De geschiedenis als wachtkamer en gek

De laatste man: een herinnering

Hans Goedkoop

In zijn dissertatie Emerging Memory: Photographs of Colonial Atrocity in Dutch Cultural Remembrance laat neerlandicus en literatuurwetenschapper Paulus Bijl zien hoe er in Nederland in verschillende periodes op verschillende manieren betekenis is gegeven aan foto’s van koloniaal geweld, gepleegd door de KNIL (het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) aan het begin van de twintigste eeuw. Bijl munt het begrip ‘opkomende herinnering’ waarmee hij ‘een specifiek soort plaats van herinnering [beschrijft] die vrijwel constant aanwezig is in de publieke sfeer en toch met regelmaat beschreven wordt als “vergeten”. De foto’s bevinden zich in een schemergebied tussen herinneren en vergeten, en tussen opkomst en onderdompeling.’ Bijl meent dat deze conjunctuur van vergeten en herinneren zal voortduren tot er definitieve consensus bereikt wordt over de betekenis van deze foto’s, een definitief ‘frame’ waarover men het eens is. Tot die tijd worden ze stelselmatig ‘vergeten’ en weer ‘ontdekt’.

Geen samenhangend verhaal

Bijls conclusie is ook toe te passen op de politiek-maatschappelijke omgang met de laatste oorlog die Nederland uitvocht, algemeen bekend onder de verdoezelende term ‘politionele acties’. Over de rol van de Nederlandse politiek en het geweld van het Nederlandse leger en van de KNIL in die periode bestaat evenmin consensus. Afgelopen zomer publiceerde de Volkskrant twee opgedoken foto’s van executies gepleegd door het Nederlandse leger tijdens de Indonesische vrijheidsstrijd na WOII. De krant kopte: ‘Eerste foto’s ooit van executies Nederlands leger in Indië’, alsof er nu eindelijk concreet bewijs was voor Nederlandse oorlogsmisdaden. Deze bewering, die natuurlijk niet klopte, illustreerde fraai Bijls onderzoeksresultaten.

Een maand eerder al pleitte het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, het NIMH (Nederlands Instituut voor Marinehistorie) en het KITLV (Koninklijk Instituut voor Taal, Land en Volkenkunde) voor een nieuw onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Volgens de directeur van het KITLV Gert Oostindie is er vooral geen samenhangend verhaal dat voor Indonesië én Nederland aanvaardbaar is. Demissionair Minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal meldde in augustus 2012 dat een initiatief voor nieuw onderzoek niet door de Nederlandse regering genomen zal worden. Rosenthal relativeerde het belang van de foto’s in de Volkskrant met de opmerking dat het NIMH ook voldoende ‘indringende foto’s’ uit die tijd in bezit heeft.

Volgens historicus H.L. Wesseling is ‘een gevoel van morele superioriteit, gecombineerd natuurlijk met een zeker commercieel realisme […] wellicht het meest bestendige element in de Nederlandse politieke cultuur.’ Een gemiste kans dus van Rosenthal, maar de woorden van Wesseling indachtig is het niet onbegrijpelijk dat hij deze kans bewust aan zich voorbij laat gaan. Die morele superioriteit zou door een dergelijk grootschalig onderzoek een flinke knauw krijgen (gesteld dat er na Fortuyn, een paar jaar gedoogkabinet met de PVV en de zwaai van VVD en CDA naar rechts nog iets van die morele superioriteit over zou zijn). Ook zou het kunnen leiden tot een wijziging van het algemene beeld van de Nederlandse onderdrukking van de volkeren in de Indonesische archipel, die maar al te graag in een opgewekt, nationalistisch kader (‘frame’ dus weer) wordt geplaatst. Om de Nederlandse handelsbelangen in Oost-Azië veilig te stellen zijn er door de eeuwen heen talloze oorlogen gevoerd, waar de Atjeh-oorlog (1874-1913) – waar Bijls onderzoek zich op richt – en de Indonesische vrijheidsstrijd (1947-1949) er slechts twee van zijn. Hoe men daar in Nederland zoal tegenaan kijkt, liet journalist Ttjitske Lingsma zien in Het verdriet van Ambon. Daarin schrijft zij dat Nederland in 2002, toen de oprichting van de VOC herdacht werd, vooral de ‘glorieuze kant van het handelsbedrijf’ belichtte. Aan de moorden op de inwoners van de Banda-eilanden en de vernietiging van hun cultuur wijdde het Scheepvaartmuseum volgens haar drie woorden: ‘Coen onderwerpt Banda.’

Indonesische vrijheidsstrijd

Groot onderzoek naar de Indonesische vrijheidsstrijd of niet, belangstelling (voor zolang als die duurt) is er momenteel genoeg. Er zijn films aangekondigd over houwdegen en min of meer erkend oorlogsmisdadiger Raymond Westerling (de J.P. Coen van de twintigste eeuw). Voor komende oktober staat de roman Soerabaja van Pauline Slot gepland. Onlangs publiceerde historicus Hans Goedkoop De laatste man: een herinnering, een persoonlijk onderzoek naar het leven van zijn grootvader, kolonel van het KNIL D.R.A. van Langen. Ook verscheen er een herdruk bij Van Gennep van Graa Boomsma’s De laatste tyfoon, een oorspronkelijk in 1992 verschenen roman waarin de auteur begrip probeert te verwerven over het leven zijn vader. Deze ging als dienstplichtig militair naar Indië en keerde getraumatiseerd terug uit het inmiddels onafhankelijke Indonesië.

Ondanks de grote verschillen is er een aantal opmerkelijke overeenkomsten tussen de boeken van Goedkoop en Boomsma. Zo proberen beide auteurs de geschiedenis van de Indonesische vrijheidsstrijd recht te doen. Beiden zijn zich er terdege van bewust dat deze geschiedenis nog steeds niet helemaal verteld is, alsof er consensus bestaat over de dissensus. Dat in beide titels het overtreffende adjectief ‘laatste’ wordt gebruikt laat zien dat de auteurs naar een vorm van afsluiting streefden, naar ‘closure’, een completering van de geschiedenis die zonder hun verhalen incompleet is.

Beeldspraak voor de geschiedenis

Boomsma heeft zowel een persoonlijk als politiek-historisch motief, Goedkoop expliciteert zijn politieke positie nergens. Hij is meer genealoog: ‘Wat weet je van de stam waaruit je bent geboren?’. Dat leidt tot een andere omgang met de geschiedenis. Die uit zich bijvoorbeeld in de metaforiek die beide auteurs aanwenden om de geschiedenis te verzinnebeelden. Goedkoop geeft er een nogal aangenaam, geruststellend beeld van. Hij spreekt over een ‘prentenboek’ en een ‘wachtkamer’, waarmee hij min of meer aansluit bij Bijls ‘schemergebied’. In die wachtkamer bevinden zich verhalen die zich – in de woorden van Goedkoop – ‘naar de openbaarheid dringen, ‘na tientallen jaren van – laten we het vergeten noemen.’

Dat vergeten betreft onder meer de gruwelen en mislukkingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Juist daarop richt Graa Boomsma zich en hij doet dat op de hyperbolische toon van iemand die door woede en rechtvaardigheidsgevoel gedreven wordt. In De laatste tyfoon combineert Boomsma verschillende genres met elkaar: brief, reportage en narratief vormen een hyperbewust amalgaam waarin de geschiedenis ‘hondsdol [wordt] en iedereen mee [sleurt] in een draaikolk van geweld.’

Zo overzichtelijk als de geschiedenis voor Goedkoop is, zo wild en chaotisch is die voor Boomsma. Met de personificatie van de geschiedenis als een van zijn verstand beroofde mannelijke instantie (‘De verwarring is zo groot dat de geschiedenis even zijn adem lijkt in te houden’ en ‘De gekte van de geschiedenis die zich herhaalt en als een wervelstorm om zijn eigen as draait’) lijkt hij de geschiedenis om te smeden tot iemand bij wie je je kunt beklagen, als een soort Oudtestamentische stamgod die hij ter verantwoording roept.

Ik heb vaak moeite met de door Boomsma gehanteerde beeldspraak, maar de tragiek van Boomsma’s zoektocht naar wie zijn vader was en wat er met hem gebeurd is, is op elke pagina voelbaar. Zo stelt hij zich op een gegeven moment voor dat hij bij zijn vader achterop de motor zit en hem toeroept dat ze ‘spookrijders in deze geschiedenis [zijn]’. Dan steekt zijn vader ook nog een ‘Escortsigaret’ op. Met de motor en de Escortsigaret als dubbele fallus ligt een freudiaanse duiding van deze scène voor de hand (elders schrijft Boomsma zijn vader elders een ‘zoete opwinding’ rond de anus toe). De dubbelzinnigheid van het woord ‘escort’ is schitterend, met zijn verwijzing naar militaire begeleiding (strikt genomen: escorte) en bevrediging van seksuele verlangens. Boomsma’s worsteling met het trauma van zijn vader toont tegelijkertijd het verdriet van een zoon die de leegte van de afwezige vader tracht in te vullen.

Politiek doel

De traumatisering van zijn vader wordt daarnaast exemplarisch gesteld voor het lot van de vele andere Nederlandse militairen die als agressors deelnamen aan een zinloze oorlog. Met een motto uit de Max Havelaar over het gebrek aan technische vaardigheid van de auteur verontschuldigt Boomsma zich voor de literaire gebreken van het boek, maar deze mogen het politieke doel ervan niet verhullen. Sympathiek natuurlijk. Het is echter wel zo dat de Max Havelaar, ondanks de door Multatuli zelf gesignaleerde tekortkomingen, een literair magnifiek en politiek-maatschappelijk zeer invloedrijk boek geworden is. Dat van Boomsma is dat (vooralsnog) niet, ondanks deze herdruk. Dit maakt Boomsma’s aanklampen bij Multatuli problematisch. In Multutali’s ficties mag je bovendien wat langer geloven. Boomsma voert zijn vader op als personage, en laat niet af de lezer ervan te doordringen dat deze vader niet meer is dan een verzinsel van de verteller: ‘Ik breng hem tot leven dankzij mijn verhaal, en met hem die andere honderdtwintigduizend.’

Door voortdurend, op het drammerige af, te wijzen op het fictionele gehalte van de vertelling, laat Boomsma zien dat de poging om zijn vader in de fictie tot leven te roepen tot mislukken gedoemd is, waarmee ook de waarde van Boomsma’s fictie onderuit wordt gehaald. Dat is misschien het meeste tragische aan dit boek. Dat neemt allemaal niet weg dat het besluit van de Nederlandse regering om tot oorlog over te gaan ervoor heeft gezorgd dat zij schuldig werd aan al het in Indonesië veroorzaakte leed tussen 1947 en 1949. Boomsma hamert daar stevig op. En daar had hij in 1992 gelijk in en daar heeft hij – bij gebrek aan ‘samenhangend verhaal’ – nog steeds volkomen gelijk in. Hoe gevoelig de zaken zelfs aan het begin van de jaren negentig nog lagen, bewezen de twee processen die tegen Boomsma werden aangespannen wegens smaad en belediging van Indiëveteranen, nadat hij in een interview in het Dagblad van het Noorden de daden van Nederlandse soldaten in Indonesië met die van de SS vergeleek. In deze pijnlijke processen werd de auteur uiteindelijk wel vrijgesproken.

Dergelijke provocatieve (maar niet geheel onjuiste) uitspraken zul je bij Goedkoop niet aantreffen. Hij heeft zich in De laatste man tot doel gesteld het leven van zijn grootvader van moederszijde aan de vergetelheid te ontrukken. Goedkoops bedachtzame toon contrasteert met die van Boomsma, wiens stem telkens lijkt over te slaan van woede. ‘De geschiedenis is zoek,’ schrijft Goedkoop. Hij probeert als het ware een ver van hem verwijderd geraakt familielid wat dichterbij te brengen. Als hoge officier van het KNIL was deze Van Langen betrokken bij de spectaculaire ontsnapping uit Indonesië van de reeds genoemde oorlogshond (om met Robert Anker te spreken) Raymond Wesseling. Later kreeg Van Langen de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan een verzorgde en ordelijke opheffing van het KNIL. Daarmee sloot hij volgens Goedkoop een tijdperk af en bezegelde hij tegelijkertijd het einde van zijn eigen carrière. In Nederland maalde niemand nog om de voormalige officier en ondanks zijn indrukwekkende staat van dienst kreeg Van Langen een anoniem baantje als adviseur voor Nederlandse brandweerkorpsen.

Historische sensatie

De tragiek behelst in dit geval niet de psychologische kwelling als gevolg van wandaden gepleegd tijdens een guerrillaoorlog, maar de verdwijning van het leger zelf, een instituut dat honderdtwintig jaar had bestaan. Aangename lectuur, mede dankzij de zorgvuldige opbouw van Goedkoops speurtocht, het sensationele gehalte van Wesselings vlucht en het verrassende perspectief van een hoge officier. Goedkoop probeert de historische sensatie op te roepen en zegt als het ware: ‘Zie deze man: mijn grootvader. Hij was er eens, toen en daar. Herinner hem.’ Zo is ook de ondertitel te begrijpen. De politieke scherpte die Boomsma’s roman kenmerkt ontbreekt, maar daarmee heeft Goedkoop zeker nog geen petit histoire geschreven. Door te wijzen op de manier waarop zijn grootvader is ‘vergeten’ (en hoe deze man zich daar zelf dus voor heeft ingezet) tracht Goedkoop een proces bloot te leggen dat volgens hem op nationaal niveau heeft plaatsgevonden.

De laatste tyfoon en De laatste man bieden allebei een verhaal dat bijdraagt aan een groot verhaal dat maar niet verteld wordt. Bijl spreekt in dit verband van culturele afasie. Geen ‘nationale onverschilligheid’, zoals Boomsma in zijn nawoord veronderstelt, is er de oorzaak van dat het Nederlands koloniale geweld onderbelicht blijft, maar de afwezigheid van een taal om aan de gepleegde wandaden betekenis te geven. Van vergeten kan dus eigenlijk niet gesproken worden. Niet de geschiedenis is zoek, om met Goedkoop te spreken, maar de taal om die geschiedenis in te vatten.

Geraadpleegde literatuur:

Bijl, P.A.L. Emerging Memory: Photographs of Colonial Atrocity in Dutch Cultural Remembrance. Proefschrift Universiteit Utrecht 2011.
Boomsma, Graa. De laatste tyfoon. Van Gennep, Amsterdam 2012.
Goedkoop, Hans. De laatste man: een herinnering. Augustus, Amsterdam 2012.
Lingsma, Tjitske. Het verdriet van Ambon. Balans, Amsterdam 2008.
Wesseling, H.L. Indië verloren, rampspoed geboren: en andere opstellen over de geschiedenis van de Europese expansie. Ooievaar Pockethouse, Amsterdam 1995.

Links

Atlas Contact, Amsterdam, 2012
ISBN 9789045705743
80p.

Geplaatst op 26/09/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.