Proza, Recensies

Dwangmatige geesten

De man die alles zag

Deborah Levy

‘Ik kon een lachje niet onderdrukken vanwege zijn zorgvuldige reconstructie van de geschiedenis, schaamteloos in zijn voordeel vertekend’, aldus Saul Adler, het hoofdpersonage van The Man Who Saw Everything. Hij heeft net de versie van de feiten aangehoord van de man die hem heeft aangereden op het zebrapad van Abbey Road, iconisch gemaakt door de cover van het gelijknamige album van The Beatles. Vertekening en reconstructie van het persoonlijke en collectieve verleden staan centraal in de nieuwste roman van de Britse schrijfster Deborah Levy; in het Nederlands vertaald door Anneke Bok en Koen Boelens. Ze kiest voor een bijzondere structuur die verheldert hoe de disrupties en onregelmatigheden in Sauls verhaal als beschermingsmechanismen dienen om aan zijn eigen onachtzaamheid en wreedheid voorbij te gaan.

 

Geschiedenis, herinnering

Links, rechts, links – we moeten opletten wanneer we de straat oversteken. Saul lijkt dat soms (achteloos? bewust?) te vergeten. Hij wordt een eerste keer – zonder veel erg – aangereden op Abbey Road in 1988, een jaar voor de Muur valt en enkele dagen voor hij, een historicus, naar Oost-Berlijn vertrekt om er onderzoek te doen naar het culturele verzet tegen het fascisme. Hij komt in Berlijn aan met een ‘grote portie van [z]ijn eigen verdriet’ omdat zijn vriendin Jennifer Moreau, een kunstfotografe die in Amerika carrière wil maken, hem op de dag van het ongeluk dumpt net nadat hij haar ten huwelijk vroeg.

Sauls verlangen vindt in de DDR al snel andere objecten. Er is Walter Müller, de hem toegeschreven vertaler, met wie hij kortstondig het bed deelt maar op wie hij langdurig verliefd blijft. Hij belandt ook (achteloos? ongewild?) tussen de lakens met diens zus, Luna, die hem vooral wil gebruiken als een ticket om het Oostblok te ontvluchten: ‘Ik wil vrij zijn om te reizen en te studeren wat ik wil. Ik ben nu je vriendin.’ Woedend verlaat hij daarop voortijdig Berlijn, maar niet voordat hij bij ene Rainer informeert wat het zou kosten om Walter af en toe doorgang tot het Westen te verlenen. Dat is een daad van onoplettendheid: ‘Iedereen wist dat je niet met Rainer moest praten.’ Door tegen een Stasi-informant te spreken over Walters vermeende plannen om te ontsnappen, brengt hij zijn geliefde en ook diens zus in gevaar.

Hoewel deze plot zonder problemen te volgen valt, zijn er tegelijk enkele temporele verstoringen en onduidelijkheden die het relaas ontwrichten. De meest opvallende daarvan is Sauls accurate voorspelling van de val van de Muur: ‘In september 1989 zal de Hongaarse regering de grens openstellen voor Oost-Duitse vluchtelingen die de wijk willen nemen naar het Westen […]. In november 1989 zullen de grenzen opengaan en binnen een jaar zullen jouw twee Duitslanden herenigd worden.’ Tevens ziet hij beelden van een ‘houten huis met overnaadse planken op Cape Cod’ te Amerika waar Jennifer Moreau zou zijn. En wat met het ‘rechthoekige voorwerp’ van de bestuurder dat bij het ongeval op de straat is beland: ‘Het voorwerp sprak. Er zat duidelijk een stem in, een mannenstem, en hij zei iets wat boos en beledigend klonk.’ Minder opvallend en niet geheel onverklaarbaar is dat hij in een luciferdoosje een deel van de as van zijn overleden vader meedraagt om dat in de DDR te begraven; tegelijk vermoordt hij echter zijn vader in gedachten en verschijnt die aan hem. ‘Nog niet.’ riposteert de vader lachend op Sauls gefluisterde woorden ‘Je bent dood.’

Links, rechts, links – het is 2016 en wederom wordt Saul aangereden op het iconische zebrapad van Abbey Road. Deze keer is de schade groter: ‘Het drong tot me door dat er overal glas lag en dat een deel ervan in mijn hoofd zat. Ik had naar mijn weerspiegeling gekeken in de zijspiegel van zijn auto, en mijn weerspiegeling was in me terechtgekomen.’ In het tweede deel van de roman bevindt Saul zich in een hospitaalbed van het University College Hospital op Euston Road. Zijn vader zit naast hem wanneer hij voor het eerst ontwaakt, waarop een praktisch identieke herhaling volgt van de hiervoor geciteerde dialoog: ‘“Je bent dood.” “Nog niet. Jij bent degene die bijna dood is.”’ Dit gebeurt voortdurend: frasen, beelden, objecten en details uit het eerste deel keren terug, maar krijgen een andere betekenis of emotionele lading. Het  luciferdoosje blijkt een verstoord beeld te zijn van ‘een heel kleine doodskist’; het ‘rechthoekige voorwerp’ is de gsm die de autobestuurder gebruikte terwijl hij aan het rijden was.

Na zijn ongeluk lijkt Saul zichzelf teruggetransporteerd te hebben naar zijn reis uit 1988, maar ook naar andere plaatsen en tijden. De man die als historicus de geschiedenis bestudeerde, wordt nu zelf de geschiedenis: ‘Misschien was ik wel één geworden met de geschiedenis en sloeg ik wild van me af, soms naar alle kanten tegelijk.’ Dat gaat in tegen zijn eigen verlangen om zich aan tijd en plaats te onttrekken, zoals blijkt uit zijn voorliefde voor een standbeeld van een astronaut in Berlijn met als titel ‘De mens overstijgt tijd en ruimte.’ Uit de (al dan niet ingebeelde) gesprekken die Saul aan zijn ziektebed heeft, voornamelijk met Jennifer, kunnen we deze drang begrijpen. Mondjesmaat komen we immers te weten wat er in de dertig jaar tussen de twee ongelukken is gebeurd, en dan blijkt dat Saul een en ander moest verwerken en verdringen: ‘Die dag […] was ik me bewust geworden van een ongelofelijke wreedheid die in me school.’

Vanuit dit perspectief valt het eerste deel van de roman te lezen als Sauls ‘zorgvuldige reconstructie van de geschiedenis, schaamteloos in zijn voordeel vertekend.’ Net zoals ‘Stalin het verleden had uitgewist door alles wat hem onwelgevallig was uit de geschiedschrijving te schrappen’, poogt Sauls onderbewuste een vergelijkbare operatie door te voeren – al kan die, zoals gezegd, de vertekeningen niet verbergen. Het doel van deze structuur bestaat erin, aldus Levy in een interview, om enerzijds het onderbewuste in de vorm van de roman te krijgen en om anderzijds aan te geven hoe het verleden en de toekomst op het heden inwerken. Het is een vormelijke vertaling van een idee dat al te vinden is aan het einde van Levy’s roman Swimming Home (2011): ‘as much as I try to make the past keep still and mind its manners, it moves and murmurs with me through every day.’

Het centrale beeld van deze verhouding tot tijd en plaats is het befaamde spook uit Het communistisch manifest.  Jennifer houdt ervan: ‘Meestal dwaalt een spook gewoon door een huis of een kasteel, maar het spook van Marx had een heel werelddeel tot zijn beschikking.’ Het spook als datgene wat niet langer en nog niet bestaat, maar wel invloed uitoefent op het heden. Dat kan het individuele trauma zijn van de dood van Sauls moeder in een auto-ongeluk toen hij slechts twaalf jaar was, dat zich blijft herhalen in het heden en zich vermengt met wat in de toekomst met hem zal gebeuren: ‘Ik vertelde hem dat het fatale ongeluk van mijn moeder in mijn hoofd was samengesmolten met mijn onbenullige ongeluk.’ Het kan ook het collectieve trauma zijn van het fascisme of het communisme. Op die manier vormt het spook een deel van de patronen waaruit onze subjectiviteit bestaat en waaruit we denken of handelen. Tegelijk is er de suggestie dat ook Saul een spook is. De anderen vragen zich af of hij ooit echt aanwezig is geweest en zich ooit met iets heeft geëngageerd: ‘Hij is er nog, maar is hij er ooit wel echt voor ons geweest?’

 

Verlangen

Terwijl Levy in haar vorige roman, Hot Milk (2016), voornamelijk geïnteresseerd is in het openbreken van onbewuste en dwangmatige patronen om zo tot een vrijer leven te komen (en tegelijk toont hoe die patronen een middel zijn om zich aan de vraag te onttrekken wat te doen met die vrijheid), focust ze in De man die alles zag op de manier waarop dergelijke patronen iemand laten doorleven zonder dat hij met de moeilijkheden van het persoonlijke en collectieve verleden moet omgaan. Saul: ‘Het klopte dat ik geen benul had van hoe ik moest verdragen dat ik leefde met alles wat daarbij kwam kijken. Verantwoordelijkheid. Liefde. Dood. Seks. Eenzaamheid. Geschiedenis.’

Saul is dan ook niet de man die alles zag. Een deel van zijn patronen bestaat erin dat zijn aandacht niet naar buiten maar op zichzelf gericht is. Dat idee wordt het sterkst uitgewerkt in zijn relatie tot Jennifer Moreau. Volgens Saul maakte zij ‘een carrière van kijken. Naar mij.’ (Omgekeerd weigert zij zich door hem te laten objectiveren; hij mag haar schoonheid niet beschrijven omdat hij slechts ‘afgezaagde woorden’ heeft.) Op haar eerste solo-exhibitie in New York is hij verontwaardigd omdat hij niet vernoemd wordt als ‘het subject van haar visuele ondervraging’ noch herkend wordt door de aanwezigen. Slechts op aandringen van de vrouwelijke curator ziet hij dat er nog veel meer foto’s zijn: ‘Jennifer Moreau gebaarde naar de muren. “Het draait niet om jou. Het draait om mij.”’ Slechts langzaamaan realiseert Saul zich dat Jennifer een project uitbouwt dat zichzelf en niet hem als onderwerp heeft.

Sauls narcisme is er echter geen van zelfliefde, maar veeleer van een gebrek daaraan. Hij voelt zich ‘insignificant’ – mogelijk een gevolg van de manier waarop zijn vader en broer hem telkens uitsloten (volgens zijn herinnering althans), deels omdat anderen hem vanwege zijn schoonheid willen bekijken – en houdt er daarom van wanneer anderen hem zien of zelfs bespieden en hem zo in zijn bestaan bevestigen. Zo weten zij zaken die hij zelf nog niet beseft. Een van Jennifers werken heet ‘Een verscheurd man’; een ander toont zijn gezicht als ‘uitdrukkingsloos, kil en afstandelijk.’ Meent Saul dat hij het centrum is van andermans aandacht, dan wijzen anderen erop dat ze hem slechts via hun blik konden benaderen: ‘Het zit zo, Saul Adler […] je was zo afstandelijk en afwezig dat ik je alleen met mijn camera kon bereiken.’

 

Politiek

Naast een reflectie over tijd, herinnering en subjectiviteit is De man die alles zag ook een politiek verhaal. Levy plaatst Sauls ontwaken na zijn tweede ongeluk in de tijd van de Brexit. De terugkeer naar de DDR valt dan ook deels te lezen als een herinnering aan de negatieve effecten van een regime van grenzen en van een inperking van de bewegingsvrijheid. De roman wijst erop hoe ook de collectieve geschiedenis onafscheidelijk is van ons verlangen en ons handelen, en dat verlangen vaak verstoort.

Zo vraagt Saul, die een Joodse achtergrond heeft, of Walter hem zou hebben beschermd tegen de Duitsers als ze elkaar in de jaren dertig-veertig gekend zouden hebben. ‘Ik zou alles hebben gedaan wat in mijn vermogen lag om je te redden’, antwoordt die laatste. Saul beseft dat het een taboevraag is en dat het antwoord zich onttrekt aan de geschiedenis. Mensen kunnen zichzelf moreel hoogstaand voorstellen als ze zichzelf buiten historische coördinaten denken, maar diezelfde geschiedenis dwingt hen tot allerhande compromissen. Saul beseft immers dat Walter hem moet volgen en bespieden: ‘Ik wist dat hij het niet met volle overtuiging deed, maar hij moest zijn eigen hachje redden.’

Vragen van machtsverhoudingen spelen niet enkel een rol op het vlak van de natiestaat, maar ook op dat van seksualiteit en gender. Ik wees eerder op de verhouding tussen Jennifer en Saul, waarin de traditionele machtsverhoudingen tussen man en vrouw worden omgedraaid, terwijl de geaardheid van Saul en Walter niet vanzelfsprekend beleefd kan worden. Walter heeft een gezin omdat zijn seksualiteit mogelijk ‘ontwrichtend dreigde te zijn voor het staatsbestel’, en Saul lijkt met zijn gebruik van make-up en sieraden niet thuis te horen in de familie: ‘Mijn vader heeft mij en mijn broer grootgebracht in de geest van het socialisme en de vrede […]. Toch geloof ik dat hij zijn gezin van mij wilde zuiveren.’ Saul en Walter worden op die manier door eenzelfde spook opgejaagd: ‘Ik had geleden onder de heerschappij van mijn autoritaire vader en hij had geleden onder de heerschappij van zijn autoritaire vaderland.’ Toch is het hier maar de vraag of deze zaken inderdaad volledig vergelijkbaar zijn, en of dit idee niet tegelijk een uitdrukking is van Sauls gebrekkige manier van kijken.

Niettemin heeft de roman iets posthistorisch omdat het Westen er als de plek van de vrijheid wordt gezien. Anders gezegd, toont Levy wel aan hoe het politieke ingrijpt op het niveau van het Oosten, maar niet zozeer op dat van het Westen: de vormen van onderdrukking die belicht worden in het Oosten krijgen geen verlengstuk in een reflectie op de vormen van onderdrukking in het Westen. Zo krijgt de grote aandacht die uitgaat naar het kijken en luisteren van de Stasi, geen vertaling in een focus op de vele vormen van surveillance, de commodificatie van persoonlijke data en de sturing van verlangens in onze huidige geglobaliseerde wereld. Dat lijkt me een gemiste kans.

 

De kost van het leven

De man die alles zag is een complexe en intelligente roman die tegelijk op zo’n lichte manier is geschreven dat de affectieve en cognitieve zwaarte van het vertelde je bijna niet zou opvallen. Die combinatie van stilistische lichtheid en thematische omvang is kenmerkend voor de laatste boeken van Levy. Haar literaire stem is er een die zowel een ode is aan het merkwaardige, het onverwachte en het vrije in het leven als een erkenning van de moeilijkheden en uitdagingen ervan. Zo genereert ze een oeuvre waarin spel samengaat met zijn tegenhanger – en dat is niet werk maar dwang. Het vrije leven komt met een kost, zoals de titel van het magnifieke tweede deel van Levy’s ‘living memoir’ uitdrukt, The Cost of Living (2018).

Toch kan deze roman me minder overtuigen, mogelijk omdat Saul zich onttrekt aan de inspanningen om iets van het leven te maken. Alsof hij te zeer in zijn dwangmatigheid – zijn onthechting, verdringing – blijft vastzitten. Niet dat ik vind dat romans optimistisch of hoopgevend moeten zijn, maar de contradicties tussen hoop en wanhoop, dislocatie en thuiskomst in de vorige vier publicaties creëerden een atmosfeer waardoor ik steevast in deze boeken wilde blijven. Op een ander niveau kon de ontregeling en verandering van de betekenis van objecten en details me niet zo sterk boeien. We lijken te worden uitgenodigd om hierin emotionele verschuivingen te zien, maar dat werk wordt naar mijn gevoel niet geheel gerealiseerd door de roman. Zo wordt Saul aangereden door een Jaguar, terwijl Luna in Oost-Duitsland telkens vreesde aangevallen te worden door een jaguar. Het beeld van gevaar voor Saul vermengt zich met andere woorden met de angst die Luna had voor het regime: ‘Dat was de plek voor haar jaguar, had het regime besloten. In haar hoofd. ’s Nachts dreigde hij haar mee te sleuren en haar te straffen voor haar gedachten.’ Zulke verschuivingen lijken me te idiosyncratisch om iets te vertellen en om te resoneren met iets buiten het eigen beeldennetwerk om. Maar mogelijk gaat het nu eenmaal zo met dwangmatigheden.

Recensie: De man die alles zag van Deborah Levy door Hans Demeyer.

De Geus, Amsterdam, 2019
Vertaald door: Anneke Bok en Koen Boelens
ISBN 978 90 445 4269 1
283p.

Geplaatst op 21/02/2020

Tags: Abbey Road, DDR, De man die alles zag, Deborah Levy, Gender, Narcisme, Seksualiteit

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.