Botox

Max Havelaar, of de koffieveilingen van de Nederlandse Handelmaatschappij

Multatulli

De bemoeizucht van de mens is grenzeloos. Je kunt als vrouw geen rok kopen, gewoon omdat je een nieuwe nodig hebt en dat hij ook leuk is alla, of er is wel iemand die de stof met twee vingers op kwaliteit beproeft en je bij wijze van spreken weer uitkleedt. Soms wordt er goedkeurend gehumd.

‘Heb ik al lang,’ zeg ik altijd, of: ‘Tweedehands hoor.’

Oud heeft zijn gezag bevochten; dat gun ik het oude.

Er is maar één oud boek uit Nederland dat ze elders hier en daar kennen. ‘Huizinga,’ zei Borges, toen ik voor het eerst met hem sprak en hij natuurlijk over literatuur en vooral taal begon, want daar begon hij altijd over. En daarna: ‘Multatuli; Max Havelaar.’

Ik zou het wel uit mijn hoofd laten om zo’n zichzelf goed bedruipend oudje mee te tronen naar een winkel om hem in een minder detonerende outfit te steken. Een ander mag niet denken dat die oude zijn tijd eigenlijk heeft gehad, want met een vlot vernisje kan hij er nog best mee door; laten we hem kaltstellen.

Is dat liefde? Het is burgerlijke bemoeizucht. Het is ook gebrek aan vertrouwen in de jeugd of juist te veel vanuit jezelf geredeneerd vertrouwen in diezelfde jeugd. Die gaat echt niet een stokoud iemand ineens als eigentijds beschouwen omdat hij een eigentijdse jas aan heeft. Natuurlijk moet iets ouds zich steeds weer verbinden met de nieuwe omstandigheden en van daaruit blijven boeien, maar dan op intrinsieke krachten.

Het is uit bemoeizucht dat hertaler Gijsbert van Es een honderdvijftigjarige grijsaard, te weten Multatuli, met name zijn wrochtsel Max Havelaar, in nieuwe kleren heeft menen te moeten steken. En de oude waren superieur op een enkel ding na. Geef hem papieren zakdoekjes in plaats van die bacteriën verzamelende snotlap, doe die stropdas af, alhoewel, waar hebben we het over? Dat oudje is springlevend. Zijn jeugdigheid steekt glorieus af bij de ouwelijkheid of braafheid van veel hedendaagse schrijvers. Hij sprankelt en spartelt dat het een lust is, ook in zijn taal.

Van Es heeft de Max Havelaar hertaald. Multatuli is Multatuli nog wel, een goed boek krijg je niet stuk, maar hij is flink onder handen genomen. Er zijn talloze knoesten en wratten weggehaald, alle rimpels zijn met botox verzacht en met een toefje Clarins Baume Beauté Eclair straalt hij ons nu zacht tegemoet.

Het enige wat je deze schoonheidsspecialist moet nageven is dat hij niet tot piercings en tatoeages is overgegaan. En woorden als ‘outfit’ of ‘kaltstellen’, die in het Nederlands nog niet uitgekristalliseerd zijn en die ik rustig gebruik, gebruikt hij niet. Zijn taal is akelig verwisselbaar, volgens de regels van de kunst van de schoonheidspecialisten, die ook liefst iedereen hetzelfde maken.

Ik kijk naar bovenstaand stukje en huiver bij de gedachte wat Van Es ermee zou hebben gedaan, want ik ben weliswaar geen honderdvijftig, maar zo jong als Van Es ben ik vast ook weer niet. Hij zou in ieder geval aan het eind hebben herschreven ‘zijn uitgekristalliseerd’ in plaats van ‘uitgekristalliseerd zijn’. Ik weet hoe dat komt. Ooit schreef ik veel voor NRC. Mijn baas daar, K.L. Poll, had maar één strenge regel: hulpwerkwoorden gaan voorop. Van Es is NRC-redacteur. Zie de allereerste zin van het voorspel op de Max Havelaar (we zijn inmiddels aan het vergelijken geslagen). ‘[…] Barbertje vermoord heeft’ staat daar bij Multatuli. Dat moet andersom, oordeelt Van Es. En het moet ook ‘ben beschuldigd’ zijn in plaats van ‘beschuldigd ben’. Enzovoort.

Waarom eigenlijk? Het is een kwestie van intonatie en voorkeur. Er is meestal helemaal niets beters aan dat hulpwerkwoord voorop. Weg met die regel; doe zoiets met gevoel en beleid, zoals ook Multatuli dat deed. Je beledigt hem door hem op dit soort punten, waar hij zich graag over uitliet, te kapittelen.

‘Beproeft’ zou bij hem gesneuveld zijn, en ‘huist’, en ‘elders’, en waarschijnlijk vlak achter elkaar ‘te weten’ en ‘met name’, en zeker ‘wrochtsel’, misschien ‘superieur’ (‘prima?’) of ‘grijsaard’ (‘oude man’), je weet het niet bij Van Es, terwijl er minstens één alinea was weggezuiverd als irrelevant, want dat doet hij in zijn hertaling ook om de haverklap. Het aantal kleine en grote ingrepen dat hij per bladzijde pleegt loopt in de tientallen.

Er is iets voor te zeggen dat je ‘daar’ als voegwoord verandert in ‘omdat’ en ‘gij’ in ‘u’, zoals je ook de interpunctie deels aanpast aan de moderne maatstaven, anders leidt het maar af, maar dan houdt wat mij betreft de toegestane bemoeizucht in dit geval ongeveer op. Met die afwijkende interpunctie klopt het al niet eens meer, want hij deed dat expres om niet gelikt over te komen. Je kunt net zo goed de stippeltjes bij Céline weghalen of de streepjes bij Dickinson schrappen.

De rest van wat Van Es doet komt simpelweg neer op vervlakking en is niet te verdedigen vanuit de vermeende onbegrijpelijkheid van het origineel.

Hoezo moet ‘Hoe heeft hij dat dan aangelegd’ worden veranderd in ‘Hoe heeft hij dat gedaan’? Hoezo ‘Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd’ in ‘Ik heb haar voedsel en kleding gegeven en ik heb haar verzorgd’? Hoezo ‘Er zijn getuigen die verklaren zullen dat ik […]’ in ‘Er zijn getuigen die kunnen verklaren dat ik […]’, en is dat wel hetzelfde? Hoezo ‘Het is ongepast’ in ‘Het past niet’ en opnieuw: is dat wel hetzelfde? Hoezo moet ‘ergens van beschuldigd is’ zo nodig ‘van iets is beschuldigd’ worden? Moest ‘ge verzwaart uw misdaad door uw eigenwaan’ nu per se sneuvelen voor ‘Je maakt je misdaad erger door je verwaandheid’? Nee, natuurlijk niet; het zijn stuk voor stuk onnodige veranderingen en meestal vervlakkingen.

Dit is maar één bladzijde en zo gaat het verder. Het hele boek straalt bemoeizucht uit en het resultaat is grote armoe. Goede en vaak nog gangbare woorden als ‘terstond’ of ‘ondervinding’, of uitdrukkingen als ‘ergens deel van uitmaken’ of ‘er voor zorgen dat’ of ‘ergens toe dienen’ of een zegswijze als een ‘huis dat valt’, zijn ontdaan van hun idiomatische sjeu en veranderd. Van Es beseft niet dat ieder geschrift (‘boek’) een organisch geheel is waar je niet ongestraft iets in kunt veranderen en dat ook de droogstoppelige muzikaliteit van onze makelaar in koffie van de Lauriergracht nauw luistert. Je moet als interpretator aanvoelen wat je speelruimte is, anders doe je maar wat onder het mom van dienstbaarheid. Taal is behalve betekenis ook heel erg toon of muziek, én, bij Multatuli, polemische visie.

Laat ik mezelf in de rede vallen. Het is een romantische voorstelling van zaken dat inhoud en vorm van een tekst samen een statische eenheid zouden zijn waar je niet aan mag zitten. Daar zou ik ook nooit voor pleiten. Iedereen leest een tekst weer anders en we weten niet precies hoe de schrijver zijn tekst bedoeld heeft. Misschien zou hij blij zijn geweest met een opfrisbeurt; misschien komt die opfrisbeurt wel in de buurt van hoe hij het nu gedaan zou hebben. Misschien benadert die opfrisbeurt de tijdloze kwaliteit van een tekst beter dan de oorspronkelijke vorm dat doet; ik mag aannemen dat Van Es op z’n minst die illusie heeft gehad.

In de muziekpraktijk bestaat al jaren een felle richtingenstrijd tussen de zogenaamde authentieke vertolkers (die toch maar mooi vanuit hun eigen, hedendaagse interpretatie werken) en de minder bevindelijke, vrijmoedige vertolkers die natuurlijk net zo hard roepen dat wat zij doen precies is wat bijvoorbeeld Bach toen heeft gewild of bedoeld. Wie zal zeggen wat juister is; kift maar voort, het maakt de praktijk gevarieerd, en vergelijken is een feest.

Niet lang geleden kwam Jan Rot met zijn <a href="http://www.youtube.com/user/collegiumvocalezeist" title="modernisering van de teksten bij de Matthäus-Passion”>modernisering van de teksten bij de Matthäus-Passion, door sommigen bestempeld als verkrachting en door anderen als misschien wel datgene wat nodig was om weer zicht te hebben op de authentieke ervaring van destijds. Met dien verstande dat het toen om een gelegenheidsstuk ging en het intussen gaat om dé canon uit onze muziekpraktijk. Dezelfde richtingenstrijd deed zich voor bij de verschijning van de nieuwe Bijbelvertaling, toen menigeen de oude vertalingen blijkbaar leek te vereren als Gods Woord Zelf. In Welke taal spreekt de muziek? (DAMON, 2005) laat muziekfilosoof Erik Heijerman zien welke filosofische, psychologische en cultuurhistorische gedachten meespelen bij de geestdrift of afkeer van Jan Rots zacht gezegd avontuurlijke onderneming.

Jan Rot gaat verder dan Van Es, maar hij is ten minste niet braaf. En ik moet hem nageven dat het piëtisme van Picander, Bachs vaste schrijver, wel eens een ontsluiering verdiende, al zijn er natuurlijk ook weer die vinden dat Rot niet eens aan dat Duits had mogen komen. Bach en Duits zijn niet los te koppelen, zeggen ze. Van Es’ geval is heel anders. Hij maakte vlak Nederlands van spannend Nederlands. Waarom?

Wanneer is hertaling gerechtvaardigd? Per geval bekijken, zou ik zeggen, maar Multatuli is geen Hadewijch bij wie een hertaling ons wellicht gaat plezieren, als de hertaler tenminste de moed heeft echt te herscheppen. Daarmee vergeleken is Multatuli nauwelijks exotisch.

Hoe staan de Van Essen tegenover een archaïserende Nederlandse schrijver van nu, zoals Thomas Rosenboom? Kan die wel? Of een woorddronken dichter, die oude liedjes door het huidige idioom klutst en op het eerste oog abracadabra levert: mag dat? Moet Bilderdijk niet alsnog getrimd? En al dat buitenlands dat op het moment het Nederlands binnenglipt: is dat niet te wild? Ik vrees dat puristen heimelijk hopen op taalcensuur. En zeg nu niet dat iedere redacteur een censor is. Redacteuren zijn eerste lezers; zij hebben te maken met teksten die hun vorm nog moeten krijgen.

Van Es’ hertaling zou dus waarschijnlijk vooral bedoeld zijn voor de jeugd. Ach, de jeugd. Zou die hier mee gebaat zijn (‘iets aan hebben’)? Ik weet het niet, hoor, maar lijkt me niet. Wat hier gebeurt is bij de wilde spinnen af (‘niet goed’). Met bewerkers als Van Es zie je de Nederlandse taal verouderen waar je bij staat. De illusie dat het om een tijdloos boek gaat, dus ook om een boek uit de tijd van de schrijver zelf, is met dit superneutrale Nederlands zoveel mogelijk weggenomen.

Je zult zien dat het een trend wordt, dat is het kwalijke (‘erge’). We hebben hier nog een heleboel andere negentiende-eeuwers die zogenaamd vanwege de verouderde taal niet bij de jeugd aanslaan. Eerlijk gezegd denk ik niet dat dat de reden van de impopulariteit van die negentiende-eeuwers is. Lijkt mij eerder dat de meesten het niet goed doen omdat ze ons al heel lang weinig te zeggen hebben, hoe Marita Mathijsen ook op haar kop staat om ons het tegenovergestelde te doen geloven. Bij Multatuli is dat allemaal anders. Even blazen en het weinige stof op zijn Max Havelaar is eraf. Dat kan iedere lezer zelf wel, als hij wil.

NRC boeken, Rotterdam, 2010
ISBN 978-90-79985-15-9
319p.
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004007495511 p.

Geplaatst op 25/05/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.