De belofte van een grap

Nog een grap

Nachoem M. Wijnberg

In memoriam Charlie Hebdo

Nog een grap (2013) van Nachoem M. Wijnberg (1961) is een opvallende bundel. Het boek telt maar liefst driehonderd en nog wat gedichten; een uitzonderlijk groot aantal dat misschien eerder aan een verzameld werk doet denken dan aan een reguliere bundel.

Ook de opzet ervan is frappant. Een blik op de inhoudstafel leert dat een twintigtal gedichten eenvoudigweg ‘Grap’ heet. (Eenzelfde ‘gimmick’ is overigens te vinden in de bundel Liedjes (2006), waarin veel gedichten simpelweg ‘Liedje’ getiteld zijn.) Daarnaast dragen vijftien gedichten het woord ‘grap’ in de titel, vaak in lange, verhalende titels, waarop Wijnberg patent lijk te hebben (zoals ‘Ik weet dat het een grap is, maar ik wil hem toch uitleggen, want ik wilde iets om uit te leggen hebben’, ‘Je rijmt steeds vaker, maar als een halve grap die niet beter gaat worden’ en ‘Je dacht dat vrouwen in een harem geen lange werkdagen hadden?’). En ten slotte is er nog een aantal gedichten dat expliciet gaat over grappen en grappen vertellen.

Op de kaft staren drie grijze apen tegen een zwarte achtergrond de lezer aan. De bundeltitel heeft dezelfde felle roze kleur als de drie apenmuilen. Apen en grappen hebben in elk geval dit met elkaar gemeen: dat ze ons doen lachen, en niet in de laatste plaats door een groteske vertekening van onszelf. Misschien gaat het gedicht ‘Grap over eten’ daarover:

Noem je dit een grap,
het is enkel je eten gooien
in je eigen gezicht.

Was je daarna
je gezicht en je handen?

Want zo eet je,
Overal spetters en spatters.

Deze twee
en die derde
Lijken op elkaar,
zeg je om te bedanken
voor het avondeten.

Maar wat hebben grappen, apen én gedichten met elkaar gemeen? Het zou de openingszin van nóg een grap kunnen zijn…

Het is duidelijk dat Wijnberg wil dat de lezer de ‘grap’ ziet als een matrix voor deze gedichten, als een lens om naar ze te kijken. Iets soortgelijks heeft de dichter al eens gedaan in de bundel Liedjes: wat gebeurt er wanneer je de gedichten leest als liedjes? En nu dus: wat gebeurt er wanneer we deze bundel duiden als een opeenvolging van grappen? De gedichten zijn veel korter dan de gedichten uit vorige bundels, die zich vaak lieten lezen als enigmatische parabels of bevreemdende korte vertellingen met een eigenzinnige logica. De nieuwe bundel heeft in elk geval de dikte van een grappenboek. Het duizelt de lezer soms bij de snelheid en de hoeveelheid van Wijnbergs poëzieproductie. Je komt er bijna het jaar mee door: voor elke dag één! In dat opzicht lijkt de bundel ook op een brevier; het katholieke gebedenboek dat is opgedeeld in vier seizoenen met gebeden voor elke dag.

Het is trouwens opvallend dat een groot aantal gedichten in Nog een grap simpelweg ‘Ochtend’ of ‘Avond’ heet. De gedichten handelen vaak over dagelijkse onderwerpen, als we op de titels mogen afgaan. Ze gaan over kleren dragen of naakt zijn, arm of rijk zijn, herinneren en vergeten, ochtend en avond, zomer en winter. Door de bundel heen lijkt de tijd te verstrijken – er zijn herinneringen aan de schooltijd en het leger, aan reizen, restaurants en hotels, ziekenhuis en ziekte… Er wordt verwezen naar verjaren, naar Kerst en Nieuwjaar. Existentiële thema’s als liefde, angst, verdriet, eenzaamheid, dood en rouw komen aan bod: ‘Wie luistert er / als je wacht zegt of help, / en niet weet waarom, / bijvoorbeeld vlak voordat / je gaat slapen?’ Ook actuele onderwerpen als de herdenking van de Eerste Wereldoorlog of de economische crisis duiken op. Er is iets voor te zeggen dat de dichter in deze bundel een stand van zaken opmaakt en terugkijkt op zijn leven en zijn bestaan als grappenmaker/dichter: ‘Je zegt, je wilt / lang leven, / heb je nu al genoeg / gekregen van / kort leven?’

In het openingsgedicht lijkt de dichter nog te geloven in de mogelijkheid om greep te krijgen op het geheel, om vergissingen te herstellen in een ongebroken eenheid tussen heden en verleden:

Vergissing hersteld,
iedereen is er nog,
niemand is van niemand afgenomen,
de een vindt de ander terug en die weer een ander,
dit is om te herinneren wie hier voor mij was.

De twee laatste gedichten van de bundel heten niet toevallig ‘Verlangen’ en verwoorden een veel nuchtere levensfilosofie. Zo begint het voorlaatste gedicht:

Je verlangens
worden steeds kleiner
en tegelijk wordt het verschil
tussen waar je op hoopte en wat je lukte
zo groot als nog bij niemand.

Tussen beide gedichten, beide uitersten – van ‘alles en iedereen is er nog’ tot ‘de kloof tussen wat ik hoop en wat er is, wordt steeds groter’ – ontwikkelt zich de bundel.

Misschien zou een dagelijkse lezing van één gedicht (of één grap) wel de geschiktste lectuur zijn van zo’n overvloedige bundel, maar slechts weinig lezers kunnen zich die harde discipline opleggen! Alleen al de hoeveelheid dwingt tot een andere lezing. Net zoals bij het grappenboek schaadt ook bij de gedichten de overdaad. Dat weet je als lezer, en toch blijf je lezen. Nog een gedicht! Nog een grap! Wanneer je in een grappenboek pagina na pagina leest (op zoek naar de beste grap?), ontvouwt zich ook de structuur van de grap. Je begint de ontdekken hoe een grap in elkaar zit. De grap wordt daardoor misschien minder grappig, maar je krijgt enig inzicht in de grap als een talig mechanisme.

De interesse van Sigmund Freud voor de grap is bekend. Hij maakte onder meer een onderscheid tussen de verbale woordspeling en de conceptuele gedachtegrap. Hij probeert de techniek van de woordgrap te begrijpen volgens een classificatie van verdichting, meervoudige toepassing van hetzelfde materiaal en dubbelzinnigheid. Hij constateert daarbij een tendens tot economie van woorden. De gedachtegrap kenmerkt zich door denkfouten, verschuivingen, ongerijmdheden, indirecte uitbeeldingen of uitbeeldingen door het tegendeel. De technische processen die een rol spelen bij het tot stand komen van grappen vertonen volgens Freud ook grote overeenkomsten met die van de droomarbeid, waarvan verdichting (metafoor) en verschuiving (metonymie) de belangrijkste zijn. Dat zijn niet toevallig ook de twee assen waarop poëzie geschreven wordt. Als we de poëzie van Wijnberg moeten catalogiseren, dan eerder op de as van de metonymie dan van de metafoor, van de gedachtegrap eerder dan van het woordspel, van de verschuiving eerder dan van de verdichting. Wijnbergs grappen dagen meer de denkspieren dan de lachspieren uit, al kan je bij het slot van ‘Dat is een goede, want er zit een penis in’ maar moeilijk een glimlach onderdrukken:

Er was niets van je overgebleven
op het toneel,
als je geen penis bij je gehad had.

Zoals die man
die betaald werd
om de hele avond grappen te maken.

Hij ging kapot
omdat wie naar hem luisterde
veel te ver weg zat,
en als hij een van hen aankeek,
keek die snel weg.

Maar zolang je een penis
in je hand hebt
durft toch niemand
zijn rug naar je toe
te draaien.

Wat het gedicht met de grap gemeen heeft, is zijn woordeconomie en zijn dubbelzinnigheid. Dat brengt beide ook in de buurt van het raadsel. En via de sfinx zitten we snel weer bij Freud. Grap, gedicht, droom, raadsel: het kost niet zoveel moeite om deze keten ook terug te vinden in Wijnbergs bundel.

Ook het theater duikt meer dan eens op, zoals in bovenstaand gedicht: het vertellen van grappen is een publieke aangelegenheid, niet ontdaan van enig exhibitionisme of van enige obsceniteit. Het is evenmin toevallig dat het in veel gedichten gaat over interpreteren. Want dat is wat we willen doen met grappen, gedichten, dromen en raadsels: ze begrijpen. De vraag is natuurlijk of ze daarvoor zijn gemaakt. Oedipous betaalde immers een hoge prijs voor het oplossen van het raadsel van de sfinx. Grappen, gedichten, dromen en raadsels zijn talige constructies en daarom ook talige labyrinten, waarin we verloren lopen en die we toch nodig hebben om iets te begrijpen: ‘Je kunt een grap / woord voor woord vertellen / en het blijft lang onzeker / of het er een is, / en daar niet bang van worden.’ Grappen zijn er om angsten te verwoorden en (tijdelijk) te bezweren. Tegelijk is er voortdurend de angst van de grappenmaker dat hij niet grappig is, dat hij niet weet hoe een grap te vertellen: ‘Wat betekent het om zo slecht / in grappen te zijn, / terwijl je toch heel lang / over hetzelfde na kunt / denken?’

Het verlangen naar organisatie en orde wordt in de bundel op verschillende manieren duidelijk. Ondanks het feit dat de driehonderd en nog wat gedichten niet in afdelingen zijn verdeeld, kan je toch een structuur vinden. Vaak zijn drie of vier gedichten gegroepeerd rond een bepaald thema of woord. Zo verwijzen de gedichten op pagina 30-33 naar de wereld van de student en het studeren en op pagina 36-39 naar het leger en de diensttijd. Je zou ook alle gedichten kunnen lezen die dezelfde titel hebben. Ik wees al op ‘Grap’, maar ook tijdsaanduidingen als ‘Avond’, ‘Ochtend’, ‘Middag’, ‘Nacht’ worden opvallend vaak als titel gebruik. Daarnaast vind je plaatsaanduidingen als ‘In een restaurant’ en – heel vaak – ‘In een hotel’. Die terugkerende elementen geven de lezer de mogelijkheid om een weg te vinden in deze bundel. Een andere meer dan eens terugkerende titel is ‘Wie die reiche Leute leben’. Gaat het hier over het rijke deel van de wereld, over zij die bezitten?

Iets begrijpen betekent een verband leggen tussen de algemene regel en het bijzondere geval, tussen het abstracte en het concrete. Over die verhouding gaat het gedicht ‘Een truc binnen een truc, zoals een vergissing binnen een vergissing’:

Een algemene regel bedenken
waar een geval in past,
het laatste waarover je gehoord hebt.

Je hebt de hele avond geoefend
met katten naar de tuin roepen – roeroeh.

Het is geen grap
maar de belofte van een grap
en als je er een vindt
die daarin past,
wil je nog weten of het de enige is.

Of Wijnberg hiermee ook een uitspraak doet over de poëzie? Wellicht. Gaat het in de poëzie niet om de uitzondering, om het unieke, het singuliere, dat zich niet laat reduceren tot een algemene regel? Dat maakt in elk geval de poëzie van Wijnberg tot een uitdaging: de voortdurende ontregelingen van de regel (de logica, het perspectief, de syntaxis, enzovoorts) – de truc in de truc of de vergissing in de vergissing – die tegelijk ook een belofte inhoudt, al valt daarover steeds ook een schaduw, zoals in het laatste gedicht duidelijk wordt:

Alles wat je doet
is makkelijk te herinneren.

Dat wilde je
en heb je gekregen.

Het werd donker
en je kon de andere verlangens
niet meer zien
die je voorzichtig
naar voren had geschoven.

Leek de bundel aanvankelijk over herinneren en het verleden te gaan – een stand van zaken van een bestaan –, op het einde staan de belofte van en het verlangen naar een toekomst centraal, ook al hangt daarover de schaduw van de het ouder worden en de sterfelijkheid: ‘Wat heb je nog niet geprobeerd? // Een oude man / jongen noemen / en het is niet eens waar je / kunt zeggen: jongen, de rekening / graag’. Wijnberg heeft met Nog een grap een van zijn persoonlijkste bundels geschreven, waarin zich bij het lezen en herlezen door het taallabyrint heen een aangrijpende existentiële thematiek ontvouwt.

Links

Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2013
ISBN 9789025442002
310p.

Geplaatst op 08/01/2015

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.