Proza, Recensies

‘We zeggen een woord en vernietigen een mens’

De onderspitdelver

Thomas Bernhard (vert. Chris Bakker)

Het was zaterdag 8 mei 2010, ik zal het nooit vergeten, toen er iets ‘gebeurde’ tijdens de eerste ronde van de Koningin Elisabethwedstrijd voor piano van dat jaar. Ik had de hele week de sessies bijgewoond en schitterende pianisten aan het werk gezien – je zou geld geven om zo te kunnen spelen – maar toen, van bij de eerste noten van de Prelude en fuga uit Das wohltemperierte Klavier van Johann Sebastian Bach, was er iets magisch te horen: echte muziek. Hier presenteerde zich niet de zoveelste pianomachine, geen klaviertijger, noch een virtuoos die kunstjes kwam vertonen, maar een muzikant. Zijn naam: Denis Kozhukhin. Drie weken later werd hij Eerste laureaat van het Concours.

Hoewel Béla Bartók terecht zei dat wedstrijden voor paarden zijn en niet voor kunstenaars, hou ik heel erg van de vermaarde internationale competities omdat ze een podium bieden aan jong talent, maar vooral ook omdat die musici zich dan met elkaar kunnen meten. Daar, op het allerhoogste niveau, blijkt het verschil tussen pianospelers en ware kunstenaars. Daar wordt de schifting gemaakt. Dat is keihard – ik herinner mij de uitstekende Russische pianist die niet-geklasseerd finalist werd; van haar is na een cd’tje in eigen beheer helaas niets meer vernomen. De hele tijdsinvestering (het kost minstens tien jaar dagelijks acht uur oefenen voor je het topniveau bereikt) kan tot een wereldcarrière leiden, maar evengoed vruchteloos blijken. De vraag is hoe je daar dan vervolgens mee omgaat. Daarover gaat De onderspitdelver van Thomas Bernhard.

 

Twee mogelijk reacties

Het boek vertelt over drie jonge pianisten, de ik-verteller, Wertheimer en Glenn Gould, die elkaar leren kennen in 1953 in Salzburg tijdens een masterclass bij de sterpianist van dat moment, Vladimir Horowitz. De (fictieve) ontmoeting met Gould betekent voor de twee anderen een bijzonder ingrijpende ervaring die hun leven volledig overhoophaalt en wel omdat ze er kennismaken met iemand die niet minder dan ‘de belangrijkste pianovirtuoos van de hele wereld’ zal blijken. Ze horen hem de Aria uit Bachs Goldbergvariaties spelen en ze zijn gewoonweg in shock, want hoewel ze beiden erg getalenteerd zijn, beseffen ze dat ze een genie hebben gehoord. Die confrontatie met de perfectie doet de verteller al heel gauw besluiten om zijn carrière te laten schieten. Hij komt tot een snijdend besef: ‘Ik ben absoluut geen pianovirtuoos, zei ik tegen mezelf, ik ben geen vertolker, ik ben geen uitvoerend kunstenaar. Überhaupt geen kunstenaar.’ En hij meent: ‘Had ik Glenn Gould niet leren kennen, dan zou ik de piano waarschijnlijk niet hebben opgegeven en was ik een pianovirtuoos geworden en misschien wel een van ’s werelds beste pianovirtuozen.’ Maar, en dat blijkt een onverdraaglijke gedachte, niet de beste:

[…] ondanks alle stemmen die me verzekerden dat ik tot de besten behoorde, maar tot de besten te behoren was niet genoeg voor mij, ik wilde de beste zijn of helemaal niemand, dus stopte ik, gaf mijn Steinway aan een onderwijzersdochter uit Altmünster […].

Dat kraakt hem echter niet. Hij weet het los te laten door zich van zijn instrument te ontdoen en hij neemt afstand, letterlijk, door naar Madrid te verhuizen, waar hij ‘wereldbeschouwingskunstenaar’ wordt en aan een boek over Gould werkt.

Totaal anders is de reactie van Wertheimer. De verteller analyseert welke impact Goulds spel op hem heeft:

Pathetisch gezegd was dat het einde, het einde van Wertheimers virtuozencarrière. We studeren een decenniumlang op een instrument dat we voor onszelf hebben uitgekozen en horen vervolgens, na dit moeizame, min of meer deprimerende decennium, een paar maten van een genie en zijn uitgespeeld, dacht ik. Wertheimer heeft dat niet toegegeven, jarenlang niet. Maar die paar maten van Glenn betekenden zijn einde, dacht ik. Voor mij gold dat niet, want ik had al voordat ik Glenn leerde kennen aan stoppen gedacht, aan de zinloosheid van mijn inspanningen, waar ik ook kwam was ik altijd de beste geweest, gewend aan deze toestand was het voor mij geen probleem om aan stoppen te denken, aan ophouden met iets onzinnigs […] Wertheimer had alles op een pianovirtuozencarrière, moet ik zeggen, gezet, ik had niets op zo’n pianovirtuozencarrière gezet, dat was het verschil. Hij was dus dodelijk getroffen door Glenns Goldbergmaten, ik niet.

Wertheimer is zodanig geïmponeerd dat hij de moed kwijtraakt. De concertopportuniteiten die hij krijgt aangeboden slaat hij af, de managers die hem willen vertegenwoordigen stuurt hij weg, en doordat hij niet optreedt, verliest hij ‘niet alleen de aansluiting met de concertwereld, zoals zonder meer kan worden gesteld, maar ook zijn vaardigheden’. Terwijl Gould, die zich al snel terugtrekt uit het concertleven en stopt met optreden om zich toe te leggen op opnames, de allerbeste wordt, verkommert de toppianist Wertheimer. Pas na een existentiële worsteling zal hij ertoe komen om het voorbeeld van de verteller volgen. Hij verkoopt zijn Bösendorfer (een verschil met de ik die zijn piano wegschenkt; van gelatenheid is bij Wertheimer duidelijk veel minder sprake) en ook hij wordt geesteswetenschapper – blijkbaar het lot van de gesjeesde kunstenaar. Als zijn zus met wie hij altijd heeft samengewoond huwt en hem verlaat, kwijnt hij helemaal weg. Pas wanneer hij hoort dat Gould op 51-jarige leeftijd aan een beroerte is overleden, neemt hij zijn leven in handen en stelt hij eindelijk een daad. Hij reist af naar de woonplaats van zijn zuster en verhangt zich aan een verlichtingspaal voor haar huis. Na zijn begrafenis vindt de ik-verteller het boek waaraan Wertheimer bezig was, maar waarvan hij het manuscript heeft vernietigd, op de titelbladzijde na, waarop staat: ‘De onderspitdelver’.

Dat is de term die Gould al bij hun eerste ontmoeting op Wertheimer gekleefd had en dat is inderdaad de juiste typering voor iemand die zich zo laat imponeren dat het hem verlamt en die uiteindelijk uit het leven stapt. Maar het is ook meedogenloos: ‘We zeggen een woord en vernietigen een mens zonder dat de mens die door ons is vernietigd op het moment waarop we het woord dat hem vernietigt uitspreken van dit dodelijke feit op de hoogte is’, noteert de verteller. Ondanks het feit dat, door de plaats voor zijn zelfgekozen dood, de zus schuldige aan de zelfmoord lijkt, komt de verteller tot een andere conclusie. Het zijn Goulds magistrale Bach-uitvoeringen en vervolgens dit ene woord waarmee hij Wertheimer met de grond gelijk gemaakt heeft, die zijn ondergang bewerkstelligd hebben. Het motto luidt: ‘Een lang vooruitberekende zelfmoord, dacht ik, geen spontane daad van vertwijfeling.’

De onderspitdelver wordt uiteindelijk de titel voor het verhaal dat het ik-personage hier vertelt. Het plan om een boek over Gould te schrijven kantelt: ‘Als ik werkelijk nog een keer ga proberen om Glenn Gould te beschrijven, dacht ik, dan zal ik daarin ook zijn beschrijving van Wertheimer moeten opnemen en het is de vraag wie het middelpunt van mijn beschrijving zal worden, Glenn Gould of Wertheimer.’ Dat komt doordat de perfectie van de Canadese pianist zich finaal niet laat beschrijven tenzij negatief, maar ook doordat de tragiek van de mislukking sterker intrigeert dan de uitzonderlijkheid van Gould. Niet zozeer diens genie is het mysterie, maar Wertheimers omgang daarmee (of: het onvermogen om daarmee om te gaan). Uiteindelijk zorgt dat voor een omkering in hiërarchie. De verteller wil niet langer Gould doorgronden via Wertheimer, maar zijn focus komt bij die laatste te liggen: ‘Door over de een (Glenn Gould) te schrijven, zal ik me over de ander (Wertheimer) klaarheid verschaffen, dacht ik, door de Goldbergvariaties (en Die Kunst der Fuge) van de een (Glenn) steeds weer te beluisteren om er vervolgens over te kunnen schrijven, zal ik over de kunst (of niet-kunst!) van de ander (Wertheimer) steeds meer te weten komen en ook op kunnen schrijven, dacht ik’. Op die manier is De onderspitdelver uiteindelijk alsnog een ode aan de grote meesterpianist Gould, maar dan door te tonen hoe verschroeiend zijn talent was.

 

Twee mogelijke betekenissen

Hier past een uitweiding over de vertaling van die cruciale titel. Die is namelijk niet volledig adequaat (een euvel waaraan ook de ondertitel van de vorige door Chris Bakker vertaalde Bernhard-roman, Houthakken. Een afrekening, leed). De onderspitdelver is niet alleen een onmogelijk en daardoor zeer bevreemdend Nederlands woord – ‘het onderspit delven’ kan je niet substantiveren; Van Dale zegt: ‘alleen in verb. uitdrukking’ – maar er is vooral een te groot betekenisverschil ten opzichte van het originele Der Untergeher (van ‘untergehen’: ‘ten ondergaan’ of ‘vergaan’, wat in het Duits wel, in het Nederlands opnieuw niet gesubstantiveerd kan worden). Het onderspit delven, betekent het tegen iemand afleggen, overwonnen worden. Dat is niet krachtig genoeg voor wat Wertheimer overkomt, die geestelijk volledig ten onder gaat aan Gould en er zelfs het leven bij inschiet. Het is raar dat niet geopteerd is voor De verliezer, want Wertheimer wordt in competitie met Gould inderdaad geklopt én hij verliest zijn leven. Dat is trouwens de oplossing waarvoor in het Engels gekozen is, waar het boek The Loser heet. Ook de Franse versie vat zowel het verliezen als het sterven in Le naufragé (met de connotatie van verdrinken door schipbreuk) en het Italiaans gaat voor Il soccumbente (degene die bezwijkt), wat ook beter past voor wat Wertheimer overkomt. Hij bezwijkt onder de druk en bezwijken betekent tevens dood gaan.

De onderspitdelever is de eerste van de trilogie kunstenaarsromans van Bernhard, waarvan Houthakken en Oude meesters de andere delen zijn. Daarin wordt telkens het verschil tussen kunstenaars en would-beartiesten gethematiseerd en is integriteit een sleutelwoord. In Houthakken levert dat een hilarische afrekening met de Weense theaterwereld op, in Oude meesters worden de hooggestemde ambities en idealen van de kunst onderuitgehaald. Ook De onderspitdelver bevat de voor Bernhard typisch vileine passages waarin de verteller genadeloos kritiek levert – literair gekanker van de bovenste plank. Grappig is bijvoorbeeld de manier waarop de verteller de wereldvermaarde kunststad Salzburg ontmaskert als een kleinburgerlijk kneuterig oord, afgeeft op pianodocenten (‘Overal spelen en zitten deze muziekleraren en verwoesten duizenden en honderdduizenden muziekstudenten, alsof het hun roeping is om de buitengewone talenten van jonge muziekmensen in de kiem te smoren.’) of zijn haat voor het publiek beschrijft. Maar deze roman is toch minder komisch getoonzet dan de twee andere, misschien doordat het personage tot zelfmoord gedreven wordt, en vooral is hij sterker ambigu.

Je kan het boek immers lezen als een pleidooi voor de ware kunst en tegen mensen die het er vooral om te doen is beroemd te worden en succes te hebben. Daar gaat het Gould en de ik-figuur niet om, terwijl Wertheimer er wel waarde aan schijnt te hechten. Maar het zou hier evengoed kunnen gaan over de verpletterende kracht van kunst. Die kan je een bijzondere esthetische ervaring opleveren, zo sterk zelfs dat ze je leven kan veranderen, maar dat kan blijkbaar ook zo heftig zijn dat het levensbedreigend wordt. Doordat de verteller uiteindelijk schrijver wordt, zegt dit boek bovendien ook nog iets over de macht van woorden. Met name het besef dat woorden dusdanig treffend (in de beide betekenissen) kunnen zijn – ‘We zeggen een woord en vernietigen een mens’ – dat ze mensen kunnen kapotmaken, slaat zonder meer ook op Bernhards eigen praktijk. Met zijn niet aflatende stroom onverbiddelijke analyses heeft deze auteur menig contemporain lezer op de kast gejaagd. En ook nu nog zorgen zijn romans voor schokkende inzichten, zoals deze roman krachtig duidelijk maakt. Bij de lectuur ervan ‘gebeurt’ namelijk iets, ook bij wie wekelijks meer dan één prima boek leest. Dit is niet zomaar een onderhoudend verhaal (al is het dat ook), knap geconstrueerde roman (zeker ook, want zijn structuur verwijst naar de Goldbergvariaties) of spannende vertelling, maar een boek dat je met zoveel vragen confronteert dat je het nooit meer vergeet.

IJzer, Utrecht, 2020
Vertaald door: Chris Bakker
ISBN 9789086842193
208p.

Geplaatst op 05/05/2021

Tags: Chris Bakker, De onderspitdelver, Glenn Gould, Goldbergvariaties, Johann Sebastian Bach, Muziek, Thomas Bernhard

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Knut Birkholz

    ‘De verliezer’ en ‘The loser’ lijkt me geen overtuigende keuze want het zijn zeer gebruikelijke woorden – en ‘Untergeher’ is (alhoewel makkelijk te begrijpen) een extreem ongebruikelijk woord. In zo’n situatie zou ik als vertaler in een vertaling toch liever wat afwijking van het gebruikelijke zien – misschien dichter in de beurt van ‘ondergang’, ’ten onder gaan’, maar dit is voor mij als Duitser moeilijk te beoordelen.

    Beantwoorden

  2. Frank Lekens

    Knut Birkholz heeft helemaal gelijk. Deze kritiek op de vertaling van de titel slaat de plank mis en gaat m.i. volledig voorbij aan het wezen van Bernhards proza, én aan zijn humor. /Der Untergeher/ is een vreemd en extreem ongebruikelijk woord, en de Engelse vertaling ‘loser’ is een makkelijk en clichématig woord, dat daardoor ook veel mínder krachtig is dan dat rare ‘onderspitdelver’ — dat door de manier waarop het in de tekst wordt herhaald ook een sterk komische werking krijgt. (Net zoals met Kafka en Beckett het geval is, lijken er lezers te zijn aan wie het intens komische karakter van Bernhards werk nogal eens voorbij gaat.)

    Die titel /The Loser/ is een symptoom van de naturaliserende tendens die je bij Engelse vertalingen (al dan niet onder druk van uitgevers) wel vaker ziet, in ieder geval volgens mij iets vaker dan in Nederlandse vertalingen. De gedachte lijkt te zijn dat de vertaalde tekst niet te veel mag afwijken van de heersende Engelse norm, niet al te ‘moeilijk’ mag zijn. Dus wordt de tekst een beetje getemd en gedomesticeerd voor Engelstalig gebruik, en krijgt de roman daar een titel van dertien in een dozijn. Ook elders in de Engelse vertaling is die neiging tot gladstrijken merkbaar. Als de verteller middelmatige pianoleraren uitmaakt voor ‘klavierspielende Zugrunderichter’ wordt dat in de Engelse vertaling ‘piano-playing executioners’. Het ‘vreemde’ woord Zugrunderichter wordt hier dus weer getemd tot het vrij normale woord ‘beul’, waar in de Nederlandse vertaling terecht is gekozen voor ‘pianospelende te gronde richters’. Zo hoort dat bij een auteur die graag en gretig, bijna pesterig gebruik maakt van weliswaar meteen begrijpelijke, maar vreemde en soms bevreemdende nieuwe woorden als verkommeringsproces, omslaander, pianoradicalisme, conservatoriumstompzinnigheid (om er slechts een paar te noemen uit de eerste bladzijden van deze vertaling).

    Het is dus helemaal niet raar dat de vertaler heeft gekozen voor onderspitdelver. Ik vind het eerder raar dat iemand dat raar vindt. Wat mij betreft diskwalificeert deze bespreking zich daarmee niet alleen als vertaalkritiek, maar zelfs in zijn geheel als Bernhard-kritiek: het een teken van onbegrip over waar het in in deze tekst om gaat.

    Dat schemert wat mij betreft ook een beetje door in de opmerking dat deze roman minder grappig is dan de andere. Neem alleen al de hele opzet van een masterclass van Horowitz waar Glenn Gould aan deelgenomen zou hebben: wie ook maar een beetje over deze twee pianisten weet, beseft hoe komisch die gedachte alleen al is. Horowitz lijkt me bij uitstek een pianist die nooit masterclasses heeft gegeven, ik betwijfel zelfs of hij überhaupt ooit heeft lesgegeven; en Gould was al helemáál een pianist die nooit een masterclass zou hebben gevolgd. Daarbij leek er juist tussen Horowitz en Gould wel sprake van een zekere rivaliteit, in ieder geval van de kant van Gould (althans zoals beschreven door Friedrich Otto in /Glenn Gould: A Life and Variations/). Die hele opzet alleen is dus al volstrekt hilarisch, het is een pianistenklucht.

    Wat ik wel intrigerend vind aan deze bespreking, is de opmerking aan het eind dat de structuur van de roman naar de Goldbergvariaties verwijst. Dat is mij niet meteen opgevallen, maar het zou best kunnen: zo diep reikt mijn muzikale kennis niet. Maar de repetitieve retoriek van Bernhards proza heeft voor mij sowieso iets onmiskenbaar muzikaals. Als dat ook preciezer te duiden is, zou ik daar graag iets over lezen van iemand die musicologisch beter onderlegd is dan ik.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.