lezers plezier zullen doen. Al vallen ook hier geen wereldschokkende inzichten te lezen, het is bijzonder verhelderend om te vernemen waarmee De Ridder zijn riante inkomen verdiende en hoeveel dat naar huidige maatstaven ongeveer was. Het geeft een beeld van de maatschappelijke positie die Elsschot in het dagelijks leven innam.

Maar of het nu gaat over de verwikkelingen in Elsschots privé-leven of over zijn zakelijke bezigheden, nergens weet Van de Reijt de informatie te verwerken tot een coherente visie op het leven en de werken van Alfons De Ridder, zoals de titel belooft. Elsschots literaire werk fungeert volgens deze biografie als een boetedoening voor zijn verdere leven. Maar die interpretatie is niet alleen eenzijdig, ze biedt ook geen verklaringsmodel voor alle teksten. De titels die niet aan de verwachtingen van de biograaf voldoen, komen er dan ook niet zo goed vanaf. De verlossing heeft volgens Van de Reijt bijvoorbeeld een aantal bijkomstige hoofdstukken die ‘aan de roman zijn toegevoegd om die een zeker volume te geven’ en Het been is de enige roman die geen autobiografische inslag heeft en is volgens hem daarom Elsschots slechtste boek. Een erg inspirerende gids door het oeuvre van de Antwerpse romanschrijver is Van de Reijt niet.

(A)politiek

Er is nog een primeur die de publicatie van Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder vergezelde. Ditmaal een echte. Van de Reijt kreeg het voorrecht om het gedicht dat Elsschot in 1951 schreef voor de advocaat en collaborateur Edgar Boonen voor het eerst te publiceren. Nu ja, gedicht: Van de Reijt doet het af als een ‘konterfeitsel’ en in Knack, het weekblad dat dit publieke geheim als groot nieuws bracht, voegde hij er nog aan toe dat dit konterfeitsel ‘de naam gedicht nauwelijks verdient’. Het was dan ook niet Van de Reijts idee om uit te pakken met de ontdekking van deze nieuwe Elsschot-tekst. Wat hem betreft is het immers geen volwaardig literair gewrocht en zeker geen tekst waar veel aandacht naar uit moet gaan.

Op puur esthetische gronden is er wellicht iets voor het oordeel van Van de Reijt te zeggen. Het gedicht weet de verbeelding van de lezer niet bijzonder te prikkelen en bezit ook geen wonderbaarlijke zeggingskracht, maar dat kun je over wel meer van Elsschots gedichten zeggen. Van de Reijts probleem met deze tekst is dat het onderwerp – weer – een collaborateur is. Naast August Borms, Daan Boens en Cyriel Verschaeve kon ook Edgar Boonen op de steun van Elsschot rekenen. Net als in het veelbesproken Bormsgedicht puurt de dichter opnieuw een heuse ‘zedeles’ uit de zogenaamde dwaling van het gerecht dat Boonen uit zijn ambt had ontheven:

Aan nijd en afgunst en geweld
zijn wij allen blootgesteld.
Men had Boontje aangeklampt,
maar het bleek een misverstand.

Het is een constante in de teksten die Elsschot heeft opgedragen aan lieden die vanwege (verregaande) collaboratie met de Duitsers zijn gestraft: als idealisten stonden deze mensen in hun recht en dus is de zogenaamde epuratie, de gerechtelijke zuivering die de Belgische staat na de oorlog doorvoerde, een grote vergissing, of zelfs een schandelijke daad. Van de Reijt wenst daar echter niet al te zwaar aan te tillen. Dit waren gelegenheidsgedichten en bovendien ging het Elsschot niet om wat deze mensen hadden misdaan, hij kwam in het geweer tegen de straffen die ze kregen: ‘Elsschot verzette zich simpelweg tegen de doodstraf voor Borms. Ik heb dat nu hopelijk voor eens en voor altijd duidelijk gemaakt. Elsschot was een virulent pacifist’, verklaarde Van de Reijt bijvoorbeeld in NRC.

Het is begrijpelijk dat een liefhebber van het oeuvre van Elsschot een dergelijke constructie verzint. In onze politiekcorrecte fantasie zijn schrijvers immers nog steeds boegbeelden van het progressieve denken en herauten van universeel menselijke waarden. En wie geeft in die omstandigheden graag toe dat zijn favoriete schrijver in verband gebracht kan worden met ‘abjecte’ fenomenen als het Vlaams-nationalisme en het nationaal-socialisme? Niemand. Dat recht komt ook de liefhebber Vic van de Reijt toe, maar als biograaf wint hij hier niet aan geloofwaardigheid.

Eigenlijk waart het spook van het politieke engagement al vanaf de eerste bladzijden door deze biografie. Anticiperend op de teksten die het oeuvre van de grote schrijver afsluiten, weert Van de Reijt alles wat ook maar een beetje naar politiek ruikt uit het levensverhaal van Alfons De Ridder. Vaak levert dat bijzonder merkwaardige passages op. Het feit dat de jonge Fons op de plankenvloer van de studiezaal van het Antwerpse atheneum ‘In Vlaanderen Vlaams’ heeft geschilderd, wordt bijvoorbeeld zonder al te veel uitleg afgedaan als een ‘stunt’. Als Van de Reijt het vervolgens heeft over Elsschots lidmaatschap van de Nederlandse Studentenkring (NSK) kan hij niet stevig genoeg benadrukken dat deze vereniging ‘nauwelijks’ politiek geëngageerd was en alleen ‘pro-forma’ de eis voor een Nederlandstalige universiteit in Gent steunde. Even later blijkt echter dat de leden van de vereniging te pas en vooral te onpas De Vlaamse Leeuw en het Wilhelmus aanheffen, hetgeen wel vaker het geval is bij studentenverenigingen in die tijd. De meesten functioneerden dan ook in een circuit van Groot-Nederlandse studentenorganisaties met een stevige cultuurpolitieke agenda. Zo ook de NSK. Die mogelijkheid overweegt Van de Reijt echter niet en hij legt het gedrag van de studenten uit als louter studentikoze frivoliteit.

De NSK was vooral een gezelligheidsvereniging, is de boodschap van de biograaf en hij weet zich daarin gesteund door de observatie dat de ‘politiek’ in deze kringen werd omschreven als ‘de kanker onzer Beweging’. Uit deze ene opmerking blijkt dat Van de Reijt onvoldoende thuis is in de taal en in de traditie van de Vlaamse Beweging. Hier staat namelijk niet dat het NSK-congres waarover deze passage gaat ‘apolitiek’ was, maar dat de ‘Beweging’ (de Vlaamse) zich niet diende in te laten met partijpolitiek. In het parlement werden de belangen van de volksbeweging, zo luidde de redenering, toch maar verkwanseld. In die zin waren de studentenorganisaties dus niet politiek. De idealen van Vlaamse natievorming, regeneratie van het Vlaamse volk en de ‘herleving’ van de Vlaamse gemeenschap die daaronder lagen, zijn in het huidige idioom echter uiterst politiek.

Doordat Van de Reijt niet vertrouwd is met de cultuurpolitieke en literaire traditie waarin Elsschot opgroeide, en hij zich bovendien niet heeft laten voeden door de recente studie naar de (culturele) Vlaamse Beweging, zit er in deze biografie al vanaf het begin iets fout wat later ook niet meer goed komt. De opmerkingen over het maatschappelijke denken van Elsschot houden althans geen steek, omdat een ideologie voor deze biograaf iets is zonder al te veel consistentie. Behalve de niet onderbouwde veronderstelling dat Elsschot zich blijkbaar onttrok aan de maatschappelijk georiënteerde literatuur waarin hij als schrijver een plaats claimde, regeert in dit boek namelijk ook de aanname dat hij als ‘anarchist’ een groot mededogen aan de dag legde voor ‘slachtoffers’ van machthebbers. Waaruit dat ‘anarchisme’ precies bestond, komen we niet te weten. De vraag of dat anarchisme niet óók een politieke overtuiging is die zonder al te veel problemen aan een vrijmoedig soort flamingantisme te verbinden is, wordt evenmin beantwoord.

Het resultaat is dat Elsschots (politieke) daden aan de hand van het morele geweten van de biograaf worden beoordeeld. Dat Elsschot aan het begin van de Eerste Wereldoorlog een steunbetuiging aan de gestrafte flaminganten René De Clercq en Antoon Jacob ondertekende, wordt een daad van mededogen die met politiek niets te maken heeft. Maar het protest tegen de bestuurlijke scheiding van België dat de schrijver aan het eind van dezelfde oorlog tekende, was wél een politieke uiting. Waarna zelfs de wilde suggestie volgt dat Elsschot wel eens iets met het tot stand komen van deze petitie te maken zou kunnen hebben. De boodschap is goed, dus hij komt van Elsschot. Met literair-historisch onderzoek heeft dit jammer genoeg weinig meer te maken: dit zijn pure projecties van de wensdromen van de biograaf.

Tien jaar geleden had Van de Reijt met dit verhaal over de hem zo geliefde auteur ongetwijfeld een belangrijke impuls kunnen geven aan de Elsschotstudie. Na de stroom van boeken de afgelopen jaren is deze biografie echter eerder een pas op de plaats. Helemaal zonder verdienste is ze natuurlijk niet. De zakelijke exploten van Alfons De Ridder zijn nu veel beter gedocumenteerd en misschien had dat element uit het leven van Elsschot/De Ridder een apart boek verdiend. Maar kom, laat ons vrolijk zijn: de biografie is er, we kunnen weer verder.

 

Recensie: Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder van Vic Van de Reijt door Matthijs de Ridder

Links

Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011
ISBN 9789025368128
416p.

Geplaatst op 03/03/2011

Categorie: Biografie, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. J.Z. Herrenberg

    Goed stuk. De depolitisering van een schrijver (niet alleen Elsschot) is een veeg teken des tijds. Günther Anders, de filosoof, schreef eens: ‘Wat we vergeten, mogen we niet meer weten’. Omissies zijn nooit betekenisloos.

    Beantwoorden

  2. Joris Note

    Ja, een mooie tekst. Waarom depolitisering? Simplificerend: omdat we sinds een jaar of dertig leven in een maatschappij die de politiek het liefst wil ontkennen: ernstige politieke tegenstellingen zijn immers moeilijk te verzoenen met de gekoesterde illusie dat wij allemaal trotse aanhangers zijn van één soort maatschappij-organisatie. Die tegenstellingen zijn dus iets van vroeger of iets van onderontwikkelde maatschappijen.
    Aangezien ‘Elsschot’ vandaag vooral lijkt te staan voor iets waar wij allemaal evenveel van schijnen te houden (op zijn manier een consensus-object), dienen zijn mogelijk wat duistere kantjes dus zoveel mogelijk verwazigd worden.
    ‘Wij allemaal’, dat begint bij alle Antwerpenaars: ‘Elsschot’ lijkt vandaag in de allereerste plaats een ‘toeristische troef’ van zijn stad – de burgemeester is zelf niet voor niets een reclameman. En binnen het taalgebied vertegenwoordigt het werk van de schrijver al heel lang een soort consensus op taalniveau, dat begon bij Carmiggelt en Karel van het Reve: de eerste schrijver wiens taal algemeen genoeg was om niet hinderlijk te zijn voor Nederlanders.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.